5‑94

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2012‑2013

Séances plénières

Jeudi 7 mars 2013

Séance de l’après‑midi

5‑94

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2012‑2013

Plenaire vergaderingen

Donderdag 7 maart 2013

Namiddagvergadering

Annales

Handelingen

Sommaire

Inhoudsopgave

Questions orales. 4

Question orale de M. Wilfried Vandaele au vice‑premier ministre et ministre de la Défense sur «le camping militaire non conforme à la destination de la zone à Lombardsijde» (no 5‑886) 4

Question orale de Mme Elke Sleurs à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur «la sécurité alimentaire» (no 5‑885) 5

Question orale de Mme Cécile Thibaut à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’évaluation du numéro unique de garde médicale 1733» (no 5‑882) 7

Question orale de Mme Dalila Douifi à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la pilule Diane‑35» (no 5‑883) 10

Question orale de Mme Nele Lijnen à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le médicament Diane‑35» (no 5‑893) 10

Question orale de Mme Anke Van dermeersch au ministre du Budget et de la Simplification administrative sur «les déclarations du ministre des Affaires étrangères au sujet des efforts des régions dans le cadre du contrôle budgétaire et les compétences dites usurpées» (no 5‑892) 13

Question orale de Mme Martine Taelman au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes et au vice‑premier ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur «le protectionnisme croissant au détriment de notre emploi» (no 5‑891) 15

Question orale de Mme Fabienne Winckel à la ministre de l’Emploi sur «les systèmes de surveillance, de contrôle et d’investigation sur les lieux de travail et tout particulièrement le whistleblowing» (no 5‑879) 16

Question orale de Mme Fauzaya Talhaoui au secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels et secrétaire d’État à la Politique scientifique sur «la conférence interministérielle relative aux personnes handicapées» (no 5‑880) 18

Question orale de M. Benoit Hellings à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «la découverte d’une bombe de la Première Guerre mondiale sur le site de la centrale nucléaire de Tihange» (no 5‑881) 20

Question orale de Mme Freya Piryns à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «l’incidence de la crise mondiale sur les femmes» (no 5‑887) 22

Question orale de M. Ahmed Laaouej à la ministre de la Justice sur «l’impact des problèmes au parquet d’Anvers sur le dossier des fraudes dans le secteur diamantaire» (no 5‑878) 23

Question orale de M. Armand De Decker à la ministre de la Justice sur «les effectifs et les moyens de la Sûreté de l’État» (no 5‑888) 25

Question orale de Mme Helga Stevens à la ministre de la Justice sur «la politique défaillante en matière de médecine légale» (no 5‑884) 26

Question orale de M. Jacques Brotchi à la ministre de la Justice sur «la médecine légale» (no 5‑889) 26

Projet de loi relatif à la Coopération belge au Développement (Doc. 5‑1908) (Procédure d’évocation) 29

Discussion générale. 29

Discussion des articles. 31

Projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle (Doc. 5‑1952) (Procédure d’évocation) 32

Projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine (Doc. 5‑1953) 32

Proposition de loi punissant certaines infractions graves de la réclusion à perpétuité effective (de Mme Anke Van dermeersch et MM. Jurgen Ceder et Bart Laeremans ; Doc. 5‑658) 32

Discussion générale. 32

Discussion des articles du projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle (Doc. 5‑1952) (Procédure d’évocation) 45

Discussion des articles du projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine (Doc. 5‑1953) 45

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995) (Procédure d’évocation) 46

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (II) (Doc. 5‑1996) 46

Discussion générale. 46

Discussion des articles du projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995) (Procédure d’évocation) 48

Discussion des articles du projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (II) (Doc º 5‑1996) 48

Envoi d’une proposition de loi à une autre commission. 48

Décès de Hugo Chávez, président du Venezuela. 49

Prise en considération de propositions. 49

Votes. 49

Projet de loi relatif à la Coopération belge au Développement (Doc. 5‑1908) (Procédure d’évocation) 49

Projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle (Doc. 5‑1952) (Procédure d’évocation) 50

Projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine (Doc. 5‑1953) 50

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995) (Procédure d’évocation) 51

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (II) (Doc. 5‑1996) 51

Ordre des travaux. 51

Excusés. 52

Annexe. 53

Votes nominatifs. 53

Propositions prises en considération. 56

Demandes d’explications. 57

Évocations. 60

Non‑évocation. 60

Messages de la Chambre. 61

Démission et nomination de membres du gouvernement 62

Auditorat du Travail 62

Tribunal du travail 62

Conseil supérieur de la Justice. 62

 

Mondelinge vragen. 5

Mondelinge vraag van de heer Wilfried Vandaele aan de vice‑eerste minister en minister van Landsverdediging over «de zonevreemde militaire camping in Lombardsijde» (nr. 5‑886) 5

Mondelinge vraag van mevrouw Elke Sleurs aan de minister van Middenstand, KMO's, Zelfstandigen en Landbouw over «de voedselveiligheid» (nr. 5‑885) 6

Mondelinge vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de evaluatie van het centrale nummer 1733 voor alle medische wachtdiensten» (nr. 5‑882) 8

Mondelinge vraag van mevrouw Dalila Douifi aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de Diane‑35‑pil» (nr. 5‑883) 11

Mondelinge vraag van mevrouw Nele Lijnen aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het geneesmiddel Diane‑35» (nr. 5‑893) 11

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging over «de uitspraken van de minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de inspanningen van de gewesten in het kader van de begrotingscontrole, en de zogenaamde usurperende bevoegdheden» (nr. 5‑892) 14

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken en aan de vice‑eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over «het toenemende protectionisme ten nadele van onze werkgelegenheid» (nr. 5‑891) 16

Mondelinge vraag van mevrouw Fabienne Winckel aan de minister van Werk over «de toezicht‑, controle- en onderzoekssystemen op de werkvloer en meer bepaald de whistleblowing» (nr. 5‑879) 17

Mondelinge vraag van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico’s en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid over «het interministerieel overleg over gehandicaptenzorg» (nr. 5‑880) 19

Mondelinge vraag van de heer Benoit Hellings aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «het vinden van een bom uit de Eerste Wereldoorlog bij de kerncentrale van Tihange» (nr. 5‑881) 21

Mondelinge vraag van mevrouw Freya Piryns aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de invloed van de wereldwijde crisis op vrouwen» (nr. 5‑887) 23

Mondelinge vraag van de heer Ahmed Laaouej aan de minister van Justitie over «de impact van de problemen bij het Antwerpse parket op de fraudedossiers in de diamantsector» (nr. 5‑878) 24

Mondelinge vraag van de heer Armand De Decker aan de minister van Justitie over «het personeelsbestand en de middelen van de Staatsveiligheid» (nr. 5‑888) 26

Mondelinge vraag van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «het falend beleid rond de forensische geneeskunde» (nr. 5‑884) 27

Mondelinge vraag van de heer Jacques Brotchi aan de minister van Justitie over «de forensische geneeskunde» (nr. 5‑889) 27

Wetsontwerp betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking (Stuk 5‑1908) (Evocatieprocedure) 30

Algemene bespreking. 30

Artikelsgewijze bespreking. 32

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952) (Evocatieprocedure) 33

Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953) 33

Wetsvoorstel tot bestraffing van sommige zware misdrijven met daadwerkelijk levenslange opsluiting (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heren Jurgen Ceder en Bart Laeremans; Stuk 5‑658) 33

Algemene bespreking. 33

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952) (Evocatieprocedure) 46

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953) 46

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure) 47

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996) 47

Algemene bespreking. 47

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure) 49

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996) 49

Verzending van een wetsvoorstel naar een andere commissie. 49

Overlijden van Hugo Chávez, president van Venezuela. 50

Inoverwegingneming van voorstellen. 50

Stemmingen. 50

Wetsontwerp betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking (Stuk 5‑1908) (Evocatieprocedure) 50

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952) (Evocatieprocedure) 51

Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953) 51

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure) 52

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996) 52

Regeling van de werkzaamheden. 52

Berichten van verhindering. 53

Bijlage. 54

Naamstemmingen. 54

In overweging genomen voorstellen. 57

Vragen om uitleg. 58

Evocaties. 61

Niet‑evocatie. 61

Boodschappen van de Kamer 62

Ontslag en benoeming van regeringsleden. 63

Arbeidsauditoraat 63

Arbeidsrechtbank. 63

Hoge Raad voor de Justitie. 63

 

Présidence de Mme Sabine de Bethune

(La séance est ouverte à 15 h 05.)

Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Questions orales

Mondelinge vragen

Question orale de M. Wilfried Vandaele au vice‑premier ministre et ministre de la Défense sur «le camping militaire non conforme à la destination de la zone à Lombardsijde» (no 5‑886)

Mondelinge vraag van de heer Wilfried Vandaele aan de vice‑eerste minister en minister van Landsverdediging over «de zonevreemde militaire camping in Lombardsijde» (nr. 5‑886)

M. Wilfried Vandaele (N‑VA). – Cette semaine, la Région flamande a commencé l’assainissement du camping Eugène installé en zone non autorisée à Coxyde. Le terrain de 1,22 hectares fait partie de la zone naturelle Hoge Blekker. Auparavant la Région flamande avait acheté l’ancien camping Cosmos et le camping Jacques Junior, anciennement Crystal Palace, à Middelkerke et avait rendu au terrain sa fonction de dunes côtières. Il subsiste aujourd’hui encore quelques camping installés en zone non autorisée mais le plus notable est le camping militaire de l’OCASC (Office central d’action sociale et culturelle) dans les dunes de Lombardsijde.

La Défense depuis quelques années propose à la vente des domaines militaires. Suivant le cas, les communes, les provinces ou la Région flamande cherchent une solution d’aménagement du sol pour ces domaines. Il s’agit souvent d’une réaffectation en zone écologique. Assez bizarrement, jusqu’à présent, la Défense ne souhaite pas vendre le camping militaire de Lombardsijde, quoiqu’il soit dans une zone qui ne permet pas le camping et qu’il présente peu d’intérêt touristique. L’exploitation du camping est déficitaire de quelque 300 à 500 mille euros par an. Entre‑temps, la ministre flamande, Mme Crevits, se consacre complètement à l’application du plan directeur de sécurité de la Côte, qui doit protéger la totalité de la côte contre une tempête millénaire. L’aménagement de dunes côtières est l’une des mesures de protection. La ministre flamande Schauvliege se consacre en même temps à l’assainissement des campings dans les dunes, comme le camping Eugène et les campings déjà cités : le Cosmos et le Jacques Junior.

Le moment est tout indiqué pour chercher une solution pour le camping militaire. En pratique, cela passe par l’acquisition de ce camping par la Région flamande en vue d’une réaffectation naturelle.

Le ministre est‑il disposé à fermer à court terme le camping militaire ? Est‑il disposé à se concerter avec les ministres de la Région flamande sur une éventuelle acquisition par cette Région ?

De heer Wilfried Vandaele (N‑VA). – Deze week is het Vlaams Gewest gestart met de sanering van de vroegere zonevreemde camping Eugène in Koksijde. Het gebied van 1,22 hectare wordt een onderdeel van het natuurgebied Hoge Blekker. Eerder had het Vlaams Gewest de voormalige camping Cosmos en camping Jacques Junior – het vroegere Crystal Palace – in Middelkerke aangekocht en hersteld in hun functie als zeewerende duinen. Er bestaan vandaag nog enkele zonevreemde campings, maar de meest opvallende is de militaire camping CDSCA in de duinen van Lombardsijde.

Defensie is al enkele jaren bezig met het in de etalage zetten van militaire domeinen. Naargelang van het geval zoeken gemeenten, provincies of het Vlaams Gewest naar een planologische oplossing voor die domeinen. Vaak gaat het om een ecologische herbestemming. Vreemd genoeg wenst Defensie de militaire camping in Lombardsijde tot nu toe niet te verkopen, al is die zonevreemd en biedt hij ook vanuit toeristisch oogpunt een geringe meerwaarde. De camping zou trouwens jaarlijks zo’n 300 000 tot 500 000 euro verlies lijden.

Ondertussen is Vlaams minister Crevits volop bezig met het uitvoeren van het masterplan Kustveiligheid, dat onze volledige kust moet beschermen tegen een duizendjarige storm. Het inrichten van zeewerende duinen is een van de beschermingsmaatregelen. Vlaams minister Schauvliege is intussen volop bezig met de sanering van campings in de duinen, zoals camping Eugène en de al eerder vermelde campings Cosmos en Jacques Junior.

Het is nu het geschikte moment om een duurzame oplossing te zoeken voor de militaire camping. In de praktijk gaat het dan om verwerving door het Vlaams gewest en met het oog op een natuurtechnische herinrichting.

Is de minister bereid de militaire camping Lombardsijde op korte termijn te sluiten. Is hij bereid hierover met zijn Vlaamse collega’s overleg te plegen over een mogelijke verwerving door het Vlaams Gewest?

M. Pieter De Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – Le centre de villégiature et de loisirs de Lombardsijde se trouve sur un domaine militaire. Je le connais bien non seulement en tant que ministre de la Défense mais aussi parce que je passe devant à vélo depuis longtemps déjà. Comme il se trouve sur un domaine militaire, il ne peut être exproprié. La Défense est chargée de définir les instances, les installations, le matériel, les équipements et les activités qui sont nécessaires aux forces armées. Les organismes de vacances de la Défense ont exclusivement un caractère social et n’ont aucun but lucratif. Ils sont exploités par l’OCASC (Office central d’action sociale et culturelle), un organisme parastatal du ministère de la Défense. La comparaison avec des campings exploités commercialement par des personnes privées sur des domaines privés ne tient pas debout. La Défense est seule chargée de l’exploitation. Une collaboration avec le secteur touristique de la Côte belge, qui propose des formules de séjour semblables, a déjà été étudiée par l’OCASC, mais aucune solution n’a encore été trouvée.

Pour ces raisons, je soutiens le point de vue de la Défense mais je suis évidemment disposé à me concerter avec mes collègues de la Région flamande pour trouver une solution qui satisfasse à d’autres exigences éventuelles dans la zone côtière. En d’autres mots, je suis prêt à examiner comment nous pouvons arriver à une solution pour la problématique qu’a soulevée M. Vandaele, mais la gestion et l’exploitation du terrain doivent rester entièrement aux mains de la Défense.

De heer Pieter De Crem, vice‑eersteminister en minister van Landsverdediging. – Het vrijetijds- en ontspanningscentrum van Lombardsijde ligt op het militair domein. Ik ken het goed, niet alleen als minister van Landsverdediging, maar ook omdat ik er, al sinds lang, geregeld voorbijfiets. Omdat het op het militair domein ligt, kan het niet worden onteigend. Defensie is bevoegd om te bepalen welke instanties installaties, materieel, uitrustingen en activiteiten mogen aanbieden die noodzakelijk zijn voor de krijgsmacht. De vakantie‑instellingen van Defensie hebben uitsluitend een sociaal karakter en geen enkel commercieel winstoogmerk. Ze worden uitgebaat door de Centrale Dienst voor de sociale en culturele actie, CDSCA, een parastatale van het ministerie van Defensie.

De vergelijking met campings die commercieel worden uitgebaat door privépersonen op een privédomein, gaat dus in feite niet op. Defensie is zelf bevoegd voor de uitbating. Een samenwerking met de toeristische sector aan de Belgische kust, die gelijkaardige verblijfformules biedt, werd door het CDSCA reeds bestudeerd, maar er is nog geen oplossing gevonden.

Om deze redenen blijf ik achter het standpunt van Defensie staan, maar ik ben wel bereid tot overleg met mijn Vlaamse collega’s om te komen tot een oplossing die tegemoetkomt aan eventuele andere eisen in de kustzone. Met andere woorden, ik ben bereid te bekijken hoe we een oplossing kunnen vinden voor de problematiek die de heer Vandaele heeft aangehaald, maar het beheer en de uitbating van het terrein moeten wel volledig onder Defensie vallen.

M. Wilfried Vandaele (N‑VA). – Je comprends que le ministre tienne au domaine militaire de Lombardsijde, qui a apparemment aussi une fonction symbolique, malgré des pertes de 500 mille euros chaque année. Le ministre dit que nous tenir compte de ces domaines qui sont nécessaires pour l’armée. Pour ma part, je ne considère toutefois pas que Lombardsijde appartienne à cette catégorie, parce ce centre ne peut jouer aucun rôle significatif pour notre armée. Tout le monde me l’accordera.

Peut‑être la collaboration avec le secteur touristique peut‑elle offrir une voie de sortie. Des campings privés ont déjà fait savoir qu’ils peuvent proposer aux militaires des conditions de camping avantageuses.

Le ministre affirme que la comparaison avec le secteur privé ne tient pas debout. Il s’agit à mon sens de pure théorie. Les autres propriétaires de campings dans les dunes ont entre‑temps été expropriés. Leurs terrains sont rendus aux dunes. Ils soulignent à raison la fonction d’exemple de la Défense.

J’ai compris que le ministre veut tout de même trouver une solution. Je l’encourage à le faire avec ses collègues flamands.

De heer Wilfried Vandaele (N‑VA). – Ik begrijp dat de minister vasthoudt aan het militair domein van Lombardsijde, dat waarschijnlijk ook een symboolfunctie heeft, ondanks de verliezen die tot 500 000 euro per jaar oplopen. De minister zegt dat we oog moeten hebben voor de domeinen die noodzakelijk zijn voor de krijgsmacht. Volgens mij hoort Lombardsijde echter niet in die reeks thuis, omdat het voor onze krijgsmacht geen rol van betekenis kan spelen. Iedereen zal het daarmee eens zijn.

Wellicht kan samenwerking met de toeristische sector een uitweg bieden. Privécampings hebben trouwens al laten weten dat ook zij gunstige kampeervoorwaarden aan de militairen kunnen aanbieden.

De minister beweert dat de vergelijking met de privésector niet opgaat. Dat is volgens mij louter theorie. De andere houders van campings in de duinen zijn intussen onteigend. Hun terreinen zijn aan de duinen teruggegeven. Zij wijzen terecht op de voorbeeldfunctie van Defensie.

Ik heb begrepen dat de minister toch een oplossing wil zoeken. Ik moedig hem aan om daar samen met zijn Vlaamse collega’s werk van te maken.

Question orale de Mme Elke Sleurs à la ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l'Agriculture sur «la sécurité alimentaire» (no 5‑885)

Mondelinge vraag van mevrouw Elke Sleurs aan de minister van Middenstand, KMO's, Zelfstandigen en Landbouw over «de voedselveiligheid» (nr. 5‑885)

Mme Elke Sleurs (N‑VA). – Ces dernières semaines, les scandales alimentaires se sont succédé. Il a d’abord été question d’une fraude volontaire. De la viande de cheval ayant été vendue pour de la viande de bœuf s’est retrouvée entre autres dans des plats préparés. Le problème s’est rapidement propagé dans toute l’Europe. La majorité des supermarchés de notre pays n’ont plus offert les produits suspects à la vente. Quelques petits supermarchés ont dû préventivement retirer des lasagnes préparées des rayons.

Peu de temps après, on a de nouveau annoncé une fraude avec de la viande de cheval. Cette fois, de la viande d’animaux traités avec des médicaments aurait été vendue comme viande saine. L’AFSCA en aurait été informée mais ne l’aurait pas ébruité. Le ministre‑président flamand, Kris Peeters, n’était pas au courant. Il a indiqué qu’il revenait aux ministres Laruelle et Onkelinx de faire la clarté dans cette affaire.

Quelques jours plus tard encore, l’entreprise suédoise Ikea a annoncé qu’elle ne vendrait plus ses célèbres boulettes de viande dans les succursales européennes pour une période indéterminée parce que de la viande de cheval y était peut‑être intégrée. La même entreprise a décidé hier de retirer des rayons des tartes aux amandes dans 23 pays, dont la Belgique. Les autorités sanitaires chinoises y avaient en effet retrouvé des bactéries pouvant révéler une contamination fécale.

Cette semaine, nous avons appris qu’en Allemagne, 45 000 tonnes de maïs ont été contaminées aux aflatoxines, des moisissures très toxiques. Dix mille tonnes de ce maïs ont été transformées en aliments pour vaches, porcs et volaille. Le risque serait faible pour le consommateur. Aux Pays‑Bas, on a déjà découvert la substance dans le lait de deux fabricants de produits laitiers. On ne sait pas encore clairement si les aliments toxiques pour animaux ont été exportés vers la Belgique. Selon l’AFSCA, on disposerait de plus d’informations après le week‑end.

Après toutes ces histoires, il me semble quand même clair que le contrôle de notre nourriture peut être amélioré. C’est pourquoi j’aimerais obtenir une réponse à la question suivante : que pense la ministre de cette accumulation de scandales alimentaires et comment envisage‑t‑elle de réagir dans sa politique ?

Mevrouw Elke Sleurs (N‑VA). – In de voorbije weken kwam het ene na het andere voedingsschandaal aan het licht. In eerste instantie ging het om bewuste fraude waarbij paardenvlees als rundsvlees verkocht werd en zo via de distributie en de verwerking onder andere in bereide maaltijden terecht kwam. Het probleem breidde zich al snel uit over heel Europa. De meeste supermarktketens in ons land boden geen verdachte producten te koop aan. Enkele kleine supermarkten moesten preventief wel bepaalde bereide lasagnes uit de rekken halen.

Niet veel later kwamen er opnieuw berichten over fraude met paardenvlees. Ditmaal zou vlees van dieren die met medicijnen werden behandeld, verkocht zijn als gezond vlees. Het FAVV zou daarvan op de hoogte geweest zijn, maar er geen ruchtbaarheid aan hebben gegeven. Vlaams minister‑president Kris Peeters was niet op de hoogte. Hij wees erop dat het de taak is van de ministers Laruelle en Onkelinx om duidelijkheid te scheppen in de zaak.

Nog enkele dagen later kondigde ook het Zweedse bedrijf Ikea aan dat het zijn populaire vleesballetjes voor onbepaalde tijd niet meer zou verkopen in de Europese vestigingen omdat er mogelijk paardenvlees in verwerkt was. Datzelfde bedrijf besloot gisteren dan ook nog in 23 landen, waaronder België, amandeltaartjes uit de rekken te nemen. Chinese gezondheidsautoriteiten hadden er immers bacteriën in teruggevonden die zouden kunnen wijzen op een fecale verontreiniging.

Alsof al het voorgaande nog niet genoeg was, heb ik nog een andere zaak toe te voegen aan mijn opsomming. Deze week bleek dat in Duitsland 45 000 ton maïs vervuild is geraakt met aflatoxine, een zeer giftige schimmel. Tienduizend ton daarvan werd verwerkt tot veevoeder voor koeien, varkens en pluimvee. Het risico voor de consument zou klein zijn. In Nederland werd de stof reeds in de melk van twee zuivelbedrijven aangetroffen. Voorlopig is het nog niet duidelijk of het giftige veevoeder ook naar België is uitgevoerd. Volgens het FAVV zou er daarover meer informatie beschikbaar zijn na het weekend.

Na dit hele verhaal lijkt het mij toch duidelijk dat de controle van ons voedsel voor verbetering vatbaar is. Daarom kreeg ik graag een antwoord op de volgende vraag: wat vindt de minister van die opeenstapeling van voedselschandalen en hoe zal ze daarop in haar beleid reageren?

Mme Sabine Laruelle, ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture. – Les dossiers évoqués par Mme Sleurs n’ont en fait aucun rapport entre eux. Le dossier relatif à la viande de cheval retrouvée dans des produits alimentaires censés contenir de la viande de bœuf est un cas de pure fraude économique sans la moindre conséquence pour la sécurité alimentaire. C’est pourquoi l’enquête a été menée par le SPF Économie et non par l’AFSCA.

En ce qui concerne la viande de cheval contaminée qui aurait dû rester à l’écart de la chaîne alimentaire, l’AFSCA s’est adressée à la justice et a informé en détail la Commission européenne.

Ce genre de fraude à l’aide de passeports ne peut être évité que si tous les États membres de l’Union européenne suivent l’exemple de la Belgique et appliquent correctement les règlements européens en la matière.

L’Agence a communiqué ses constatations aux autorités des pays voisins. Je rencontrerai la semaine prochaine le commissaire Borg et j’insisterai à cette occasion en faveur d’une meilleure harmonisation des contrôles en Europe.

Ikea a retiré ses tartes des rayons dans le monde entier après une analyse de ce produit alimentaire en Chine.

Dans le climat actuel, certains distributeurs retirent déjà des denrées alimentaires des rayons en cas de doute afin de préserver la réputation de la marque, même si aucun risque n’a été démontré.

La question du maïs contaminé aux aflatoxines me semble être un problème grave de santé publique. Dans ce cas‑ci, l’Allemagne et les Pays‑Bas ont activé beaucoup trop tard le système d’alerte rapide européen, le RASFF. J’aimerais aussi connaître la réaction de la DG SANCO (Santé et consommateurs). Les premières indications permettaient de penser que notre pays n’était pas concernée par ce problème, mais il s’est avéré entre‑temps qu’une partie du maïs contaminé a quand même été livré en Belgique. L’AFSCA a saisi un tonnage important. Une autre partie s’est retrouvée dans de la nourriture pour les porcs et la volaille, toutefois sans que les normes européennes relatives aux aflatoxines n’aient été dépassées.

L’enquête se poursuit. Lundi prochain, une réunion est prévue entre l’AFSCA et l’APFACA‑BEMEFA (Association professionnelle des fabricants d’aliments composés pour animaux) pour suivre l’évolution.

Sur la base des informations dont nous disposons actuellement, un nombre limité d’entreprises d’élevage de bétail laitier sont touchées par la contamination et les aliments pour le bétail qui s’y trouvaient ont été saisis.

Le secteur du lait est plus vigilant et fera analyser une quinzaine d’échantillons de lait.

Les concentrations d’aflatoxines dans le maïs qui se sont retrouvées en Belgique ne semblent pas aussi élevées qu’en Allemagne et aux Pays‑Bas. Sur la base des informations dont je dispose aujourd’hui, j’ose espérer que le problème n’aura pas une telle ampleur chez nous.

L’AFSCA mène l’enquête et communique les informations qu’elle reçoit dès qu’elles sont confirmées.

La politique en matière de contrôle ne doit pas être adaptée parce que l’Agence belge travaille déjà de manière très efficace et peut s’attaquer à de tels incidents.

C’est précisément grâce à cette efficacité, notamment en matière de traçabilité et de contrôle, que ces derniers restent limités, n’ont généralement aucun effet sur la santé publique et ne débouchent pas sur une crise avec des conséquences économiques ou des nuisances pour la santé publique.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw. – De dossiers die collega Sleurs ter sprake brengt, hebben in feite niets met elkaar te maken. Het dossier over het paardenvlees in levensmiddelen waarvan men veronderstelde dat het rundsvlees was, is een geval van zuiver economische fraude zonder enig gevolg voor de voedselveiligheid. Daarom werd het onderzoek gevoerd door de FOD Economie en niet door het FAVV.

Voor het besmette paardenvlees dat uit de voedselketen moest worden gehouden en er toch in terecht is gekomen, heeft het FAVV zich tot het gerecht gewend en de Europese Commissie in detail geïnformeerd.

Dit type van fraude met paspoorten kan alleen worden vermeden als alle EU‑landen het voorbeeld van België volgen en de Europese verordeningen ter zake correct toepassen.

Het Agentschap heeft zijn vaststellingen gemeld aan de autoriteiten van de buurlanden. Ik heb volgende week een ontmoeting met commissaris Borg en ik zal bij die gelegenheid aandringen op een betere harmonisering van de controles in Europa.

Ikea heeft zijn taartjes wereldwijd uit de rekken laten halen na een analyse van dit levensmiddel in China.

In het huidige klimaat halen sommige distributeurs al in geval van twijfel levensmiddelen uit de rekken om de reputatie van het merk te beschermen, ook als er zelfs als nog geen risico is aangetoond.

De kwestie van de met aflatoxines besmette maïs lijkt me wel een ernstig probleem voor de volksgezondheid. Duitsland en Nederland hebben in dit geval het Europese systeem voor snelle waarschuwingen, het RASFF, veel te laat geactiveerd. Ik wil ook de DG SANCO daarover om een reactie vragen. De eerste binnengekomen indicaties deden vermoeden dat België in die problematiek niet betrokken was, maar intussen is gebleken dat een beperkt deel van de besmette maïs toch in België is geleverd. Een niet te verwaarlozen tonnage werd door het FAVV in beslag genomen. Een ander deel is in voeder voor varkens en pluimvee terechtgekomen, evenwel zonder dat de Europese normen voor aflatoxines werden overschreden.

Het onderzoek wordt voortgezet. Volgende maandag is er op het FAVV een vergadering gepland met APFACA‑BEMEFA om de evolutie op te volgen.

Op basis van de informatie waarover we nu beschikken, is maar een beperkt aantal melkveebedrijven bij de besmetting betrokken en zijn de nog aanwezige veevoeders in beslag genomen.

De melksector heeft zijn waakzaamheid verhoogd en zal een vijftigtal melkstalen laten analyseren.

De concentraties aflatoxines in maïs, die in België is terechtgekomen, lijken niet zo hoog te zijn als in Duitsland en in Nederland. Op basis van de informatie waarover ik vandaag beschik, durf ik dan ook te hopen dat het probleem bij ons niet zo’n omvang zal aannemen.

Het FAVV voert het onderzoek en communiceert over de kwestie naarmate het informatie ontvangt en zodra die bevestigd is.

Het controlebeleid moet niet worden aangepast omdat het Belgische Agentschap al zeer efficiënt werkt en dergelijke incidenten goed weet aan te pakken.

Precies dankzij die efficiëntie, met name inzake de traceerbaarheid en de controle, blijven incidenten van dit soort beperkt, hebben ze meestal geen impact op de volksgezondheid en monden ze niet uit in een crisis met economische gevolgen of schade voor de volksgezondheid.

Mme Elke Sleurs (N‑VA). – Je ne suis pas entièrement d’accord avec la ministre. Des contrôles sont effectivement menés. Il est vrai aussi que la fraude ne concernait qu’un seul dossier, mais les autres touchaient à la sécurité alimentaire. J’insiste fortement pour que la ministre se concerte avec l’AFSCA afin de suivre ces contrôles de près.

Mevrouw Elke Sleurs (N‑VA). – Ik ben het niet volledig eens met de minister. Er worden inderdaad controles uitgevoerd. Het is ook juist dat één dossier te maken had met fraude, maar de overige dossiers betroffen de voedselveiligheid. Ik dring er sterk op aan dat de minister met het FAVV overlegt om die controles onder de loep te nemen.

Question orale de Mme Cécile Thibaut à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’évaluation du numéro unique de garde médicale 1733» (no 5‑882)

Mondelinge vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de evaluatie van het centrale nummer 1733 voor alle medische wachtdiensten» (nr. 5‑882)

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Depuis le 4 février 2012, deux zones pilotes participent à l’expérience de numéro d’appel unique pour la garde médicale : il s’agit de l’ensemble des communes du Luxembourg et de quelques communes de l’arrondissement de Dinant ainsi que de Bruges.

Le projet appelé « 1733 » fait partie intégrante d’une solution à la problématique d’organisation des gardes en médecine générale. Cette solution globale repose sur la facilitation de la création de postes de garde de médecine générale, un soulagement dans les déplacements du généraliste par l’envoi des patients mobiles vers le poste de garde de médecine générale ou encore le déplacement de la responsabilité du généraliste vers les services d’urgence.

Dans le cadre de ce projet, chaque cercle médical est libre de gérer le principe général du numéro unique à sa manière.

Une étude récente de l’université d’Anvers révèle qu’à Bruges, la situation ne serait pas optimale : un appel sur dix serait sous‑estimé et mal orienté du point de vue de son degré d’urgence. Ce constat contraste avec la satisfaction affichée par le coordinateur des postes médicaux de garde en province du Luxembourg, où l’on ne déplorerait que quelques cas de surévaluation du risque débouchant sur un transport en ambulance non nécessaire et quelques cas d’encombrement de lignes.

Madame la ministre, voici mes questions :

Après une année d’expérience pilote, j’aimerais savoir quelles sont les difficultés rencontrées. Un modèle optimal de gestion du numéro unique émerge‑t‑il des expériences pilotes ?

Par ailleurs, la sécurité juridique de ce système vous paraît‑elle optimale en cas de mauvaise orientation des patients ?

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Sinds 4 februari 2012 zijn er twee testzones voor het experiment van het centrale nummer voor de medische wachtdienst, namelijk alle gemeenten van de provincie Luxemburg en enkele gemeenten in de arrondissementen Dinant en Brugge.

Het zogenaamde project 1733 is een wezenlijk element van de oplossing voor het probleem van de medische wachtdienst voor huisartsen. Deze algemene oplossing bestaat erin de oprichting van wachtdiensten voor huisartsen te vergemakkelijken, het aantal verplaatsingen van de huisarts te verminderen door mobiele patiënten naar een wachtdienst van huisartsen te verwijzen of de verantwoordelijkheid van de huisarts naar de dienst spoedgevallen te verleggen.

In het kader van dit project kan elke medische kring het algemeen principe van het centrale nummer op zijn manier organiseren.

Recent onderzoek van de Universiteit Antwerpen wijst uit dat de situatie in Brugge niet optimaal is: één oproep op tien zou vanuit het oogpunt van de graad van dringendheid verkeerd worden georiënteerd. Dit in tegenstelling met de tevredenheid van de coördinator van de medische wachtdiensten van de provincie Luxemburg, waar slechts enkele gevallen waren van overschatting van het risico, met een onnodig ambulancevervoer en enkele gevallen van overbelasting van de lijnen.

Welke moeilijkheden hebben zich tijdens het jaar van het proefproject precies voorgedaan? Kan op basis van de ervaringen in de loop van dat jaar een optimaal model voor het beheer van het centrale nummer worden gekozen?

Wat met de rechtszekerheid ingeval de patiënten verkeerd worden verwezen?

Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Je préciserai d’abord que nous développons actuellement le projet de tri téléphonique des appels à la médecine générale dans trois zones.

Dans la province du Luxembourg étendue à Dinant, en province de Namur, et à Lierneux, en province de Liège, les appels sont traités par le centre 112 d’Arlon sur la base des protocoles établis par les cercles de médecins généralistes avec la coopération d’un chef de projet local et expert en matière de régulation issu du SPF Santé publique.

Après traitement, soit l’appel est requalifié en appel de médecine d’urgence et est pris en charge par l’aide médicale urgente, soit il est adressé à la médecine générale via un poste de garde préférentiellement, avec possibilité de taxi social pour le patient, ou vers un médecin mobile si le poste de garde est fermé ou si un déplacement est contre‑indiqué en raison de l’état du patient. Il peut aussi être conseillé au patient de venir aux consultations normales si le cas est informatif ou ne revêt aucun caractère d’urgence.

Pour le secteur de la province du Hainaut (actuellement Mons, La Louvière, Charleroi), élargi aux cercles de la région de Chimay, l’appel pris au centre 112 de Mons est trié en fonction du degré d’urgence. En cas d’identification d’un cas urgent, l’appel est requalifié en médecine d’urgence.

Dans les autres situations, l’appel est transmis aux dispatchings mis en place par la médecine générale, dont le 3333 de Charleroi. Le projet se limite donc ici à un filtrage des cas vraiment urgents.

Enfin, nous avons le projet centré sur Bruges. Ce projet, qui se développe d’ailleurs à présent sur le nord de la côte belge, est historiquement le plus ancien. Il a été initié par le cercle de médecine générale de Bruges, le HABO, et est soutenu par notre administration depuis de nombreuses années. Pour Bruges, lorsque le poste de garde est ouvert, son secrétariat prend les appels. En dehors des heures d’ouverture, le centre 112 prend tous les appels et applique un filtrage pour l’urgence. À présent que d’autres communes côtières se joignent au projet, leurs appels sont en permanence pris par le centre 112, d’une part, et nous allons passer au tri complet, d’autre part. Un seul bémol : à Bruges, le déménagement de la centrale est prévu en mars‑avril et reporte dès lors certains sous‑projets.

Je souhaite que nous évoluions vers un mode optimal qui offre le meilleur tri et donc la meilleure garantie d’identification de l’urgence, tout en soulageant au maximum la garde de médecine générale. Le modèle appliqué au Luxembourg représente certainement celui qui s’approche le plus du mode optimal. Il implique un tri complet par du personnel formé à cet effet, rodé à l’urgence, supervisé médicalement par un infirmier spécialisé en soins d’urgence, et son action est contrôlée par un comité scientifique issu des cercles eux‑mêmes. Il convient encore d’affiner les analyses et le coût d’un tel système avant de légiférer.

En termes de leçons apprises, nous pouvons déjà retenir les sept éléments suivants :

1. Le nombre d’appels à la médecine générale a été plus important que prévu. Ainsi, nous avons dû augmenter au Luxembourg le cadre initialement sous‑estimé. Un callcenter professionnel doit donc être bien dimensionné.

2. Les appels de médecine générale ont lieu aux mêmes heures que les appels à la médecine d’urgence. Il n’y a donc malheureusement pas de réelle économie d’échelle au centre 112, même s’il y a bien un effet utile de synchronisation des réponses et de compétence des préposés.

3. Les premières analyses statistiques confirment qu’il y a un réel besoin de requalifier certains appels à la médecine générale en appels à l’aide médicale urgente. L’ordre de grandeur doit encore être affiné.

4. Le tri par nos préposés 112 est de bonne qualité.

5. Il importe que les données relatives à l’appel puissent être transmises de manière informatique au généraliste. La mise en œuvre de cette transmission est laborieuse.

6. La stabilité du service téléphonique offert par Belgacom n’est pas toujours optimale et nécessite dès lors une attention particulière.

7. Les préposés 112 formés offrent une meilleure réponse à un appelant – qui n’est pas toujours clair dans sa demande – qu’un secrétariat médical.

Les résultats des analyses statistiques en cours devraient permettre de préciser ces points. Enfin, en ce qui concerne la sécurité juridique, le système d’appel 1733 est organisé par l’État pour les cercles et est contrôlé par ces derniers. Il entre bien dans le cadre des articles 8 et 9 de l’arrêté royal 78. Le préposé ne peut actuellement imposer sa décision au patient, pas plus que le médecin, en vertu des dispositions de la loi, et notamment l’interprétation par l’Ordre des médecins de l’obligation de porter secours.

Le système actuel ne change donc aucunement les conditions, mais offre par contre une meilleure garantie d’identification des risques, notamment en faisant le lien rapide avec l’aide médicale urgente.

Toutefois, pour améliorer le fonctionnement du système, il faut donner aux préposés des pouvoirs sur la base d’ordres permanents issus des médecins – les protocoles – comme c’est le cas dans l’aide médicale urgente. C’est la raison pour laquelle je prévois d’adapter la loi.

Je termine en vous proposant de vous référer au volet juridique de l’étude After Hours, rédigée par les juristes du SPF pour le KCE, à la demande du Conseil fédéral des médecins généralistes. Sachez qu’en plus de cette étude, un document « Questions & Réponses » complet a été mis à la disposition des cercles participants.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Het project voor het sorteren van de telefoonoproepen naar de huisartsen wordt op dit ogenblik uitgewerkt in drie zones.

In de provincie Luxemburg, uitgebreid met Dinant, en in Lierneux, in de provincie Luik worden de oproepen behandeld door het 112‑centrum van Aarlen. Dit gebeurt op basis van de protocollen, uitgewerkt door de huisartsenkringen, en in samenwerking met de verantwoordelijke van het plaatselijk project en expert inzake de regeling van de FOD Volksgezondheid.

Na de behandeling wordt de oproep ofwel geherkwalificeerd als een dringende medische oproep en behandeld door de spoeddienst, ofwel via een wachtpost naar een huisarts verwezen, bij voorkeur met de mogelijkheid van een sociale taxi voor de patiënt. Wanneer de wachtdienst gesloten is of wanneer een verplaatsing omwille van de toestand van de patiënt gevaarlijk is, wordt naar een mobiele arts verwezen. Als het niet dringend is of wanneer het om een vraag om inlichtingen gaat, kan de patiënt naar de normale consultaties worden verwezen.

Voor de zone van de provincie Henegouwen – momenteel Mons, La Louvière, Charleroi –, uitgebreid met de kringen van het gebied van Chimay, worden de oproepen naar het 112‑nummer van Bergen gesorteerd volgens de dringendheid. Wanneer het om een dringend geval gaat, wordt de oproep als een spoedgeval geherkwalificeerd.

In andere gevallen wordt de oproep doorgeschakeld naar de dispatchings van de huisartsen, waaronder de 3333 van Charleroi. Dit project is beperkt tot een filtering van de echt dringende gevallen.

Tot slot hebben we het historisch gezien oudste project van Brugge. Dat wordt nu uitgebreid met het Noorden van de Belgische kust. Het project werd opgestart door de huisartsenkring Brugge, de HABO, en wordt al verschillende jaren door onze administratie gesteund. Als de wachtdienst open is neemt het secretariaat de oproepen aan. Buiten de openingsuren beantwoordt het 112‑centrum alle oproepen en filtert deze voor de spoeddienst. Nu er andere kustgemeenten bij dit project aansluiten worden de oproepen permanent door het 112‑centrum behandeld, waarna een sortering volgt. In maart of april verhuist de centrale van Brugge en ze zal bepaalde nevenprojecten uitstellen.

Ik hoop dat een optimale methode kan worden uitgewerkt om de oproepen te sorteren. Dat is de beste garantie om noodsituaties te evalueren en tegelijkertijd de wachtdienst van de huisartsen te verlichten. Het Luxemburgse model benadert het meest de optimale werkwijze. De sortering gebeurt volledig door opgeleid personeel, getraind in spoedgevallen en medisch gesuperviseerd door een verpleegkundige, gespecialiseerd in spoedgevallen. De handelingen worden gecontroleerd door een wetenschappelijk comité van de huisartsenkringen zelf. Vooraleer er wettelijke regels worden opgesteld, moet het systeem nog verder worden onderzocht en bijgeschaafd.

Uit het proefproject kunnen we in elk geval al een zevental elementen afleiden:

1. Het aantal oproepen naar huisartsen was hoger dan verwacht. Het oorspronkelijke, te laag geschatte kader in Luxemburg moest worden aangepast. Een professioneel callcenter moet dus aangepast zijn aan de noden.

2. De oproepen naar de huisartsen gebeuren op dezelfde tijdstippen als de oproepen naar de spoeddienst. Er is dus geen echt schaalvoordeel voor het 112‑centrum, zelfs al worden de antwoorden gesynchroniseerd en zijn er opgeleide medewerkers.

3. De eerste statistische gegevens bevestigen dat sommige oproepen naar de huisartsen moeten worden geherkwalificeerd als oproepen om dringende geneeskundige hulpverlening.

4. De sortering door aangestelden van het 112‑nummer verloopt goed.

5. Het is belangrijk dat de gegevens van de oproep elektronisch aan de huisarts kunnen worden doorgegeven. De uitwerking hiervan verloopt echter moeizaam.

6. De stabiliteit van de telefoondienst van Belgacom is niet altijd optimaal en vereist dus bijzondere aandacht.

7. De aangestelden van de 112‑diensten kunnen de vragen van de oproeper, die nochtans niet altijd duidelijk zijn, beter beantwoorden dan een medisch secretariaat.

Op basis van de resultaten van het statistisch onderzoek zullen deze punten verder worden uitgewerkt. Wat de rechtszekerheid betreft, wordt het systeem van de 1733‑oproep door de overheid voor de huisartsenkringen georganiseerd en door deze laatste gecontroleerd. Het valt binnen het kader van de artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit nummer 78. Op grond van de wetsbepalingen en in het bijzonder de interpretatie door de orde van geneesheren om verplicht hulp te bieden, kan de aangestelde zijn beslissing niet opleggen aan de patiënt.

Het huidige systeem wijzigt dus niets aan de voorwaarden, maar biedt wel een betere garantie voor de identificatie van de risico’s, omdat snel contact kan worden opgenomen met de spoeddiensten.

Voor een betere werking van het systeem moeten de aangestelden kunnen ingrijpen op basis van permanente orders van de referentiearts, de protocollen, zoals het geval is bij de spoedgevallendienst. Daarom ben ik van plan de wet aan te passen;

Ik besluit met een verwijzing naar het juridische deel van de After Hours‑studie, die de juristen van de FOD op vraag van de algemene raad van huisartsen hebben opgesteld. Daarnaast werd een document “Vragen & Antwoorden” ter beschikking gesteld van de deelnemende kringen.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse complète à mes nombreuses questions. Votre initiative devrait résoudre le problème de la pénurie médicale, tant dans les régions rurales que dans les zones urbaines. Vous projetez des adaptations de la loi, mais qu’en est‑il de l’agenda ?

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Mevrouw de minister, ik dank u voor uw volledig antwoord op mijn vele vragen. Uw initiatief zou het probleem van het tekort aan medische zorgen moeten opvangen, zowel in landelijke gebieden als in de steden. U plant een aanpassing van de wet, maar wanneer?

Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Nous en discutons avec le Conseil fédéral des Cercles de médecins généralistes.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – We bespreken het met de Federale Raad voor de Huisartsenkringen.

Question orale de Mme Dalila Douifi à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la pilule Diane‑35» (no 5‑883)

Mondelinge vraag van mevrouw Dalila Douifi aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de Diane‑35‑pil» (nr. 5‑883)

Question orale de Mme Nele Lijnen à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le médicament Diane‑35» (no 5‑893)

Mondelinge vraag van mevrouw Nele Lijnen aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het geneesmiddel Diane‑35» (nr. 5‑893)

Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment)

De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

Mme Dalila Douifi (sp.a). – Début janvier, une étude selon laquelle ces vingt dernières années, quatre femmes sont décédées à la suite de la formation d’un caillot sanguin a suscité l’émoi en France. La thrombose veineuse aurait été provoquée par la pilule contraceptive Diane‑35.

Selon le College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, l’agence néerlandaise de contrôle des médicaments, onze décès aux Pays‑Bas pourraient être imputables à la prise de cette pilule. Dans presque tous les cas, il s’agissait de très jeunes femmes décédées d’une thrombose ou d’une embolie pulmonaire.

La pilule Diane‑35 existe depuis 1987, sa prescription est autorisée dans 135 pays et elle est vendue dans plus de 116 pays.

Ses indications thérapeutiques diffèrent cependant en fonction des États membres. En France, selon l’Agence nationale de sécurité du médicament et des produits de santé, cette pilule ne peut être prescrite que pour traiter l’acné, l’hirsutisme léger et la séborrhée, alors que dans d’autres pays, elle est bien plus souvent utilisée comme contraceptif.

Cette pilule va faire l’objet d’une étude européenne qui, espérons‑le, nous apportera en mai une réponse au sujet de la balance bénéfices‑risques de ce médicament.

La France a depuis lors pris des mesures : à la demande de l’Agence française du médicament, cette pilule sera provisoirement retirée de la vente à partir du 30 avril et les médecins n’ont plus le droit de la prescrire. Les Pays‑Bas ont également pris des mesures, qui s’écartent cependant de celles décidées en France, car ils estiment qu’un changement de pilule comporte trop de risques. Le « College ter Beoordeling van Geneesmiddelen » a toutefois demandé aux médecins généralistes néerlandais de ne plus prescrire provisoirement la pilule Diane‑35 à de nouvelles patientes étant donné que le risque de thrombose est le plus élevé au cours des premiers mois d’utilisation.

La ministre a‑t‑elle un message à faire passer à ce sujet aux citoyens, et surtout aux femmes belges ? Quelle doit être l’attitude des médecins par rapport à la prescription de cette pilule ?

Quelles sont les mesures prises en Belgique ? Cette pilule n’est‑elle plus prescrite que dans le traitement de l’acné, ou l’est‑elle encore comme moyen contraceptif ?

La Belgique est‑elle associée à l’étude européenne relative à cette pilule ?

Mevrouw Dalila Douifi (sp.a). – Begin januari ontstond in Frankrijk grote commotie nadat uit onderzoek was gebleken dat daar de afgelopen twintig jaar vier vrouwen zijn overleden aan bloedstolsels. De oorzaak van de trombose in de aders zou de anticonceptiepil Diane‑35 zijn.

Volgens het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen zijn ook in Nederland mogelijks elf vrouwen overleden door het gebruik van de anticonceptiepil Diane‑35. In bijna alle gevallen gaat het om zeer jonge vrouwen die overleden aan een trombose of een longembolie.

De Diane‑35 bestaat al sinds 1987, mag in 135 landen worden voorgeschreven en wordt verkocht in meer dan 116 landen.

De autorisatie van geneesmiddelen verschilt echter naargelang van de Europese lidstaat. In Frankrijk bijvoorbeeld mag die pil alleen worden voorgeschreven om acne te bestrijden en tegen lichte overbeharing en een vette huid, in andere Europese landen wordt de pil veel vaker als anticonceptiemiddel gebruikt, aldus het Agence nationale de sécurité du médicament et des produits de santé, het Franse geneesmiddelenagentschap.

Er komt een Europees onderzoek naar die anticonceptiepil, dat hopelijk in mei een antwoord zal kunnen geven inzake de balans tussen baten en risico van het geneesmiddel.

In Frankrijk zijn inmiddels maatregelen getroffen: de pil wordt op verzoek van het Franse geneesmiddelenagentschap vanaf 30 april voorlopig uit de rekken gehaald en artsen mogen ze ook niet meer voorschrijven. In Nederland werden eveneens maatregelen genomen, maar niet dezelfde als in Frankrijk omdat men in Nederland vindt dat het risico van het overschakelen op een andere pil te groot is. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft de Nederlandse huisartsen wel gevraagd de Diane‑35‑pil voorlopig niet meer voor te schrijven aan nieuwe patiënten, omdat het de eerste maanden van gebruik het risico van trombose het hoogst is.

Wat heeft de minister ons en vooral de Belgische vrouwen hierover te zeggen? Hoe moeten artsen omgaan met het voorschrijven van die pil?

Welke maatregelen worden in België genomen? Wordt de pil in België enkel voorgeschreven om acne te bestrijden of ook als anticonceptiemiddel?

Is België betrokken bij het Europees onderzoek naar die pil?

Mme Nele Lijnen (Open Vld). – Je me joins à la question que vient de poser ma collègue. Les faits étant particulièrement inquiétants, je voudrais récapituler.

L’étude d’une organisation de consommateurs indique que seul un médecin généraliste sur cinq prescrit encore les pilules de la deuxième génération. La coupole des médecins généralistes flamands conseille néanmoins de les prescrire, dans la mesure du possible, les pilules de la troisième et quatrième génération comportant un risque accru de thrombose. C’est le cas de la Diane‑35.

Cette pilule a récemment fait l’objet d’attaques en France, quatre jeunes femmes y étant décédées à la suite d’une thrombose veineuse liée à la Diane‑35. La France a immédiatement retiré cette pilule du marché. Aux Pays‑Bas également, il existe de forts indices selon lesquels dix Néerlandaises en bonne santé seraient décédées, probablement après avoir utilisé la pilule Diane‑35. J’estime qu’il s’agit là de faits importants auxquels la Belgique aussi doit accorder toute l’attention voulue. Les Pays‑Bas ont décidé de ne plus prescrire cette pilule à de nouvelles patientes. Après ces indices dans deux de nos pays voisins, il a été décidé de poursuivre la concertation à ce sujet à l’échelon européen. En Belgique aussi, des femmes prennent la Diane‑35 parce qu’elle réduit des désagréments tels que des plaintes liées aux règles, l’alopécie ou l’acné grave. Il importe que nous levions les doutes liés à cette pilule et que nous cherchions des moyens de la remplacer.

La ministre est‑elle au courant des risques sanitaires liés à la prise de la Diane‑35 ?

Y a‑t‑il en Belgique des indices selon lesquels des décès pourraient être liés à cette pilule ?

A‑t‑on enregistré des plaintes liées à la pilule Diane‑35 ?

La ministre compte‑t‑elle attendre les résultats de l’étude et la concertation à l’échelon européen avant d’entreprendre d’autres actions ?

Va‑t‑elle participer à la concertation à cet échelon ? A‑t‑elle déjà demandé l’avis de l’Agence fédérale des médicaments sur la mise en œuvre éventuelle d’actions à l’encontre de cette pilule ?

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – Ik sluit mij aan bij de vraag die mijn collega zonet heeft gesteld. Omdat ik vind dat de feiten dermate verontrustend zijn, wens ik alles nog eens op een rijtje te zetten.

We lezen in een onderzoek van een consumentenorganisatie dat slechts 1 op 5 huisartsen de anticonceptiepillen van de tweede generatie nog steeds voorschrijft. De koepel van de Vlaamse Huisartsen adviseert nochtans dat het beter is zoveel mogelijk pillen van de tweede generatie voor te schrijven omdat pillen van de derde en de vierde generatie een verhoogd risico op trombose zouden inhouden. Dat is het geval voor de Diane‑35‑pil.

In Frankrijk kwam deze anticonceptiepil onlangs onder vuur omdat daar 4 jonge vrouwen gestorven zijn aan een veneuze trombose, die gelinkt was aan de Diane‑35. In Frankrijk werd de Diane‑35 dan ook onmiddellijk van de markt genomen. Ook in Nederland zijn op dit moment sterke aanwijzingen dat 10 gezonde Nederlandse vrouwen, mogelijk na het gebruik van Diane‑35‑pil, gestorven zijn. Ik denk dat dit belangrijke feiten zijn waaraan wij ook in België de nodige aandacht moeten besteden. In Nederland werd beslist de pil niet langer voor te schrijven aan nieuwe patiënten. Na deze aanwijzingen in twee van onze buurlanden is beslist het overleg daarover op Europees niveau voort te zetten. Ook Belgische vrouwen nemen de Diane‑35‑pil omdat ze ongemakken als menstruatieklachten, haaruitval, ernstige acne, enzovoort, vermindert. Ik denk dat het belangrijk is dat we de twijfels rond deze pil wegnemen en dat we op zoek gaan naar middelen om ze te vervangen.

Is de minister op de hoogte van de gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met de inname van Diane‑35‑pil?

Zijn er aanwijzingen van overlijdens in België, die mogelijk gelinkt kunnen worden aan deze pil?

Zijn er klachten gemeld met betrekking tot de Diane‑35‑pil?

Zal de minister de resultaten van het onderzoek en het overleg op Europees niveau afwachten vooraleer ze andere acties onderneemt?

Zal ze, zoals mijn collega ook al vroeg, deelnemen aan het overleg op dat niveau? Heeft ze reeds advies gevraagd aan het Federaal Agentschap van Geneesmiddelen aangaande acties die mogelijk kunnen worden ondernomen tegen deze pil?

Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Je suis au courant que l’utilisation de contraceptifs oraux combinés comporte un risque très limité de thrombose. Il s’agit d’un effet secondaire extrêmement rare, dont le risque varie en fonction du type de contraceptif oral combiné.

L’EMA, l’Agence européenne des médicaments, estime qu’à l’heure actuelle, il n’y a aucune raison d’arrêter la prise de ces contraceptifs, de quelque génération qu’ils soient, étant donné qu’aucune nouvelle donnée scientifique n’est venue modifier le profil de sécurité de ces médicaments.

La France a entamé début février 2013 une procédure d’arbitrage qui est actuellement évaluée par l’EMA. J’attends cette évaluation et suivrai attentivement ce dossier.

À la mi‑janvier, j’ai moi‑même évalué la situation en Belgique, en concertation avec l’AFMPS, l’Agence fédérale des médicaments et des produits de santé. Selon ses dernières données, on aurait enregistré, depuis 2008, 29 signalements de thrombose liés aux pilules de troisième et quatrième génération, dont un cas mortel. L’AFMPS ne peut toutefois pas confirmer l’existence d’un lien de cause à effet entre ce décès et la prise de la pilule. Ce décès pourrait être la conséquence de la mauvaise évolution de la patiente après la thrombose.

Dans la notice de Diane, on met les patientes en garde contre le risque de thrombo‑embolie veineuse. En attendant la révision au niveau européen, on conseille aux femmes qui prennent actuellement la Diane 35 ou une de ses formes génériques de ne pas arrêter ce médicament. Si une femme est inquiète, on lui conseille d’en discuter avec son médecin. Cette information est diffusée sur le site web de l’AFMPS auquel tout le monde peut avoir accès.

Les médecins généralistes et les gynécologues ont reçu en janvier 2013 un courrier de l’AFMPS où on leur conseille d’évaluer, au moment de chaque prescription d’un contraceptif, le rapport bénéfices‑risques, de vérifier les facteurs de risque de la thrombose comme les antécédents familiaux, la consommation de tabac et l’hypertension artérielle, ainsi que d’assurer un suivi clinique, surtout pendant la première année du traitement. J’ai également demandé aux mutualités de sensibiliser leurs membres.

La Diane 35 et ses formes génériques sont autorisées en Belgique pour le traitement d’affections liées aux hormones androgènes chez la femme, telles que l’acné, l’alopécie androgénique et l’hirsutisme chez les femmes. Dans la pratique, ces médicaments sont cependant détournés de leur indication et utilisés comme contraceptifs.

L’AFMPS participera activement à la procédure européenne d’évaluation de la pilule Diane.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Ik ben ervan op de hoogte dat het gebruik van gecombineerde orale contraceptiva een heel klein risico op trombose inhoudt. Het gaat om een uiterst zeldzame bijwerking, waarbij het risico varieert naargelang van het type van gecombineerd oraal contraceptivum.

Volgens het Europees Geneesmiddelenbureau EMA is er momenteel geen reden om de inname ervan te stoppen, ongeacht de generatie, dus ook als het gaat over een pil van de derde of vierde generatie, aangezien er geen nieuwe wetenschappelijke gegevens zijn die het veiligheidsprofiel van deze geneesmiddelen veranderen.

Begin februari 2013 is een Europese arbitrageprocedure gestart door Frankrijk die momenteel door het EMA wordt geëvalueerd. Ik wacht die evaluatie af en volg dit dossier van nabij.

Midden januari heb ik zelf de situatie in België geëvalueerd, samen met het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG). Volgens de jongste informatie van de databank bij het FAGG betreffende potentiële ongewenste bijwerkingen, werden sinds 2008, 29 meldingen geregistreerd met betrekking tot trombose voor de derde- en vierdegeneratiepil. In één van deze 29 gevallen is de patiënte overleden. Het FAGG kan op dit moment echter onmogelijk een direct causaal verband leggen tussen het overlijden en de inname van de pil. Het overlijden zou ook het gevolg kunnen zijn van de slechte evolutie van de patiënte na de trombose.

In de bijsluiter van Diane worden patiënten en voorschrijvers gewezen op het risico van veneuze trombo‑embolie. In afwachting van de herziening op Europees niveau worden vrouwen die momenteel Diane‑35 of één van de generische vormen innemen geadviseerd om niet te stoppen met het geneesmiddel. Als een vrouw zich zorgen maakt, wordt haar aangeraden dit te bespreken met haar arts. Deze informatie is terug te vinden op de website van het FAGG en is voor iedereen toegankelijk.

In januari 2013 ontvingen huisartsen en gynaecologen een brief van het FAGG over dit onderwerp. Daarin wordt aangeraden bij het voorschrijven van een contraceptivum bij elke individuele patiënte de baten‑risicoverhouding te evalueren, de risicofactoren voor trombose, zoals familiale voorgeschiedenis, tabaksgebruik en arteriële hypertensie, na te gaan en een klinische opvolging te verzekeren, vooral tijdens het eerste jaar van de behandeling. Ik heb toen ook de ziekenfondsen gevraagd hun leden te sensibiliseren.

Diane‑35 en de generieken zijn in België vergund voor de behandeling van androgeenafhankelijke aandoeningen bij de vrouw, zoals acne, androgenetische haaruitval en overmatige haargroei bij vrouwen. Deze geneesmiddelen worden in de praktijk echter veel off‑label gebruikt als contraceptiva.

Het FAGG zal actief deelnemen aan de Europese arbitrageprocedure om de Diane‑pil te evalueren.

Mme Dalila Douifi (sp.a). – Je remercie la ministre pour sa réponse détaillée et instructive. Il est clair qu’elle est intervenue dès le mois de janvier, en concertation avec l’AFMPS, au moment où cette nouvelle a suscité l’émoi en France. En concertation avec les mutualités, elle a appelé à une sensibilisation. Je me réjouis également de la participation de notre pays à l’étude européenne.

J’espère que les femmes qui prennent la Diane 35 pour l’une ou l’autre raison sont au courant des risques et que les médecins sont suffisamment bien informés. La réponse de la ministre me porte à croire que tel est le cas.

J’espère en outre que nous pourrons rapidement disposer des résultats de l’étude européenne pour savoir s’il existe un lien de cause à effet entre la prise de la pilule et les cas d’embolie et de thrombose qui ont été enregistrés car pour l’instant, ce lien n’a pas encore été établi.

Mevrouw Dalila Douifi (sp.a). – Ik dank de minister van Volksgezondheid voor het uitgebreide en leerrijke antwoord. Het is duidelijk dat ze in januari reeds, toen de commotie in Frankrijk de kop opstak, in overleg met het FAGG is opgetreden. Samen met de ziekenfondsen heeft ze opgeroepen tot sensibilisering. Het is ook positief dat ons land aan het Europese onderzoek deelneemt.

Ik hoop dat de vrouwen die om een of andere reden de Diane‑35‑pil nemen op de hoogte zijn van de risico’s en dat de artsen over voldoende informatie beschikken. Gelet op het antwoord van de minister ga ik ervan uit dat dit wel degelijk het geval is.

Ook hoop ik dat de resultaten van het Europees onderzoek zo snel mogelijk worden meegedeeld, zodat we kunnen vernemen of er een oorzakelijk verband is tussen de inname van de pil en de embolieën en trombosegevallen die zich hebben voorgedaan, want vooralsnog werd dat causaal verband niet vastgesteld.

Mme Nele Lijnen (Open Vld). – La ministre a formellement déclaré qu’il valait mieux que les patientes n’arrêtent pas cette pilule de leur propre initiative. Elles doivent le faire en concertation avec leur généraliste ou leur gynécologue.

Il importe également que les résultats de l’étude européenne soient connus au plus tôt afin de pouvoir tirer les conclusions qui s’imposent. Il faut en outre examiner si le lien de cause à effet est prouvé. C’est l’objet de cette enquête.

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – De minister heeft uitdrukkelijk gezegd dat patiënten best niet zomaar stoppen met het innemen van de betrokken pil. Ze moeten dat in overleg doen met de huisarts of de gynaecoloog.

Ook is het belangrijk dat de resultaten van het Europese onderzoek zo snel mogelijk bekend worden gemaakt zodat onmiddellijk de nodige conclusies kunnen worden getrokken. Daarbij moet vooral worden nagegaan of het causaal verband bewezen is. Dat is de essentie van dit onderzoek.

Question orale de Mme Anke Van dermeersch au ministre du Budget et de la Simplification administrative sur «les déclarations du ministre des Affaires étrangères au sujet des efforts des régions dans le cadre du contrôle budgétaire et les compétences dites usurpées» (no 5‑892)

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging over «de uitspraken van de minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de inspanningen van de gewesten in het kader van de begrotingscontrole, en de zogenaamde usurperende bevoegdheden» (nr. 5‑892)

Mme Anke Van dermeersch (VB). – Le week‑end dernier, le ministre des Affaires étrangères a fait des déclarations curieuses sur les efforts budgétaires qu’il attend des régions pour faciliter le contrôle budgétaire. Il espère ainsi que les régions contribueront au moins à hauteur de 350 millions d’euros. À cet égard, on évoque surtout la reprise des compétences dites usurpées ainsi que du financement des charges des pensions des fonctionnaires régionaux.

Sur un ton relativement menaçant, le ministre a déclaré que si les régions n’étaient pas accommodantes sur ce plan, il envisageait des mesures pour par exemple supprimer certaines dépenses ou réductions fiscales.

Il ne faut pas s’étonner que ces propos fermes de M. Reynders aient suscité des remous hier au Parlement flamand. Interrogé à ce sujet, y compris par notre parti, le ministre‑président flamand a répondu que son gouvernement s’en tenait aux trois positions qu’il avait prises précédemment.

Primo, le gouvernement flamand n’est pas disposé à consentir des efforts supplémentaires.

Secundo, la Flandre est prête à reprendre les compétences usurpées si le gouvernement fédéral s’en défait mais à l’exclusion alors des engagements en cours de l’État fédéral sur ce plan.

Tertio, en matière de pensions, la Flandre ne consentira aucun effort supplémentaire en sus de ceux qu’elle a déjà réalisés.

Le ministre du Budget estime‑t‑il que les déclarations de M. Reynders, y compris la menace de supprimer certaines dépenses ou réductions fiscales reflètent la position du gouvernement ? Dans l’affirmative, quelles dépenses ou réductions le gouvernement envisage‑t‑il de supprimer pour sanctionner les régions si elles n’acceptent pas le scénario du gouvernement fédéral ?

Le gouvernement fédéral est‑il enfin prêt à transférer les compétences usurpées, sans obliger les régions à reprendre les engagements en cours de l’État fédéral ?

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Het voorbije weekend deed de minister van Buitenlandse Zaken enkele merkwaardige uitspraken over de budgettaire inspanningen die hij van de gewesten verwacht om de federale begrotingscontrole een stuk gemakkelijker te maken. Zo verwacht hij van de gewesten een bijdrage van minstens 350 miljoen euro. In dat verband is vooral sprake van de overname van de zogenaamde usurperende bevoegdheden, alsook van de financiering van de pensioenlasten van de gewestelijke ambtenaren.

De minister sloeg een nogal dreigende toon aan. Als de gewesten op dat vlak niet toeschietelijk zijn, overweegt hij stappen van de federale regering om bijvoorbeeld bepaalde uitgaven of kortingen op fiscaal vlak te stoppen.

Het hoeft niet te verbazen dat die forse uitspraken van vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken Reynders gisteren aanleiding hebben gegeven tot een relletje in het Vlaams Parlement. De Vlaamse minister‑president werd hierover dus – ook door onze partij – ondervraagd en heeft geantwoord dat de Vlaamse regering bij haar drie eerder ingenomen standpunten blijft.

Ten eerste is de Vlaamse regering niet bereid extra inspanningen te leveren.

Ten tweede is Vlaanderen wel bereid de usurperende bevoegdheden over te nemen als de federale regering die afstoot, maar dan wel exclusief de lopende engagementen van de federale overheid op dat vlak.

Ten derde zal Vlaanderen op het vlak van pensioenen geen extra inspanningen leveren bovenop die welke het al heeft gedaan.

Zijn volgens de minister van Begroting de uitspraken van de minister van Buitenlandse Zaken, inclusief de dreiging om bepaalde uitgaven of kortingen op fiscaal vlak te schrappen, een regeringsstandpunt? Zo ja, welke uitgaven of kortingen overweegt de regering te schrappen om de gewesten te straffen als ze niet mee stappen in het verhaal van de federale regering?

Is de federale regering eindelijk bereid de usurperende bevoegdheden over te dragen, zonder de gewesten te verplichten de lopende engagementen van de federale overheid over te nemen?

M. Olivier Chastel, ministre du Budget et de la Simplification administrative. – Le gouvernement abordera tous les aspects des compétences usurpées et du mécanisme de responsabilisation lors du contrôle budgétaire qui débute demain.

Je prépare à cet effet, avec le ministre des Finances, une note à l’intention du comité ministériel restreint. Sur cette base, le gouvernement fédéral pourra définir sa position. Par conséquent, il m’est impossible de répondre pour l’instant, au nom du gouvernement, à la première question.

Je puis cependant confirmer qu’en vertu de l’accord de gouvernement, les économies attendues pour l’année 2013 s’élèvent à 300 millions d’euros.

La seconde question concerne les modalités à discuter entre l’État fédéral, d’une part, et les entités fédérées, d’autre part.

De heer Olivier Chastel, minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging. – Bij de begrotingscontrole, die vanaf morgen plaatsvindt, zal de regering zowel de usurperende bevoegdheden als het responsabiliseringsmechanisme in al hun aspecten bespreken.

Samen met de minister van Financiën bereid ik ter zake een nota voor het kernkabinet voor. De federale regering zal op basis daarvan haar standpunt kunnen bepalen. Bijgevolg kan ik op dit ogenblik nog niet namens de regering antwoorden op de eerste vraag.

Ik kan wel bevestigen dat, overeenkomstig het regeerakkoord, de verwachte besparingen voor het jaar 2013 driehonderd miljoen euro bedragen.

De tweede vraag betreft duidelijk modaliteiten die moeten worden besproken tussen de federale staat, enerzijds, en de deelgebieden, anderzijds.

Mme Anke Van dermeersch (VB). – Le ministre soumettra donc une note à ce propos lors du contrôle budgétaire.

En même temps, le ministre ne peut ni confirmer ni infirmer la suppression de certaines dépenses et réductions fiscales. Le ministre laisse donc ouverte l’option de sanctionner les entités fédérées et cela m’inquiète.

Dans le cadre du contrôle budgétaire, seul un dialogue constructif entre gouvernement fédéral et entités fédérées peut être judicieux. Je tiens à le souligner car les propos du ministre Reynders donnent aux Flamands l’impression que le gouvernement fédéral veut mettre le couteau budgétaire sur la gorge des entités fédérées. Ce n’est pas avec des menaces que le gouvernement ne pourra entamer des négociations dignes.

Si le gouvernement fédéral veut éviter que les Flamands finissent par faire la grève des paiements, il ferait mieux de se montrer plus loyal. Le peuple flamand ne veut en effet plus être la vache à lait de ce pays. Dans ce contexte, je trouve extrêmement désagréable que le ministre n’exclue pas formellement des sanctions à l’encontre du gouvernement flamand.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik heb begrepen dat de minister bij de begrotingscontrole ter zake een nota zal voorleggen.

Tegelijk kan de minister bevestigen, noch ontkennen dat bepaalde fiscale uitgaven en kortingen eventueel worden geschrapt. De minister houdt dus expliciet de optie open om de deelstaten te bestraffen. Dat verontrust me.

In het raam van de begrotingscontrole kan alleen een constructieve dialoog tussen de federale regering en de deelstaten zinvol zijn. Dat zou ik toch willen beklemtonen, want na de uitspraken van minister Reynders overheerst bij veel Vlamingen het gevoel dat de federale regering van plan is om de deelstaten het begrotingsmes op de keel te zetten. Met dreigementen kan de regering onmogelijk waardige onderhandelingen openen.

Wil de federale regering vermijden dat de Vlamingen uiteindelijk tot een betaalstaking overgaan, dan zou ze beter een meer loyale houding aannemen. Het Vlaamse volk is immers niet langer bereid de melkkoe te blijven voor dit land. In die context vind ik het heel onaangenaam dat de minister niet expliciet uitsluit dat de Vlaamse deelstaat zal worden gestraft.

Question orale de Mme Martine Taelman au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes et au vice‑premier ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur «le protectionnisme croissant au détriment de notre emploi» (no 5‑891)

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken en aan de vice‑eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over «het toenemende protectionisme ten nadele van onze werkgelegenheid» (nr. 5‑891)

Mme Martine Taelman (Open Vld). – Selon Ernst & Young, la Belgique occupe la quatrième place du classement des économies les plus globalisées. Or la Commission européenne a observé au cours des huit derniers mois non moins de 123 nouvelles entraves au commerce, ce qui équivaut à une hausse de plus de 25 pour cent par rapport à la période précédente.

Jusqu’il y a peu, nous associions le protectionnisme à des pays extérieurs à l’Union européenne. À présent, de plus en plus de pays de l’Union mettent eux aussi en place des entraves au commerce afin de protéger leurs entreprises de la concurrence.

J’estime que cette évolution sape les fondements de l’Union européenne et a un prix très élevé. Premièrement, le consommateur paie plus que nécessaire. Deuxièmement, le producteur se sent protégé et n’est plus tenté d’évoluer avec les nouvelles techniques, ce qui risque de placer son entreprise dans les difficultés et de la conduire à la faillite.

Voici quelques mois, la France a protégé son marché vinicole au détriment de nos brasseurs en percevant une taxe protectionniste sur la bière. Aujourd’hui, une entreprise d’Herentals est confrontée à ce que les syndicats qualifient de forme éhontée de protectionnisme et cela de la part d’un pays qui se présente comme le chantre du libre‑échange.

Plastic Omnium Automotive fournit en effet des éléments de pare‑chocs entre autres à la firme automobile Vauxhall, une filiale de General Motors au Royaume‑Uni. Selon les syndicats, cette entreprise a reçu des subventions des autorités britanniques pour produire l’Astra en Grande‑Bretagne, à condition que tous les éléments de la voiture soient eux aussi produits dans le pays. Il s’agirait d’une raison déterminante pour délocaliser la production de Belgique en Grande‑Bretagne.

Le ministre prend‑il le problème au sérieux et compte‑t‑il vérifier sur le champ si nous sommes face à une forme perfide de subventionnement réservée aux sous‑traitants du Royaume‑Uni ? Quand les résultats de ses investigations seront‑ils connus ?

Quelles mesures concrètes peut‑on prendre ? Le ministre dénoncera‑t‑il une atteinte aussi flagrante au marché libre auprès de la Commission européenne et de la Grande‑Bretagne ? Il pourra ainsi inciter à interdire l’octroi de telles subventions par les autorités britanniques et éviter une éventuelle fermeture d’entreprise.

D’une manière plus générale, comment le ministre pourra‑t‑il inscrire à l’ordre du jour européen le protectionnisme grandissant au sein de l’UE ?

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Volgens Ernst & Young staat België vierde op de landenlijst van de meest geglobaliseerde economieën. Nochtans noteerde de Europese Commissie tijdens de voorbije acht maanden niet minder dan 123 nieuwe handelsbelemmeringen, wat neerkomt op een stijging met meer dan 25 procent tegenover de voorgaande periode.

Tot voor kort associeerden we protectionisme vooral met landen buiten de EU. Maar nu nemen ook steeds meer landen binnen die unie hun toevlucht tot handelsbelemmeringen om hun bedrijven van de concurrentie af te schermen.

Volgens mij ondermijnt die ontwikkeling de grondvesten van de EU en is de prijs ervan zeer hoog. Ten eerste betaalt de consument meer dan nodig is. Ten tweede voelt de producent zich beschermd en is hij niet meer geneigd vooruit te kijken en mee te evolueren met nieuwe technieken. Daardoor dreigt zijn bedrijf uiteindelijk in problemen te komen en failliet te gaan.

Enkele maanden geleden heeft Frankrijk zijn wijnmarkt ten koste van onze brouwers afgeschermd met protectionistische heffingen op bier. Nu wordt een bedrijf uit Herentals geconfronteerd met wat de vakbonden een zeer brutale vorm van protectionisme noemen en wel door toedoen van een land dat zich voorvechter van de vrijhandel noemt.

Plastic Omnium Automotive levert namelijk bumperonderdelen aan, onder meer autofabrikant Vauxhall, een dochteronderneming van General Motors in het Verenigd Koninkrijk. Volgens de vakbonden heeft dat bedrijf van de Britse overheid subsidies gekregen voor de productie van de Astra in Groot‑Brittannië op voorwaarde dat ook de onderdelen in dat land worden gefabriceerd. Dat zou dan een doorslaggevende reden zijn om de productie te verhuizen van België naar Groot‑Brittannië.

Neemt de minister het probleem ernstig en wil hij onmiddellijk nagaan of er inderdaad sprake is van een perfide vorm van subsidiëring, aangezien enkel onderaannemers uit het Verenigd Koninkrijk in aanmerking zouden komen? Wanneer zullen de resultaten van dat onderzoek bekend zijn?

Welke concrete stappen zijn mogelijk? Zal de minister zo’n flagrante aantasting van de vrije markt aanvechten bij de Europese Commissie en bij Groot‑Brittannië? Op die manier kan hij niet alleen de aanzet geven tot een verbod op dergelijke subsidiëring door de Britse overheid, maar ook een eventuele bedrijfssluiting alsnog afwenden.

Hoe zal de minister meer in het algemeen het oplaaiende protectionisme in de EU op de agenda plaatsen?

M. Didier Reynders, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes. – Je vais demander une enquête sur la fermeture annoncée de la division de cette entreprise française qui produit des pare‑chocs à Herentals. Dans l’Union européenne, l’octroi de subventions, les interventions des pouvoirs publics et les aides d’État sont régis par des règles qui fixent les conditions dans lesquelles la Commission peut les autoriser. La légalité des subventions dont parle Mme Taelman et de leurs modalités pratiques sera donc analysée. Je pourrai donner davantage de précisions sur les mesures à prendre lorsque j’aurai tous les éléments en ma possession et que j’aurai consulté mes collègues.

Plusieurs initiatives sont possibles, tant auprès des autorités britanniques qu’auprès de la Commission européenne. Les mesures adéquates seront prises le plus vite possible en fonction des résultats de l’analyse et en concertation avec mes collègues compétents des gouvernements fédéral et régionaux.

La Belgique jour un rôle actif dans la politique industrielle et les mesures de soutien. À la demande de la Belgique, un point relatif à la politique industrielle et à l’acier a ainsi été ajouté à l’ordre du jour du dernier conseil Compétitivité des 18 et 19 février et mon collègue de l’Économie a participé au débat consacré entre autres à la manière dont les mesures nationales de soutien peuvent contribuer à la politique de croissance économique sans fragmenter le marché intérieur ou créer une concurrence déloyale au sein de l’Union. Il faut créer le cadre approprié à cet effet. La Commission et le Conseil préparent de nouvelles propositions stratégiques et un nouveau cadre réglementaire en vue de la modernisation de l’aide d’État et de la politique industrielle. La Belgique entend y jouer un rôle actif.

Pour défendre ces intérêts, belges et européens, nous collaborons avec les régions, lesquelles sont compétentes pour la politique industrielle sectorielle, et avec le commissaire et vice‑président de la Commission, M. Tajani. Je m’efforce toujours d’instaurer une bonne collaboration avec mes collègues des trois régions.

De heer Didier Reynders, vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. – Ik zal de aangekondigde sluiting van de bumperafdeling in Herentals van deze Franse onderneming met fabrieken wereldwijd verder laten onderzoeken. In de Europese Unie gelden er inderdaad regels voor interventies en subsidies door overheden, voor staatssteun en de voorwaarden waarop de Commissie deze kan toestaan. De subsidie die mevrouw Taelman aanhaalt en de precieze modaliteiten ervan zullen dan ook op hun wettelijkheid worden getoetst. Over verdere maatregelen kan ik meer duidelijkheid geven zodra ik alle elementen in mijn bezit heb en met mijn collega’s overleg heb gepleegd.

Meerdere stappen zijn mogelijk, zowel bij de Britse overheden – bilaterale contacten via diplomatieke posten of rechtstreeks, demarches, verbale nota en dergelijke meer – als bij de Europese Commissie van informele contacten tot klachtenprocedure. De gepaste stappen zullen zo snel mogelijk worden gedaan op basis van de resultaten van de analyse en in samenspraak met de bevoegde federale en gewestelijke collega’s.

België speelt een actieve rol op het vlak van industrieel beleid en ondersteuningsmaatregelen. Op de Raad Concurrentievermogen van 18 en 19 februari jongstleden werd op vraag van België een punt toegevoegd over industrieel beleid en staal en nam mijn collega van Economie aan het debat deel, onder meer over de vraag hoe en in welke mate nationale steunmaatregelen bijdragen tot het economisch groeibeleid zonder de interne markt te fragmenteren of binnen de Unie deloyale concurrentie te creëren. Hiervoor moet een geschikter kader worden uitgewerkt. De Commissie en de Raad werken nu al aan nieuwe beleidsvoorstellen en een regelgevend kader voor de modernisering van staatssteun en industrieel beleid. België wil daarin een actieve rol spelen.

Bij de behartiging van deze belangen, Belgische en Europese, werken we nauw samen met de regio’s die bevoegd zijn voor het sectoraal industriebeleid, en met de commissaris en vicevoorzitter van de Commissie Tajani. Ik probeer altijd tot een goede samenwerking te komen met mijn collega’s van de drie gewesten.

Mme Martine Taelman (Open Vld). – Je me réjouis que le ministre demande une enquête sur cette affaire et fasse le plus vite possible le nécessaire pour vérifier si la fermeture est bien le résultat des subventions inadmissibles accordées au Royaume‑Uni. J’espère que l’affaire sera rapidement tirée au clair et que le ministre nous tiendra au courant pour que nous puissions éventuellement rassurer les personnes concernées.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik ben bijzonder blij met de aankondiging dat de minister werk zal maken van een onderzoek in deze zaak en snel het nodige zal doen om na te gaan of de sluiting inderdaad het gevolg is van ongeoorloofde subsidies in het Verenigd Koninkrijk. Ik hoop dat er snel duidelijkheid komt en dat de minister ons op de hoogte houdt, zodat we de betrokkenen misschien wat hoop kunnen geven en kunnen geruststellen.

Question orale de Mme Fabienne Winckel à la ministre de l’Emploi sur «les systèmes de surveillance, de contrôle et d’investigation sur les lieux de travail et tout particulièrement le whistleblowing» (no 5‑879)

Mondelinge vraag van mevrouw Fabienne Winckel aan de minister van Werk over «de toezicht‑, controle- en onderzoekssystemen op de werkvloer en meer bepaald de whistleblowing» (nr. 5‑879)

Mme Fabienne Winckel (PS). – Madame la ministre, les dirigeants d’entreprises décident de plus en plus fréquemment de mettre en place des systèmes de surveillance et de contrôle sur les lieux de travail.

À la suite des scandales financiers qui ont ébranlé les États‑Unis au début des années 2000, de nouvelles dispositions légales américaines imposent aux sociétés cotées en bourse une procédure d’alerte interne qui permet aux travailleurs de dénoncer de manière confidentielle et anonyme les irrégularités en matière comptable et d’audit dont ils auraient connaissance.

Ces nouvelles dispositions seraient susceptibles de s’appliquer également aux sociétés européennes cotées aux États‑Unis ainsi qu’aux filiales européennes de sociétés américaines.

Les systèmes de surveillance doivent cependant respecter la directive européenne 95/46/CE du 24 octobre 1995 relative à la protection des personnes physiques à l’égard des traitements de données à caractère personnel, qui a été transposée dans notre législation.

En Europe, la mise en place de ces nouvelles procédures d’alerte professionnelle, appelées « whistleblowing », pose toutefois des problèmes de compatibilité avec les règles fondamentales de protection de la vie privée. La Commission de la protection de la vie privée a d’ailleurs émis une recommandation rappelant les principes fondamentaux à respecter.

Madame la ministre, une évaluation de l’application de ces systèmes de surveillance, de contrôle et d’investigation sur les lieux de travail a‑t‑elle été réalisée afin de déterminer si la loi relative à la protection de la vie privée à l’égard des traitements de données à caractère personnel est un garde‑fou suffisant pour éviter les dérives ?

Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – De bedrijfsleiders beslissen steeds vaker om bewakingssystemen op de arbeidsplaats te installeren.

Naar aanleiding van de financiële schandalen die de Verenigde Staten begin van de jaren 2000 op hun grondvesten hebben doen schudden, leggen nieuwe Amerikaanse wettelijke bepalingen aan beursgenoteerde bedrijven een interne waarschuwingsprocedure op die de werknemers de mogelijkheid biedt onregelmatigheden op het vlak van de boekhouding en de audit waarvan ze weet zouden hebben, op een vertrouwelijke en anonieme manier te melden.

Die nieuwe bepalingen zouden ook van toepassing kunnen zijn op Europese ondernemingen die genoteerd zijn in de Verenigde Staten en op de Europese filialen van Amerikaanse maatschappijen.

De bewakingssystemen moeten evenwel in overeenstemming zijn met de Europese richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, die in Belgische wetgeving werd omgezet.

In Europa levert de invoering van die nieuwe professionele alarmprocedures, whistleblowing genoemd, evenwel problemen op in verband met de verenigbaarheid met de fundamentele regels inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft trouwens een aanbeveling gedaan waarin herinnerd wordt aan de fundamentele principes die dienen te worden geëerbiedigd.

Werd het gebruik van de bewakings- en onderzoekssystemen op de arbeidsplaats geëvalueerd om na te gaan of de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens voldoende bescherming biedt om ontsporingen te vermijden?

Mme Monica De Coninck, ministre de l’Emploi. – Il faut veiller au respect du droit à la vie privée du travailleur dans le cadre de la relation de travail.

Je suis favorable à une meilleure conciliation de la vie privée et de la vie professionnelle, et non au renoncement de la première au profit de la seconde.

Au cours des quinze dernières années, trois conventions collectives de travail ont été conclues au sein du Conseil national du travail.

La CCT no 68, tout d’abord, est relative à la protection de la vie privée des travailleurs à l’égard de la surveillance par caméras sur le lieu de travail.

La CCT no 81, ensuite, concerne la protection de la vie privée des travailleurs à l’égard du contrôle des données de communication électroniques en réseau.

La CCT no 89, enfin, porte sur la prévention des vols et les contrôles de sortie des travailleurs quittant l’entreprise ou le lieu de travail.

Le « whistleblowing » est une pratique visant à éviter des fraudes ou irrégularités en matière comptable et financière. Certes, elle ne fait actuellement pas l’objet d’un encadrement spécifique. Cependant, l’introduction d’un tel système d’alerte ne peut donner lieu à des pratiques qui iraient à l’encontre des principes prévus par les trois CCT précitées.

Il ressort de la jurisprudence que les éventuelles constatations obtenues par un système de contrôle ne respectant pas la loi du 8 décembre 1992 peuvent être considérées comme non valides à l’égard du travailleur concerné.

De plus, afin de s’assurer que tout système de contrôle utilisant les données personnelles respecte bien le cadre légal, il doit, avant son installation, être déclaré à la Commission de la protection de la vie privée. Une couche de contrôle supplémentaire est donc ainsi posée.

Le respect des règles prévues par les trois CCT et par la loi du 8 décembre 1992 est assuré par les inspecteurs du Contrôle des lois sociales du SPF Emploi, d’initiative ou sur la base d’une plainte. Le non‑respect de ces règles est passible de sanctions pénales.

Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. – Het recht op privacy van de werknemer in het kader van de werkrelatie moet worden nageleefd.

Ik ben voorstander van een betere verzoening tussen het privé- en het beroepsleven, en niet van het verzaken aan het eerste ten voordele van het tweede.

Tijdens de voorbije vijftien jaar zijn binnen de Nationale Arbeidsraad drie collectieve arbeidsovereenkomsten in dat verband gesloten.

De cao nr. 68 betreft de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de camerabewaking op de arbeidsplaats.

De cao nr. 81 betreft de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers ten opzichte van de controle op de elektronische onlinecommunicatiegegevens.

De cao nr. 89 tot slot betreft de diefstalpreventie en de uitgangscontroles van werknemers bij het verlaten van de onderneming of de werkplaats.

De whistleblowing is een praktijk die erop gericht is boekhoudkundige of financiële fraude of onregelmatigheden te voorkomen. Op dit ogenblik bestaat daar inderdaad geen specifiek kader voor. De invoering van een dergelijk alarmsysteem mag evenwel geen aanleiding geven tot praktijken die tegen de principes van de voormelde cao’s zouden ingaan.

Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat eventuele vaststellingen aan de hand van een controlesysteem dat in tegenspraak is met de wet van 8 december 1992 als niet‑rechtsgeldig kunnen worden beschouwd ten aanzien van de betrokken werknemer.

Bovendien moet elk controlesysteem dat persoonsgegevens gebruikt, teneinde te verzekeren dat het systeem het wettelijk kader respecteert, vóór de installatie ervan worden gemeld bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Op die manier wordt een bijkomende controle ingevoerd.

De controle op de regels die bepaald zijn in de drie cao’s en in de wet van 8 december 1992 wordt gewaarborgd door de controleurs van de FOD Werkgelegenheid, uit eigen beweging of naar aanleiding van een klacht. De niet‑naleving van die regels is strafbaar.

(M. Willy Demeyer, vice‑président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Willy Demeyer, ondervoorzitter.)

Mme Fabienne Winckel (PS). – Il me semble, madame la ministre, que l’organisation d’une rencontre avec les partenaires sociaux serait tout indiquée, afin de clarifier le rôle de chaque acteur et de préciser quelles sont les conventions applicables et dans quel cadre.

La mise en place de ce système d’alerte interne est susceptible de conduire à des dérives. Il est donc important de vérifier que les garde‑fous sont suffisants.

Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – Een ontmoeting met de sociale partners lijkt me aangewezen, teneinde de rol van elke speler te verduidelijken en te preciseren welke collectieve arbeidsovereenkomsten in welk kader van toepassing zijn.

De invoering van een intern alarmsysteem kan tot ontsporingen leiden. Het is daarom belangrijk na te gaan of er voldoende bescherming tegen is.

Question orale de Mme Fauzaya Talhaoui au secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels et secrétaire d’État à la Politique scientifique sur «la conférence interministérielle relative aux personnes handicapées» (no 5‑880)

Mondelinge vraag van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico’s en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid over «het interministerieel overleg over gehandicaptenzorg» (nr. 5‑880)

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Je pose cette question à la suite des récents drames familiaux dont les médias ont fait état et où des enfants handicapés ont été victimes de violences, voire de meurtres. Je n’ai pas l’intention de m’appesantir sur ces cas spécifiques, mais je voudrais assurer les victimes et leurs familles de toute ma sympathie. Selon moi, les autorités sont, en raison de la politique menée, en bonne partie responsables de ces drames.

La semaine dernière, nous avons approuvé en séance plénière l’insertion dans la Constitution de l’article 22ter nouveau lié à la Convention des Nations Unies sur les droits des personnes handicapées. En tant que président de la concertation interministérielle sur les soins aux personnes handicapées, le secrétaire d’État constitue la personne la plus au fait de l’implémentation de la Convention des Nations Unies relative aux droits des personnes handicapées. L’Europe a d’ailleurs déjà réprimandé notre pays en raison de l’insuffisance de l’aide et de l’accueil qu’il offre aux personnes handicapées.

À ce sujet, je dénonce la situation difficile dans laquelle se retrouvent souvent des patients chroniques dont le handicap dérive d’une maladie dégénérative ou débilitante, comme une tumeur au cerveau ou un autre cancer. En effet, ces personnes ne relèvent plus des soins aigus et n’ont pas accès à l’accueil aux handicapés.

Où en est la concertation interministérielle sur les soins aux personnes handicapées en matière d’implémentation de la Convention des Nations Unies ? Quel est le planning ? La ministre Onkelinx prend‑elle part aux pourparlers, afin d’éviter que l’inscription sur des listes d’attente ne s’éternise pas pour des patients chroniques dont le handicap dérive d’une maladie débilitante ou dégénérative ?

Le secrétaire d’État peut‑il nous fournir à court terme un aperçu des budgets que les entités fédérées et l’État fédéral allouent aux soins aux personnes handicapées ? Quel est le nombre total de centres d’accueil ? Quel montant a‑t‑il été affecté à l’aide personnalisée ? À combien de nouveaux centres d’accueil et de budgets personnalisés la Belgique affecte‑t‑elle des fonds dans son prochain budget, de sorte qu’elle puisse répondre aux remarques de l’Europe et se conformer aux dispositions du traité des Nations Unies ?

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). – De aanleiding voor mijn vraag is de berichtgeving over enkele recente familiedrama’s waarbij gehandicapte kinderen het slachtoffer werden van geweldmisdrijven en zelfs moord. Ik wil op die specifieke gevallen niet dieper ingaan, maar wil de slachtoffers en hun families mijn diepe medeleven betuigen. Volgens mij draagt ook de overheid via haar beleid hiervoor een stuk verantwoordelijkheid.

Vorige week hebben we tijdens de plenaire vergadering het nieuwe grondwetsartikel 22ter goedgekeurd dat het VN‑verdrag inzake de rechten van personen met een handicap verankert. Als voorzitter van het interministerieel overleg inzake gehandicaptenzorg is de staatssecretaris het aanspreekpunt voor de implementatie van het VN‑verdrag. Europa heeft België trouwens al op de vingers getikt omdat het personen met een handicap onvoldoende opvang en steun biedt.

In dat verband wijs ik er ook op dat patiënten met een debiliserende of degeneratieve aandoening, zoals een hersentumor of een andere kanker, wier handicap het gevolg is van die ziekte, en die chronische zorg vereisen, dikwijls tussen wal en schip vallen. Zij horen immers niet langer in de acute zorg thuis en kunnen niet in de gehandicaptenopvang terecht.

Hoe vordert het interministerieel overleg over gehandicaptenzorg met de implementatie van het VN‑verdrag? Wat is de planning? Wordt minister Onkelinx bij de besprekingen betrokken zodat kan worden uitgesloten dat chronisch zieke gehandicapten met een debiliserende of degeneratieve ziekte veel langer op de wachtlijsten blijven?

Kan de staatssecretaris ons op korte termijn een overzicht geven van de budgetten voor gehandicaptenzorg die de deelgebieden en de federale overheid ter beschikking stellen? Hoeveel opvangplaatsen zijn er in totaal? Welk bedrag werd uitgetrokken voor persoonlijke ondersteuning? Voor hoeveel nieuwe opvangplaatsen en persoonlijke budgetten trekt België geld uit op de volgende begroting zodat het aan de opmerkingen van Europa en aan de bepalingen van het VN‑Verdrag kan tegemoetkomen?

M. Philippe Courard, secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, et à la Politique scientifique. – La Belgique a ratifié le 2 juillet 2009 la Convention ONU relative aux droits des personnes handicapées et le protocole facultatif afférent. En application de l’article 33 de cette convention, le SPF Sécurité sociale a été désigné comme point de contact fédéral. Conformément à la décision de la Conférence interministérielle « Bien‑être, Sport et Famille », volet personnes en situation de handicap, du 9 mars 2010, le SPF est également responsable de la coordination avec les Communautés et les Régions. Ce mécanisme de coordination interfédéral contribue significativement au suivi de la Convention ONU aux niveaux fédéral et interfédéral.

Au nom des autorités fédérales, je surveille étroitement la mise en œuvre de la Convention ONU relative aux droits des personnes handicapées. Ainsi, conformément à l’arrêté du Conseil des ministres du 11 mai 2012, une personne de référence « handicap » a été désignée dans chaque cellule stratégique. Ces personnes désignées dans toutes les institutions et organisations publiques fédérales constituent un réseau de référents conformément à l’article 33 de la Convention ONU. Un rapport destiné au Conseil des ministres est rédigé tous les six mois. L’objectif est d’attirer l’attention sur les bonnes pratiques et d’évaluer la mise en œuvre concrète de la Convention internationale précitée.

Les entités fédérées se concertent sur la politique relative aux personnes handicapées, et ce par l’intermédiaire du comité de concertation qui organise les conférences interministérielles.

Certaines conférences interministérielles, parmi lesquelles la Conférence « Bien‑être, Sport et Famille », ont une présidence tournante.

Depuis la recomposition de cette conférence interministérielle le 19 novembre 2012, la Région wallonne en assure la présidence ; il n’y a pour l’instant pas de président de la section « Personnes handicapées ».

Des groupes de travail existent dont un groupe « Grande dépendance » dans lequel le cabinet de Mme Onkelinx est représenté via l’INAMI.

Je ne puis vous fournir de données relatives à la répartition du budget dans les entités fédérées puisque ce sont les communautés qui sont chargées des matières personnalisables, je ne puis que vous renvoyer vers les gouvernements des entités fédérées.

De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico’s, en voor Wetenschapsbeleid. – België heeft het VN‑verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het bijbehorende facultatieve protocol op 2 juli 2009 geratificeerd. Met toepassing van artikel 33 van dit verdrag werd de FOD Sociale Zekerheid als federaal focal point aangeduid. Overeenkomstig de beslissing van de Interministeriële Conferentie Welzijn, Sport en Gezin, deel “Personen met een handicap”, van 9 maart 2010 kreeg de FOD ook de verantwoordelijkheid voor de coördinatie met de gemeenschappen en gewesten. Dat interfederaal coördinatiemechanisme speelt een belangrijke rol in de follow‑up van het VN‑verdrag op federaal en op interfederaal vlak.

Namens de federale overheid zie ik nauwlettend toe op de uitvoering van het VN‑verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Zo werd in elke beleidscel conform het besluit van de Ministerraad van 11 mei 2012 een referentiepersoon “handicap” aangeduid. Die personen vullen de contactpunten aan die in alle federale overheidsinstellingen en ‑organisaties overeenkomstig artikel 33 van het VN‑verdrag werden opgericht. Om het half jaar wordt er verslag uitgebracht bij de Ministerraad. Het is de bedoeling om de goede praktijken onder de aandacht te brengen en om de concrete uitvoering van het voornoemde internationale verdrag te evalueren.

Over het beleid ten aanzien van personen met een handicap plegen de deelgebieden overleg via het overlegcomité dat de Interministeriële Conferenties organiseert.

Sommige Interministeriële Conferenties, waaronder de Conferentie Welzijn, Sport en Gezin, hebben een alternerend voorzitterschap.

Sinds die interministeriële conferentie op 19 november 2012 opnieuw werd samengesteld, neemt het Waals Gewest het voorzitterschap ervan waar; voor de afdeling “Personen met een handicap” is voorlopig nog geen voorzitter aangeduid.

In de sub‑interministeriële conferentie bestaan verschillende werkgroepen. Zo is er de Werkgroep “zware zorgbehoevendheid”, waarin ook het kabinet van minister Onkelinx via het RIZIV vertegenwoordigd is.

Over de verdeling van de budgetten voor handicapten bij de deelgebieden, kan ik u geen details geven, vermits de gemeenschappen bevoegd zijn voor persoonsgebonden materies. Gezien de autonomie van de deelgebieden moet ik u in dat verband verwijzen naar de respectieve deelregeringen.

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Comment pouvons‑nous obtenir les rapports semestriels du comité interministériel ? Sont‑ils publiés ? Peut‑on y trouver le compte rendu des discussions ? Y trouve‑t‑on des chiffres ? Ne pouvez‑vous en votre qualité de secrétaire d’État centraliser les places d’accueil et les budgets et déterminer la politique à votre niveau ? La théorie, c’est bien mais ces dernières semaines, il y a eu des drames familiaux. Ce qui intéresse les gens, c’est de savoir combien de nouvelles places sont créées.

Puis‑je compter sur vous pour me fournir les chiffres ?

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Ik leer uit het antwoord dat op federaal niveau verschillende overlegplatformen bestaan, vooral voor de rapportering aan de VN. Ik weet niet hoe we de halfjaarlijkse rapporten van het interministerieel comité kunnen bekomen. Worden die gepubliceerd? Staat daarin te lezen wat besproken werd? Staan daar cijfers in? De vraag is of u als coördinerende staatssecretaris de budgetten en de opvangplaatsen niet zou kunnen centraliseren; zodat vanop uw niveau een beleid kan worden uitgestippeld. De theorie is mooi, maar de afgelopen weken waren er toch maar een aantal familiedrama’s. De mensen hebben geen boodschap aan die overlegplatformen. Ze willen weten hoeveel opvangplaatsen er worden bij gecreëerd.

Mijnheer de staatssecretaris, mag ik erop rekenen dat ik de cijfers krijg van uw kabinet?

Question orale de M. Benoit Hellings à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «la découverte d’une bombe de la Première Guerre mondiale sur le site de la centrale nucléaire de Tihange» (no 5‑881)

Mondelinge vraag van de heer Benoit Hellings aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «het vinden van een bom uit de Eerste Wereldoorlog bij de kerncentrale van Tihange» (nr. 5‑881)

M. Benoit Hellings (Ecolo). – Electrabel a fait savoir, il y a huit jours, qu’un obus de la Première Guerre mondiale a été retrouvé lors de travaux d’excavation réalisés sur des terrains faisant partie du site d’exploitation nucléaire de Tihange. L’obus se trouvait près d’un bâtiment administratif, fort heureusement pas dans les environs immédiats d’un réacteur en fonctionnement ou à l’arrêt.

Devant le danger potentiel d’explosion, les bureaux de la centrale ont été évacués préventivement et un périmètre de sécurité a été installé. Le Service d’enlèvement et de destruction d’engins explosifs s’est rendu sur place, en début d’après‑midi, et a directement évacué l’objet.

Cet énième incident dans la zone de Tihange me pousse, madame la vice‑première ministre, à vous poser les questions suivantes.

Vos services ont‑ils entamé les recherches historiques et scientifiques adéquates pour déterminer si d’autres obus de la Première ou de la Seconde Guerre mondiale pouvaient encore se trouver dans les environs immédiats des réacteurs nucléaires de Tihange, et dans le cas contraire, envisagent‑ils de le faire et selon quel calendrier ? On imagine que si ce vieil engin est resté presque cent ans au même endroit, d’autres pourraient s’y cacher.

Cette histoire se termine heureusement bien, mais il semblerait fort insouciant de faire dépendre la sécurité nucléaire de la baraka. J’aimerais donc savoir si le même type de recherche de sites d’enfouissement d’obus datant des deux derniers conflits mondiaux a été initié sur d’autres sites nucléaires belges – Doel, Mol, Fleurus ou … Kleine Brogel – mais aussi sur les sites voisins de Chooz en France et de Borssele aux Pays‑Bas. L’impact d’un accident potentiel sur les populations belges y est important.

Allez‑vous tenir compte de cet incident hutois dans la rédaction des futures règles de sécurité nucléaire ?

De heer Benoit Hellings (Ecolo). – Electrabel liet een week geleden weten dat bij graafwerken op de terreinen van de kerncentrale van Tihange een obus uit de Eerste Wereldoorlog was gevonden. Het tuig lag nabij een administratief gebouw, gelukkig niet in de onmiddellijke omgeving van een al dan niet werkende reactor.

Omwille van het mogelijke explosiegevaar werden de kantoren van de centrale preventief ontruimd en werd een veiligheidsperimeter ingesteld. De Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen kwam aan het begin van de namiddag ter plaatse en heeft het voorwerp onmiddellijk geëvacueerd.

Mevrouw de vice‑eersteminister, dit zoveelste incident in de zone van Tihange zet me ertoe aan u de volgende vragen te stellen.

Hebben uw diensten een historisch en wetenschappelijk onderzoek gestart om na te gaan of er zich nog andere obussen van de Eerste of de Tweede Wereldoorlog in de onmiddellijke omgeving van de kernreactoren van Tihange bevinden? Als dat niet het geval, zijn ze van plan een dergelijk onderzoek te voeren? Wanneer? Als dit oude tuig bijna honderd jaar op dezelfde plaats lag, kunnen er misschien ook nog andere liggen.

In dit geval is het gelukkig goed afgelopen, maar het lijkt nogal lichtzinnig de nucleaire veiligheid van geluk te laten afhangen. Ik zou graag willen weten of hetzelfde soort onderzoek naar begraven obussen uit de twee wereldoorlogen is gestart op de andere Belgische kernsites – Doel, Mol, Fleurus of … Kleine Brogel –, maar ook op de sites van Chooz in Frankrijk en Borssele in Nederland. De impact op de Belgische bevolking bij een mogelijk ongeval is immers belangrijk.

Zult u rekening houden met dit incident in de streek van Hoei bij het opstellen van de toekomstige regels voor de nucleaire veiligheid?

Mme Joëlle Milquet, vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – J’ai été aussi surprise que vous en apprenant l’incident que vous relatez. L’AFCN a été directement informée de la découverte d’un objet métallique suspect lors de travaux d’excavation s’inscrivant dans un programme de remplacement de tuyauteries à Tihange.

L’exploitant avait déjà eu le bon réflexe d’appeler le service de déminage pour identifier l’objet et par la suite l’évacuer avec toutes les précautions d’usage.

Comme l’exploitant, nous nous sommes renseignés sur les questions que vous posez. Les premières informations reçues indiquent que l’objet a été identifié comme étant une bombe de la Première Guerre mondiale alors qu’il n’y a pas eu de combats dans cette région. De plus, à l’examen de la pièce, il est apparu qu’il s’agissait d’un obus non tiré, comme on en retrouve souvent à des endroits de stockage à l’époque, le long des routes et près de ponts. Géographiquement, il n’y avait rien de tel à cet endroit à l’époque. On se demande dès lors si l’obus n’a pas été amené avec de la terre de remblai prise à un autre endroit. On effectue donc une étude de traçabilité de cette bombe.

S’agissant d’une ancienne munition, la prudence s’imposait et toutes les précautions d’usage ont été prises pour assurer la protection des personnes et des biens. Il faut savoir que nos centrales sont conçues pour faire face à des sollicitations majeures, jusqu’à la chute d’un avion et à des explosions de cet ordre‑là. La robustesse de nos centrales est donc suffisante pour résister à un tel incident, ce qui ne veut pas dire que nous ne devons pas prendre des mesures plus importantes. Au‑delà des tests de robustesse qui ont encore été validés dans le cadre des stress tests, j’ai demandé qu’on lance une procédure de détection d’objets métalliques sur tous les sites nucléaires pour éviter qu’une telle situation se reproduise. On étudie actuellement la manière de procéder dans les délais les plus rapides, pour l’ensemble des sites.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Mijnheer Hellings, ik was even verrast als u toen ik het incident vernam. Het FANC werd onmiddellijk verwittigd dat er een verdacht metalen voorwerp was ontdekt tijdens graafwerken voor de vervanging van leidingen in Tihange.

De aannemer reageerde op de juiste manier door de ontmijningdienst te verwittigen om het voorwerp te identificeren en nadien alle voorzorgsmaatregelen te treffen en tot evacuatie over te gaan.

We hebben inlichtingen ingewonnen over de vragen die u stelt. Het tuig werd geïdentificeerd als een bom uit de Eerste Wereldoorlog, hoewel er in die streek geen strijd werd geleverd. Uit onderzoek van het tuig bleek dat het om een obus ging die niet was afgegaan, zoals er in die tijd vaak in opslagplaatsen langs wegen en nabij bruggen werden gevonden. In die streek waren evenwel geen opslagplaatsen. Men vraagt zich dus af of de obus niet is meegekomen met de aanvulaarde. De oorsprong van de bom wordt in elk geval onderzocht.

Aangezien het om oude munitie gaat, moet men alle voorzorgen nemen om personen en goederen te beschermen. Onze kerncentrales zijn ontworpen om aan een enorme belasting, zoals de inslag van een vliegtuig of een explosie, te kunnen weerstaan. De centrales zijn stevig genoeg om aan dit soort incidenten te weerstaan, maar dat betekent niet dat we geen verregaander maatregelen moeten nemen. We moeten vermijden dat een dergelijke situatie zich opnieuw voordoet. Daarom heb ik gevraagd om naast de robuustheidstesten, die in het kader van de stresstests nog werden bekrachtigd, op alle nucleaire sites een procedure op te starten om metalen voorwerpen te detecteren. We bestuderen momenteel hoe we zo snel mogelijk te werk kunnen gaan voor alle sites.

M. Benoit Hellings (Ecolo). – Je suis d’autant plus heureux d’apprendre qu’une étude de traçabilité sera effectuée, que l’on présume que cet obus provient de terre excavée à un autre endroit et qu’il n’est dès lors pas impossible qu’une partie de cette terre, contenant d’autres obus, se trouve ailleurs sur le site de Tihange. Nous serons attentifs à cette étude de traçabilité. Je me réjouis aussi que vous ayez lancé une procédure de détection d’objets métalliques sur les autres sites, outre celui de Tihange.

Cet énième incident qui, heureusement, n’a pas eu de conséquences, montre que le risque nucléaire n’est jamais de niveau zéro et que des dangers sont inhérents à la nature même de l’énergie nucléaire, indépendamment de toutes les circonstances improbables ou considérées comme impossibles. La catastrophe de Fukushima survenue il y a près de deux ans nous a montré que malheureusement, il arrive que l’impossible se produise. Dans notre pays aussi, nous avons été à deux doigts de l’impossible, en l’occurrence l’explosion d’une bombe dans le Condroz.

Ces dernières années, les incidents s’accumulent, particulièrement à Tihange. La situation nécessite un vrai débat, que nos collègues de la Chambre réclament depuis de nombreuses semaines. Il serait réellement utile de mettre en place une vraie commission, sachant qu’actuellement deux réacteurs sont encore à l’arrêt en raison de fissures, l’un à Doel et l’autre à Tihange.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). – Mevrouw de minister, ik ben heel blij te vernemen dat er een opsporingsonderzoek naar oorlogstuig zal worden uitgevoerd. Men vermoedt dat deze obus afkomstig is van aanvulaarde afkomstig uit een andere plaats. Het is bijgevolg niet onmogelijk dat er zich in een ander deel van deze aarde op de site van Tihange nog obussen bevinden. We zullen dit onderzoek nauwkeurig volgen. Ik ben verheugd dat ook op de andere nucleaire sites naar metalen voorwerpen zal worden gezocht.

Dit zoveelste incident, dat gelukkig zonder gevolg is gebleven, toont aan dat het nucleaire risico nooit volledig weg is en dat de gevaren behoren tot de aard van kernenergie zelf, los van onwaarschijnlijke of onmogelijk geachte omstandigheden. De catastrofe in Fukushima van twee jaar geleden bewijst spijtig genoeg dat het onmogelijke kan gebeuren. Ook in ons land deed zich bijna het onmogelijke voor, namelijk de ontploffing van een bom in de Condroz.

De jongste jaren stapelen de incidenten in Tihange zich op. Er is een echt debat nodig. Onze collega’s van de Kamer dringen daar al verschillende weken op aan. Er zou een echte commissie moeten worden opgericht, vooral nu er twee reactoren stilliggen wegens barsten in de reactor, de ene in Doel en de andere in Tihange.

Question orale de Mme Freya Piryns à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur «l’incidence de la crise mondiale sur les femmes» (no 5‑887)

Mondelinge vraag van mevrouw Freya Piryns aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de invloed van de wereldwijde crisis op vrouwen» (nr. 5‑887)

Mme Freya Piryns (Groen). – Demain le 8 mars sera la Journée internationale de la femme. Cette année nous voulons attirer l’attention sur le fait que la crise mondiale a surtout touché les femmes et les enfants dans de nombreuses régions du monde. La crise financière, suivie d’une économie en panne et renforcée par les tenaces inégalités de genre et par l’amputation des budgets sociaux, ajoute aux difficultés des femmes et des petites filles. Elles ont moins de moyens, moins de revenus et moins d’accès aux services de base et à la protection sociale.

Le Conseil national des femmes belges a diffusé un communiqué de presse à l’occasion de la Journée de la femme. Il y fait remarquer clairement qu’en Belgique aussi les femmes sont les dupes d’un certain nombre de mesures récentes prises en réponse à la crise. Le crédit‑temps a été restreint. On exige davantage d’années de carrière pour l’accès aux systèmes de fins de carrière. Les pensions légales sont dégradées, on doit avoir une carrière sans interruption, etc. Toutes ces mesures touchent surtout les femmes et les poussent encore plus dans la pauvreté.

La loi sur le gender mainstreaming a été adoptée dès 2007. Cette loi dispose que le gouvernement doit examiner avant toute décision politique quels seront ses effets sur les femmes et les hommes. L’exécution de cette loi se fait déjà attendre depuis cinq ans.

Les effets des mesures d’économie de ce gouvernement sur l’égalité des genres n’ont pas été évalués. Dans notre société, ce sont les plus faibles qui paient le prix de la crise et parmi ces faibles, le groupe le plus important est formé des femmes et de leurs familles.

C’est pourquoi je souhaite poser quelques questions à Mme la ministre Milquet. J’aurais pu les poser au premier ministre ou à ses collègues du Travail ou du Budget, mais j’attends de Mme Milquet en tant que ministre de l’Égalité des chances qu’elle accorde à ce problème une attention particulière.

Quand la loi sur le gender mainstreaming sera‑elle appliquée ?

La ministre adhère‑t‑elle au constat du Conseil national des femmes que les femmes partout dans le monde, y compris en Belgique, sont doublement discriminées par la crise économique globale : une première fois par les inégalités structurelles actuelles entre les femmes et les hommes, et une deuxième fois par les conséquences disproportionnée des mesures d’économie de l’État ? Si oui, quels sont les plans de la ministre pour y remédier ?

Mevrouw Freya Piryns (Groen). – Morgen, 8 maart, is het internationale vrouwendag. Dit jaar wil men de aandacht vestigen op het feit dat de wereldwijde crisis in veel delen van de wereld vooral vrouwen en kinderen heeft getroffen. De financiële crisis, gevolgd door een slabakkende economie en versterkt door ingebakken genderongelijkheid en ingekrompen sociale budgetten maakt dat vrouwen en meisjes het extra moeilijk hebben. Ze hebben minder middelen, minder inkomen en minder toegang tot basisdiensten en sociale bescherming.

De Belgische Vrouwenraad heeft naar aanleiding van de vrouwendag een perstekst verspreid. Daarin wordt duidelijk gemaakt dat ook in België vrouwen de dupe zijn van een aantal recente maatregelen die naar aanleiding van de crisis werden genomen.

Het tijdskrediet werd verstrengd. Er worden meer loopbaanjaren vereist voor de toegang tot eindeloopbaanstelsels. Er is de afbraak van de wettelijke pensioenen, men moet een ononderbroken loopbaan hebben, enzovoort.

Al die maatregelen treffen vooral vrouwen en zorgen ervoor dat vrouwen nog meer in armoede worden geduwd.

De wet op de gender mainstreaming is al in 2007 goedgekeurd. Die wet stelt dat de regering bij elke politieke besluitvorming moet nagaan wat de effecten zijn op vrouwen en op mannen. De uitvoering van die wet laat wel al vijf jaar op zich wachten.

De besparingsmaatregelen van deze regering werden dus niet getoetst aan de gevolgen ervan voor de gendergelijkheid. De zwaksten in onze maatschappij betalen de prijs van de crisis en vrouwen en hun gezinnen zijn daarbij de grootste groep.

Daarom heb ik enkele vragen voor minister Milquet. Ik had ze ook aan de premier of aan haar collega’s van Werk of Begroting kunnen stellen, maar ik mag van mevrouw Milquet als minister van Gelijke Kansen verwachten dat ze hier een bijzondere aandacht voor heeft.

Wanneer zal de wet op de gender mainstreaming uitgevoerd worden?

Is de minister het eens met de stelling van de Vrouwenraad dat vrouwen wereldwijd, maar ook in België, door de globale economische crisis dubbel gediscrimineerd worden: een eerste keer door de bestaande structurele ongelijkheden tussen vrouwen en mannen en een tweede keer door de disproportionele gevolgen van de besparingsmaatregelen van de overheid? En zo ja, wat zijn de plannen van de minister om dit te verhelpen?

Mme Joëlle Milquet, vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – Le projet de loi portant des dispositions diverses concernant la simplification administrative contient un chapitre II sur l’amélioration de l’analyse d’incidence de la réglementation. Le Conseil des ministres a adopté ce projet vendredi dernier, le 1er mars.

Ce projet intègre pour la première fois le test de l’effet sur le genre. C’est un pas important dans la lutte pour l’égalité des hommes et des femmes.

Je partage la préoccupation de Mme Piryns à propos de l’effet de la crise sur les femmes. Pour contrer cet effet, je me charge, en tant que ministre de l’Égalité des chances, de sensibiliser mes collègues à ce problème. J’avais mis à l’ordre du jour du Conseil des ministres du 6 juillet 2012 le plan fédéral sur le Gender mainstreaming et tous les ministres ont au moins défini deux lignes directrices sur le plan socioéconomique pour prendre en compte la dimension de genre dans leur politique.

J’ai aussi proposé quelques nouvelles mesures socioéconomiques. Un projet de loi contre l’écart salarial a déjà été transmis au Conseil d’État et sera sous peu déposé à la Chambre. Il s’agit d’un projet important comportant de nombreuses dispositions nouvelles. En outre, dans le cadre du nouvel accord interprofessionnel, je prends des mesures en matière de garantie des revenus pour les allocations et pour le relèvement des pensions les plus basses, ce qui bénéficie surtout aux femmes. J’insiste également sur le maintien du crédit‑temps motivé et sur l’élaboration d’un meilleur statut pour la femme qui se charge de soigner son partenaire.

Je suis consciente que ce sont toutes de petites mesures mais elles bénéficient aux femmes.

De concert avec mes collègues femmes, j’aborde les dossiers du point de vue des conséquences pour les femmes.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake de administratieve vereenvoudiging bevat een hoofdstuk II betreffende de verbetering van de regelgevingsimpactanalyse en werd door de Ministerraad vorige vrijdag, 1 maart, goedgekeurd.

Dat ontwerp regelt voor het eerst de integratie van de gendertest. Dat is een belangrijke stap in de strijd voor de gelijkheid van mannen en vrouwen.

Ik deel de bezorgdheid van collega Piryns over de impact van de crisis op vrouwen. Om die tegen te gaan neem ik het als minister van Gelijke Kansen op mij om de regeringsleden rond deze materie te sensibiliseren. Ik heb het federaal plan gender mainstreaming op de agenda van de Ministerraad van 6 juli 2012 gezet en alle ministers hebben minstens twee beleidslijnen op sociaaleconomisch vlak vastgelegd waarmee ze de genderdimensie in hun beleid willen integreren.

Ik heb ook enkele nieuwe sociaaleconomische maatregelen voorgesteld. Een wetsontwerp tegen de loonkloof is al naar de Raad van State verzonden en zal binnenkort bij de Kamer worden ingediend. Het gaat om een belangrijk ontwerp met tal van nieuwe bepalingen. Daarnaast neem ik in het kader van het nieuwe interprofessioneel akkoord maatregelen inzake de inkomensgarantie voor uitkeringen en voor de verhoging van de laagste pensioenen, wat vooral vrouwen ten goede komt. Ik dring daar ook aan op het behoud van het gemotiveerd tijdkrediet en op een beter statuut voor de vrouw die instaat voor de zorg van haar partner.

Ik besef dat het allemaal kleine maatregelen zijn, maar ze komen wel ten goede van de vrouwen.

Samen met mijn vrouwelijke collega‑ministers volg ik de verschillende dossiers met een bijzonder oog voor de gevolgen voor de vrouwen.

Mme Freya Piryns (Groen). – Je suis contente que la ministre admette qu’il reste du pain sur la planche et qu’elle fasse entre‑temps quelques démarches concrètes. Je ne doute pas de la sincérité de sa préoccupation mais dans le passé la sensibilisation de ses collègues ministres n’a pas souvent abouti aux résultats attendus.

Je poserai quelques questions que j’ai également posées aujourd’hui à d’autres ministres. De nombreuses mesures qu’a prises le gouvernement ces derniers temps ont eu en effet de lourdes conséquences sur les femmes. Les femmes seules avec des enfants tombent souvent dans la pauvreté. Il faudra bien plus que la sensibilisation de quelques ministres pour y remédier.

Mevrouw Freya Piryns (Groen). – Ik ben blij dat de minister erkent dat er nog werk aan de winkel is en dat ze intussen ook concrete stappen doet. Ik twijfel niet aan de oprechtheid van haar bezorgdheid, maar de sensibilisering van haar collega‑ministers heeft in het verleden vaak niet het verhoopte resultaat opgeleverd.

Ik zal enkele vragen die ik vandaag heb gesteld ook aan andere ministers stellen. Heel wat van de maatregelen die de regering de voorbije tijd heeft genomen hebben immers een zware impact gehad op vrouwen. Alleenstaande vrouwen met kinderen komen vaak in armoede terecht. Er zal meer moeten gebeuren dan het sensibiliseren van enkele ministers om dat te verhelpen.

Question orale de M. Ahmed Laaouej à la ministre de la Justice sur «l’impact des problèmes au parquet d’Anvers sur le dossier des fraudes dans le secteur diamantaire» (no 5‑878)

Mondelinge vraag van de heer Ahmed Laaouej aan de minister van Justitie over «de impact van de problemen bij het Antwerpse parket op de fraudedossiers in de diamantsector» (nr. 5‑878)

M. Ahmed Laaouej (PS). – Ces dernières semaines, la presse s’est très largement fait l’écho de conflits durs entre magistrats du Parquet d’Anvers.

De nombreuses inquiétudes, que je partage, se font jour quant à l’effet de ces conflits sur le traitement des dossiers de fraude fiscale et de blanchiment, qui concernent notamment le secteur du diamant à Anvers.

Certains n’hésitent pas à parler de conflits entre des magistrats concernés par ce secteur.

Madame la ministre, pouvez‑vous nous assurer que les conditions sont remplies pour que le traitement des dossiers de fraude dans le secteur du diamant puisse être mené à bien lorsque l’on sait l’importance sur le plan financier que représentent ces dossiers de fraude fiscale ? Personne ne comprendrait que l’on ne prenne pas toutes les mesures appropriées pour que le parquet d’Anvers puisse faire aboutir ces dossiers dans les meilleures conditions.

De heer Ahmed Laaouej (PS). – De voorbije weken verschenen in de pers talrijke berichten over harde conflicten tussen magistraten van het parket van Antwerpen.

Er rijst veel ongerustheid – en ik deel die ongerustheid – over de weerslag van die conflicten op de behandeling van dossiers over fiscale fraude en witwassing in de diamantsector in Antwerpen.

Sommigen spreken zelfs van conflicten tussen magistraten die betrokken zijn bij die sector.

Kan de minister ons verzekeren dat de voorwaarden vervuld zijn opdat de behandeling van de fraudedossiers in de diamantsector tot een goed einde kan worden gebracht? Men weet immers hoe belangrijk die dossiers zijn op financieel vlak. Niemand zou begrijpen dat niet alle gepaste maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat het parket van Antwerpen die dossiers in de beste omstandigheden tot een goed einde kan brengen.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je suppose que vous faites allusion à l’information judiciaire concernant la banque HSBC. En mars 2012, le procureur du Roi d’Anvers avait déjà pris la décision de dissocier ce dossier du conflit et d’en confier la poursuite et l’examen à un autre substitut spécialisé en matière fiscale. Lorsque les résultats de l’instruction judiciaire à charge du substitut Peter Van Calster ont été connus et lorsque cette instruction a été clôturée, la décision a été prise de recommencer entièrement l’information judiciaire concernant la banque HSBC.

Cette enquête a donc été confiée à un autre substitut spécialiste des matières fiscales et une nouvelle équipe d’enquêteurs a été mise en place. Les premiers devoirs d’enquête lui ont été confiés en juillet 2012 et l’information judiciaire est en cours. Vous comprendrez que le bon déroulement de l’instruction en cours concernant HSBC et le principe du secret de l’instruction ne me permettent pas de communiquer davantage de détails pour l’instant.

Toutes les autres enquêtes en cours relatives à des fraudes dans le secteur du diamant sont jusqu’à présent restées confiées à leur titulaire initial. J’ose espérer que les substituts suivent les enquêtes qui leur sont confiées, comme il convient à un magistrat du ministère public.

Dans le cadre du dossier relatif au substitut, la presse fait à tort régulièrement référence au procureur général lui‑même. Dès le dépôt des plaintes contre ce dernier par le substitut, le procureur général a délégué ce dossier au premier avocat général afin de ne créer à aucun moment un semblant de partialité. Le procureur général n’intervient donc nullement dans ce dossier.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik veronderstel dat senator Laaouej doelt op het gerechtelijk onderzoek naar de HSBC‑ bank. In maart 2012 heeft de procureur des Konings van Antwerpen reeds beslist dat dossier los te maken van het conflict en het vervolg en het onderzoek ervan toe te vertrouwen aan een andere substituut die gespecialiseerd is in fiscale materie. Toen de resultaten van het gerechtelijk onderzoek tegen substituut Peter Van Calster gekend waren en toen dat onderzoek werd afgesloten, werd beslist het hele gerechtelijk onderzoek betreffende de HSBC‑bank over te doen.

Dat onderzoek werd dus toevertrouwd aan een andere substituut die gespecialiseerd is in fiscale aangelegenheden en er werd een nieuw rechercheursteam aangesteld. De eerste onderzoeksopdrachten werden aan die substituut toevertrouwd in juli 2012 en het gerechtelijk onderzoek is aan de gang. De senator zal begrijpen dat ik voor een goede afhandeling van het lopende onderzoek over HSBC en wegens het principe van het geheim van het onderzoek op dit ogenblik niet meer details kan geven.

Alle andere lopende onderzoeken betreffende fraude in de diamantsector bleven tot nu toe toevertrouwd aan hun oorspronkelijke titularis. Ik durf te hopen dat de substituten de onderzoeken die hen zijn toevertrouwd opvolgen zoals het een magistraat van een openbaar ministerie betaamt.

In het kader van het dossier met betrekking tot de substituut heeft de pers regelmatig ten onrechte naar de procureur‑generaal zelf verwezen. Vanaf de indiening van de klachten tegen laatstgenoemde door de substituut, heeft de procureur‑generaal dat dossier gedelegeerd aan de eerste advocaat‑generaal teneinde op geen enkel moment de schijn van partijdigheid te wekken. De procureur‑generaal mengt zich dus op geen enkele wijze in dat dossier.

M. Ahmed Laaouej (PS). – Je remercie la ministre pour les quelques éléments de réponse qu’elle a apportés à ma question. Certains aujourd’hui n’hésitent pas à parler du parquet d’Anvers comme d’un « panier de crabes », excusez‑moi de l’expression. J’espère simplement que les dossiers ne vont pas se transformer en surimi, parce que ces fraudes présumées sont particulièrement organisées dès lors que les montants fraudés transitent effectivement par un paradis bancaire.

Par ailleurs, la ministre n’a pas évoqué un autre volet, celui du transfert de fonds occultes découvert à partir de la France. J’ose espérer que ce volet sera également traité comme il le faut.

Je prends bonne note que les instructions et que les enquêtes sont en cours. Il ne nous appartient évidemment pas de porter un jugement sur le fond, séparation de pouvoirs oblige, mais je prends acte que tous les moyens nécessaires sont affectés à ces instructions. Je ne manquerai pas d’interroger Mme la ministre à échéances régulières si d’autres informations étaient portées à notre connaissance par voie de presse ou par un autre moyen.

Je le répète : pour certains dossiers, on a mis le paquet en termes de moyens judiciaires et policiers pour faire aboutir les enquêtes, j’espère que ce sera également le cas dans ce dossier.

De heer Ahmed Laaouej (PS). – Ik dank de minister voor de antwoorden op mijn vraag. Sommigen deinzen er niet voor terug het parket van Antwerpen een “krabbenmand” te noemen. Ik hoop alleen dat de dossiers niet in surimi zullen veranderen, want de vermoedelijke fraude wordt vooral georganiseerd zodra de ontdoken bedragen daadwerkelijk naar een bankparadijs verhuizen.

De minister heeft het niet over een ander aspect gehad, namelijk het aspect van de transfert van duistere fondsen die ontdekt zijn vanuit Frankrijk. Ik hoop dat dat aspect ook behoorlijk zal worden behandeld.

Ik neem er nota van dat de onderzoeken aan de gang zijn. Het is uiteraard niet aan ons over de grond van de zaak te oordelen – de scheiding der machten belet ons dat – maar ik neem er nota van dat alle nodige middelen naar die gerechtelijke onderzoeken gaan. Ik zal niet nalaten de minister regelmatig opnieuw vragen te stellen als we kennis krijgen van andere informatie, via de pers of via een andere weg.

Ik herhaal: voor sommige dossiers werd op het vlak van gerechtelijke en politionele middelen alles op alles gezet om de onderzoeken tot een goed einde te brengen. Ik hoop dat dit ook zal gebeuren voor dit dossier.

Question orale de M. Armand De Decker à la ministre de la Justice sur «les effectifs et les moyens de la Sûreté de l’État» (no 5‑888)

Mondelinge vraag van de heer Armand De Decker aan de minister van Justitie over «het personeelsbestand en de middelen van de Staatsveiligheid» (nr. 5‑888)

M. Armand De Decker (MR). – Nous savons que la Sûreté de l’État est en manque d’effectifs et de moyens.

Nous savons aussi que les temps que nous traversons dans le monde, en Europe, dans le bassin méditerranéen, en Afrique, sont particulièrement dangereux à cause du terrorisme. L’affaire Mohammed Merah à Toulouse nous en a apporté une preuve flagrante.

La guerre en Afghanistan, la guerre civile en Syrie et la crise et la guerre au Mali ont attiré sur ces terrains d’opérations de très nombreux djihadistes en provenance d’Europe, et plus de cent ressortissants ou résidents belges sont, semble‑t‑il, partis combattre récemment en Syrie et au Mali au départ de chez nous.

Ces combattants sont tous potentiellement des auteurs d’actes terroristes sur notre territoire ou ailleurs en Europe, à leur retour de ces zones de guerre, ou au départ de notre territoire qui, selon certaines sources, est une plaque tournante et un lieu de recrutement de djihadistes.

Il va de soi que les opérations françaises au Mali, auxquelles à juste titre nous participons au plan logistique, ont conduit à renforcer l’activité des services de police et de renseignement français sur le sol de la République française. Cela a pour conséquence que de nombreux islamistes actifs viennent se réfugier en Belgique, ce qui ne peut qu’entraîner une surcharge de travail pour la Sûreté de l’État.

Dans ce contexte, je souhaite demander à Mme la ministre quelles mesures elle compte prendre pour renforcer les moyens de la Sûreté de l’État.

Dans quel délai le gouvernement compte‑t‑il enfin confirmer l’administrateur de la Sûreté de l’État, M. Winants, dans ses fonctions ? Cette absence de confirmation est une source de déstabilisation de la Sûreté de l’État, d’autant plus que M. Winants a largement fait preuve de ses hautes qualités professionnelles et bénéficie d’une grande estime à l’étranger. Cela fait une dizaine d’années qu’en tant que membre du Comité R, je suis ce domaine et je pense que nous disposons d’un des meilleurs « patrons » des services de renseignement. Il est important de procéder au renouvellement de son mandat.

De heer Armand De Decker (MR). – We weten dat het de Staatsveiligheid aan manschappen en middelen ontbreekt.

We weten ook dat de wereld, Europa, het Middellandse Zeegebied, Afrika een bijzonder gevaarlijke periode doormaken vanwege het terrorisme. De zaak Mohammed Merah in Toulouse heeft dat overduidelijk bewezen.

De oorlog in Afghanistan, de burgeroorlog in Syrië en de crisis en de oorlog in Mali hebben talloze jihadisten uit Europa aangetrokken en, naar het schijnt, zouden meer dan honderd Belgische onderdanen of inwoners onlangs vertrokken zijn om aan de gevechten in Syrië en Mali deel te nemen.

Die strijders zijn allemaal potentiële daders van terreuraanslagen op ons grondgebied of elders in Europa, wanneer ze uit die oorlogsgebieden terugkeren, of vanop ons grondgebied dat volgens sommige bronnen een draaischijf en een kweekvijver van jihadisten is.

Het ligt voor de hand dat, gezien de Franse operaties in Mali waaraan we terecht logistieke steun verlenen, de Franse politie- en inlichtingendiensten hun activiteiten op het grondgebied van de Franse Republiek hebben opgedreven. Dat heeft tot gevolg dat talloze actieve islamisten hun toevlucht zoeken tot België, wat extra werk meebrengt voor de Staatsveiligheid.

In dat verband had ik graag van de minister vernomen welke maatregelen ze overweegt om de Staatsveiligheid meer middelen te geven.

Binnen welke termijn denkt de regering de administrateur van de Staatsveiligheid, de heer Winants, in zijn functie te bevestigen? Het uitblijven van die bevestiging destabiliseert de Staatsveiligheid, temeer daar de heer Winants ruimschoots blijk geeft van een grote beroepsbekwaamheid en veel achting in het buitenland geniet. Als lid van het Comité I volg ik die sector al een tiental jaar en ik denk dat we over een van de beste “chefs” inlichtingen beschikken. Het is belangrijk hem een nieuw mandaat te geven.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – En 2003, le budget réalisé de la Sûreté de l’État était de l’ordre de 23 millions d’euros ; fin 2010, il s’élevait à 43 millions d’euros, soit une augmentation de 82% en sept ans.

Dans les limites de ses budgets de personnel, la Sûreté de l’État peut déterminer elle‑même leur affectation : remplir le cadre du personnel ou accorder des augmentations de traitement.

Il ressort des derniers rapports annuels de la Sûreté de l’État que 82 personnes ont été recrutées en 2010, tandis que 32 personnes quittaient définitivement le service. Les chiffres pour 2011 font état de 21 arrivées pour 25 départs. La situation budgétaire contraint l’ensemble des services publics à poser des priorités et à agir en fonction de celles‑ci.

J’ai également demandé à la Sûreté de l’État d’élaborer une liste de priorités, par ordre d’importance, et de définir sur cette base lesquelles sont menacées par les restrictions et insuffisances budgétaires dénoncées en matière de ressources humaines. C’est la seule manière de prendre des décisions fondées.

Tout cela pour dire que je prends chaque demande d’argent et de personnel supplémentaires au sérieux. Engageant systématiquement le dialogue avec le service concerné, j’essaie toujours d’objectiver autant que possible le dossier et de l’inscrire dans une approche qui permet au management désigné à cet effet de participer aux choix stratégiques. Même en ces temps budgétaires extrêmement difficiles, je redoublerai d’efforts pour dégager davantage de moyens, comme je suis déjà parvenue à le faire lors des récentes discussions budgétaires pour plusieurs de mes services qui avaient justifié leurs besoins.

Concernant la désignation de l’administrateur général, l’arrêté royal réglant cette question est en ce moment à l’étude et j’espère pouvoir procéder prochainement à la désignation au mandat d’administrateur général et à l’attribution de la fonction d’administrateur général adjoint auprès de ce service.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – In 2003 besteedde de Staatsveiligheid een budget van 23 miljoen euro; einde 2010 liep dat op tot 43 miljoen euro, wat een verhoging met 82% betekent op zeven jaar tijd.

Binnen de grenzen van haar personeelsbegroting kan de Staatsveiligheid zelf bepalen waarop ze inzet: de personeelsformatie aanvullen of de lonen verhogen.

Uit de jongste jaarrapporten van de Staatsveiligheid blijkt dat in 2010 82 personen werden in dienst genomen, terwijl 32 personen de dienst definitief hebben verlaten. De cijfers voor 2011 maken melding van 21 indienstnemingen en 25 vertrekken. De budgettaire toestand dwingt alle openbare diensten ertoe prioriteiten vast te leggen en zich eraan te houden.

Ik heb de Staatsveiligheid ook gevraagd een prioriteitenlijst op te stellen en op grond daarvan vast te stellen welke prioriteiten in volgorde van belangrijkheid door de budgettaire restricties en tekorten inzake personeel in het gedrang komen. Alleen zo kunnen we gefundeerde beslissingen nemen.

Ik neem dus ieder verzoek om extra personeel en middelen ernstig. Ik dialogeer systematisch met de betrokken dienst en tracht het dossier altijd zo objectief mogelijk te behandelen en het daartoe aangestelde management bij de strategische keuzes ter zake te betrekken. Zelfs in deze uiterst moeilijke budgettaire periode zal ik de inspanningen verhogen om meer middelen vrij te maken, zoals ik bij recente begrotingsdiscussie al met succes heb gedaan voor verschillende van mijn diensten die hun behoeften wisten te rechtvaardigen.

Het koninklijk besluit houdende aanstelling van de administrateur‑generaal ligt momenteel ter studie en hopelijk kan ik binnenkort overgaan tot de daadwerkelijke aanstelling van de administrateur‑generaal en tot de toewijzing van de functie van adjunct‑administrateur‑generaal van de dienst.

Question orale de Mme Helga Stevens à la ministre de la Justice sur «la politique défaillante en matière de médecine légale» (no 5‑884)

Mondelinge vraag van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «het falend beleid rond de forensische geneeskunde» (nr. 5‑884)

Question orale de M. Jacques Brotchi à la ministre de la Justice sur «la médecine légale» (no 5‑889)

Mondelinge vraag van de heer Jacques Brotchi aan de minister van Justitie over «de forensische geneeskunde» (nr. 5‑889)

M. le président. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment)

De voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

Mme Helga Stevens (N‑VA). – Ce n’est pas seulement en psychiatrie légale que l’État se montre défaillant : la situation de la médecine légale est carrément dramatique.

Le mercredi 6 mars 2013, dans les médias, est parue une information choquante sur cette politique défaillante. Les médecins légistes tirent l’alarme. Les universités doivent intervenir pour payer les coûts à la place de la Justice, et ensuite attendre trois ans pour être remboursées sans aucun intérêt de retard. Le Service des frais de justice chicane systématiquement sur le nombre d’heures accomplies, l’indemnité de kilométrage, l’indemnité de nuit, etc. La gravité de la situation est telle que les médecins légistes parlent franchement d’une extermination de la profession. Il reste à peine une vingtaine de médecins légistes actifs en Belgique et la moitié partira à la retraite dans les cinq à dix ans à venir, la menace d’un dépeuplement rapide se fait jour d’autant plus que les spécialistes récemment diplômés se découragent et décrochent.

Le Collège des procureurs généraux dans une lettre à la Justice souligne que la situation est très problématique mais apparemment cette remarque est tombée dans l’oreille de sourds. La Belgique menace de devenir un paradis pour les criminels. Le nombre d’autopsies judicaires est lamentablement bas en Belgique : au maximum un pour cent alors qu’on en effectue quinze pour cent en Angleterre et même dix‑sept pour cent en Finlande. Le nombre de découvertes d’homicide est deux fois plus élevé en Finlande qu’en Belgique. Plus on réalise d’autopsies, plus on découvre d’homicides. La Justice recommande pourtant de recourir à moins d’experts. On fait des économies y compris dans les dossiers de viols. Avec ceux qui tirent l’alarme, je me demande ce que nous faisons ! L’État veut‑il encore d’une médecine légale ?

Que fera la ministre à court et à long termes pour remédier à cette situation dramatique ? Un budget est‑il prévu ? Si oui, quel en sera le montant ? Si non, pourquoi n’y en‑t‑il pas ?

Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – Niet enkel in de forensische psychiatrie schiet de overheid tekort, ook in de forensische geneeskunde is de situatie ronduit dramatisch.

Op woensdag 6 maart 2013 verscheen er in de media een schokkend bericht over het falend beleid. De wetsdokters slaan alarm. Universiteiten moeten bijspringen om de kosten te betalen in plaats van Justitie, dat dan nog eens drie jaar wacht om terug te betalen, zonder verwijlinteresten. De dienst Gerechtskosten van Justitie beknibbelt daarenboven systematisch op het aantal gepresteerde uren, de kilometervergoeding, de nachtvergoeding enzovoort. De toestand is zo erg dat de wetsdokters onomwonden over een volledige uitroeiing van hun beroep spreken. Met nog amper een twintigtal actieve wetsdokters in België en een verwachte halvering door pensionering de komende vijf tot tien jaar dreigt een snelle leegloop, vooral als ook jong afgestudeerde specialisten ontmoedigd raken en afhaken, zoals nu gebeurt.

Het college van procureurs‑generaal wees in een brief aan Justitie op de zeer problematische toestand, maar blijkbaar viel deze boodschap in dovemansoren. De problemen werden immers niet aangepakt, integendeel. België dreigt een crimineel paradijs te worden. Het aantal gerechtelijke autopsieën ligt in België bedroevend laag: maximaal één procent, tegenover vijftien procent in Engeland vijftien procent en zelfs zeventien procent in Finland. Het aantal ontdekte dodingen ligt in Finland dubbel zo hoog als in België. Hoe meer autopsieën worden uitgevoerd, hoe meer dodingen worden ontdekt. Justitie beveelt echter aan om minder deskundigen aan te stellen. Ook in verkrachtingsdossiers wordt bespaard. Ik kan me alleen samen met de klokkenluiders afvragen waar we in godsnaam mee bezig zijn. Wil de overheid nog wel forensische geneeskunde?

Wat zal de minister doen om op korte en op lange termijn de dramatische situatie aan te pakken? Wordt er in een budget voorzien? Zo ja, hoeveel zal dat budget bedragen? Zo neen, waarom niet?

M. Jacques Brotchi (MR). – Selon certains experts, un meurtre sur deux ne serait jamais découvert en Belgique. Cela signifie que dans notre pays, 150 meurtres par an passeraient complètement inaperçus.

Permettez‑moi à ce sujet de reprendre les propos de mon collègue, Wim Van de Voorde, professeur de médecine légale à la KU Leuven et vice‑président néerlandophone de la Société royale belge de médecine légale. Il déclare, à l’instar d’autres, qu’à cause d’une gestion calamiteuse du secteur de la médecine légale, plusieurs dizaines de corps sont enterrés ou incinérés chaque année sans qu’on n’ait réussi à déterminer s’il s’agissait ou non de meurtres. Ce collègue, qui a sa propre unité de police scientifique à Leuven, tire franchement la sonnette d’alarme : l’université prend la moitié des coûts de fonctionnement de son unité à sa charge. L’université sponsorise donc, de facto, la Justice. La facture s’élève à plusieurs millions d’euros par an. Or, si l’on connaît bien le problème du coût des expertises judiciaires, on ne sera pas étonné d’apprendre que l’État met parfois trois ans à régler ses factures, et ce, sans payer d’indemnités de retard, sans compter que le département des frais de justice chicane systématiquement sur le nombre d’heures prestées, les kilomètres parcourus par le personnel médico‑légal, les indemnités liées aux horaires de nuit, etc.

La situation est à ce point déplorable que les médecins légistes redoutent une probable disparition de leur métier.

Au mois de janvier, il en a été largement question lors d’un symposium organisé à l’Académie royale de médecine par la Société belge de médecine légale. Notre pays compte à peine une vingtaine de médecins légistes actifs. Une moitié d’entre eux partira à la pension d’ici dix à vingt ans. Sans oublier la jeune génération qui, ne voyant pas son avenir sous les meilleurs auspices, se décourage et jette l’éponge. Il y a donc urgence à revaloriser la médecine légale.

Madame la ministre, vous ne pouvez ignorer le problème plus longtemps. Même le collège des procureurs généraux vous a adressé une lettre, le 5 décembre dernier, pour signaler l’ampleur du désastre.

Le professeur Wim Van de Voorde est clair : « Il ressort des études qu’un meurtre sur deux ne serait jamais découvert. Cela est dû au fait que l’on n’ordonne pratiquement jamais d’autopsie en Belgique, à peine sur un pour cent des morts. Or ce n’est qu’en pratiquant davantage d’autopsies que l’on peut se permettre d’éclaircir les causes de la mort ». Que fait cependant la Justice ? Elle décourage le recours aux experts médico‑légaux. Même dans les dossiers de viols, le mot d’ordre est « économies ».

Madame la ministre, vous connaissez mon intérêt et ma préoccupation pour cette question. J’ai d’ailleurs déposé de longue date une proposition de loi en la matière. Au vu de l’état catastrophique de notre médecine légale, quelle en est votre approche et quelles sont vos solutions pour remédier à cette situation ?

Dans un État de droit comme le nôtre, il est pour nous inadmissible qu’autant de meurtres restent impunis. Il faut réagir ! Je compte sur vous, madame la ministre.

De heer Jacques Brotchi (MR). – Volgens sommige experts wordt één moord op twee in België nooit ontdekt. Dat betekent dat in ons land jaarlijks 150 mensen worden vermoord, zonder dat dit uitkomt.

In dat verband zou ik graag het betoog aanhalen van mijn collega Wim Van de Voorde, professor forensische geneeskunde aan de KU Leuven en Nederlandstalig ondervoorzitter van het Koninklijk Belgisch Genootschap voor Gerechtelijke Geneeskunde. Net als anderen verklaart hij dat door het erbarmelijk beheer van de forensische geneeskunde jaarlijks tientallen lichamen worden begraven of verast zonder dat men erin is geslaagd te bepalen of het al dan niet om moord ging. Die collega, die zelf over een eenheid wetenschappelijke politie beschikt te Leuven, luidt dus de alarmbel: de universiteit neemt de helft van de werkingskosten van zijn eenheid voor haar rekening. De universiteit sponsort dus de facto Justitie. De factuur bedraagt verschillende miljoenen euro per jaar. Wie de problematiek van de gerechtelijke expertisekosten goed kent, is niet verwonderd dat de Staat er soms drie jaar over doet om zijn facturen te betalen en dan nog zonder verwijlinteresten, terwijl de dienst gerechtskosten systematisch vit op het aantal gepresteerde uren, op de kilometers die het gerechtelijk‑geneeskundig personeel aflegt, op de nachtvergoedingen, enzovoorts.

De toestand is zo betreurenswaardig dat de forensisch artsen vrezen dat hun beroep zal verdwijnen.

In januari kwam dit uitgebreid aan bod op een symposium dat het Koninklijk Belgisch Genootschap voor Gerechtelijke Geneeskunde organiseerde in de Koninklijke Academie voor Geneeskunde. Ons land telt nauwelijks een twintigtal actieve forensisch artsen. De helft van hen gaat binnen tien à twintig jaar met pensioen. Daarbij mogen we niet vergeten dat de jonge generatie haar toekomst weinig rooskleurig inziet, ontmoedigd geraakt en de handdoek in de ring werpt. De forensische geneeskunde is dus dringend toe aan een opwaardering.

Mevrouw de minister, u kunt het probleem niet langer negeren. Zelfs het college van procureurs‑generaal heeft u op 5 december jongstleden een schrijven gericht om de omvang van de ramp aan te kaarten.

Professor Wim Van de Voorde windt er geen doekjes om: “Uit de studies blijkt dat één moord op twee nooit wordt ontdekt, omdat men in België op nauwelijks één percent van de overledenen een autopsie beveelt. Alleen door meer lijkschouwingen uit te voeren, kan men de doodsoorzaken beter achterhalen.” Wat doet Justitie? Ze ontmoedigt het inschakelen van forensisch artsen. Zelfs in dossiers van verkrachting is het motto “besparen”.

Mevrouw de minister, u kent mijn interesse en mijn bekommernis voor de problematiek. Ik heb ter zake trouwens al lang een wetvoorstel ingediend. Hoe pakt u de catastrofale toestand in onze forensische geneeskunde aan en welke oplossingen stelt u voor?

In een rechtsstaat als de onze is het onaanvaardbaar dat zoveel moorden onbestraft blijven. We moeten reageren! Ik reken op u, mevrouw de minister.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je suis bien entendu que nous risquons de manquer de médecins légistes disposés à accomplir des missions judiciaires. Les médecins légistes jouent un rôle crucial dans le traitement des affaires criminelles. Leur contribution à la collecte de preuves et à l’établissement de la vérité concourt grandement à résoudre les nombreuses affaires qui agitent la société.

Les découvertes scientifiques ont souvent un effet essentiel. L’importance des preuves matérielles est soulignée dans de nombreuses circulaires du Collège des procureurs généraux et ressort également du Plan national de sécurité. Il est aussi question d’une tendance internationale à l’échange d’informations légales et à l’uniformisation de la collecte des preuves ; je pense par exemple au Traité de Prüm.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Dat er een tekort dreigt aan wetsdokters die gerechtelijke opdrachten wensen te aanvaarden, is mij uiteraard bekend. Wetsartsen spelen een cruciale rol in de behandeling van moordzaken. Ze leveren op het gebied van bewijsgaring en waarheidsvinding buitengewone bijdragen in de oplossing van vele zaken die de maatschappij en ons allemaal beroeren.

Wetenschappelijke bevindingen spelen vaak een cruciale rol. Het belang van materiële bewijsvoering wordt onderstreept in meerdere omzendbrieven van het College van procureurs‑generaal en blijkt eveneens uit het Nationaal Veiligheidsplan. Ook op internationaal vlak is er sprake van een duidelijke ontwikkeling naar uitwisseling van forensische informatie en uniformering van bewijsgaring, bijvoorbeeld met het Verdrag van Prüm.

La problématique des médecins légistes s’inscrit dans un débat plus vaste sur la gestion des frais de justice, débat qui est en cours. Ces frais ont considérablement augmenté ces dernières années. En 2000, ils s’élevaient à 47 millions d’euros. En 2011, ils atteignaient 110 millions d’euros.

Mon département étudie les possibilités de mieux maîtriser les frais de justice à l’avenir. Cet examen n’est pas mené à la légère. Nous nous appuyons sur une foule d’études intéressantes et sur de nombreuses analyses pertinentes. Nous travaillons en équipe pluridisciplinaire sur tous les aspects de la question : la réglementation, la procédure, le monitoring, les technologies de l’information, la formation, etc.

Dans le même temps, la réforme de la justice a officiellement pris son envol. Les axes de cette réforme sont davantage d’autonomie pour chaque juridiction et une affectation raisonnée des ressources disponibles. Cette réforme implique le développement d’un nouveau système de gestion et de contrôle des frais de justice. Il devra être plus moderne, plus efficace et, surtout, plus concret.

Het debat over de forensisch artsen past in het actuele en veel ruimere debat over het beheer van de gerechtskosten. Die kosten zijn de jongste jaren aanzienlijk opgelopen. In 2000 bedroegen ze nog 47 miljoen euro. In 2011 beliepen ze al 110 miljoen euro.

Mijn departement bestudeert hoe we de gerechtskosten in de toekomst beter kunnen beheersen. We baseren ons daarvoor op een stapel studies en op tal van relevante analyses. Een multidisciplinair team werkt op alle aspecten van de problematiek: de regelgeving, de procedure, de monitoring, de informatietechnologie, de opleiding, enzovoorts.

Tegelijkertijd komt de hervorming van justitie officieel op kruissnelheid. De richtsnoeren voor de hervorming zijn autonomie voor elk rechtsgebied en een doordachte bestemming van de beschikbare middelen. De hervorming impliceert de ontwikkeling van een nieuw beheers- en controlesysteem voor de gerechtskosten. Het moet moderner zijn, doeltreffender en vooral concreter.

J’ai récemment reçu des acteurs du secteur de la médecine légale qui proposent une amélioration du statut et de la formation, le but étant de renforcer, à terme, la qualité du travail. Nous sommes effectivement tous convaincus du rôle essentiel de la médecine légale pour la justice et pour le traitement de certaines affaires.

Ce débat est pleinement en cours, y compris au sein de ma cellule stratégique. Nous espérons enregistrer des progrès dans les semaines et les mois à venir.

Onlangs heb ik een aantal personen ontvangen die bezig zijn met de forensische geneeskunde en die voorstellen doen om het statuut en de opleiding te verbeteren, zodat we op termijn een kwalitatieve versterking krijgen van iedereen die met forensische geneeskunde bezig is. We zijn immers allen overtuigd van de cruciale rol van de forensische geneeskunde voor Justitie en voor de behandeling van bepaalde zaken.

Die discussie is volop bezig, ook op het niveau van mijn beleidscel. We hopen daar de komende weken en maanden vooruitgang in te boeken.

Mme Helga Stevens (N‑VA). – La réponse de la ministre ne contient aucun engagement concret et ne me satisfait donc pas. J’ai compris que la problématique était à l’étude et que, comme dans tant d’autres dossiers, les résultats ne seront pas disponibles avant des semaines, des mois, voire des années, donc peut‑être pas avant 2015.

Il est plus que temps d’agir. Il reste à peine vingt médecins légistes, dont plusieurs partiront à la retraite dans cinq ou dix ans. Si nous voulons garder cette expertise, il faut agir maintenant et dégager des moyens financiers. Chacun sait que des progrès sont nécessaires en matière de statut, de technologies informatiques et de formation.

Agissez dès maintenant.

Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – Het antwoord van de minister voldoet mij niet. Ik hoorde geen concrete engagementen. Wel heb ik begrepen dat zij de problematiek aan het bestuderen is. Binnen enkele weken, maanden of jaren, zoals in zoveel andere dossiers, komt er resultaat. Ik vrees dat ik daarover pas in 2015 iets zal vernemen.

Het is nu al vijf over twaalf. Er zijn immers amper twintig wetsdokters en een deel ervan gaat binnen vijf of tien jaar met pensioen. Als men die expertise wil behouden, dan moet er nu gehandeld worden en geld worden vrijgemaakt. Iedereen weet dat het statuut moet worden verbeterd, dat er IT nodig is, dat er een betere opleiding nodig is.

Doe er iets aan en doe het nu.

M. Jacques Brotchi (MR). – Madame la ministre, je reste, moi aussi, un peu sur ma faim. Je prends bonne note du fait que vous avez établi des contacts et que la situation des médecins légistes ne vous est pas inconnue. Mais vous devez être bien consciente qu’à l’heure actuelle – et ce n’est pas nouveau, je le dénonce depuis longtemps déjà –, nous vivons une situation inacceptable. La police fait appel pour constater un décès à des médecins qui n’ont pas reçu la formation adéquate pour déterminer s’il s’agit d’une mort naturelle ou pas. Par conséquent, un certain nombre de morts par suite de violences nous échappent.

Quand le dossier vient sur la table de la Justice et qu’elle se rend compte a posteriori qu’il y a un problème, que faut‑il faire ? Quand le corps a été enterré, il faut l’exhumer, exhumation qui coûte plus cher que les frais de médecin légiste. Mais quand le corps a été incinéré, ce qui est de plus en plus fréquent, je vous souhaite bonne chance pour trouver une piste !

Je voudrais aussi porter un autre point important à votre connaissance.

Le professeur Van de Voorde, chef du service de médecine légale de la Katholieke Universiteit Leuven, déclare que le nombre de cas à traiter ne cesse de croître et que, par exemple, pour 75% des échantillons contenant des traces de sperme utilisables, on n’effectue pas d’analyses ADN.

La situation est déplorable et je souhaiterais vraiment que nous ne soyons pas en ligne de mire. Savoir qu’en Belgique, un meurtre sur deux ne serait pas découvert m’interpelle, me tracasse et m’angoisse.

De heer Jacques Brotchi (MR). – Mevrouw de minister, uw antwoord voldoet me niet echt. Ik neem er nota van dat u contacten hebt gelegd en dat de situatie van de forensisch artsen u niet onbekend is. U moet zich er evenwel terdege van bewust zijn dat de situatie op dit ogenblik – en dat is niet nieuw, ik stel dat al lang aan de kaak – onaanvaardbaar is. De politie doet voor het vaststellen van een overlijden een beroep op artsen die niet adequaat zijn opgeleid om vast te stellen of de doodsoorzaak al dan niet natuurlijk is. Bijgevolg blijven een aantal gewelddadige overlijdens uit ons vizier.

Als het dossier op de tafel van Justitie belandt en die er zich rekenschap van geeft dat er een probleem is, wat moet er dan worden gedaan? Als het lichaam begraven is, moet het worden opgegraven, wat duurder is dan de kosten voor een forensisch arts. Wanneer het lichaam echter verast is, wat meer en meer gebeurt, wens ik u veel geluk om nog enig spoor te vinden!

Ik zou u nog een ander belangrijk punt ter kennis willen brengen.

Professor Van de Voorde, diensthoofd forensische geneeskunde van de Katholieke Universiteit Leuven, verklaart dat het aantal te behandelen gevallen onophoudelijk stijgt en dat bij voorbeeld 75% van de stalen met bruikbare spermasporen niet aan een DNA‑analyse wordt onderworpen.

De situatie is werkelijk betreurenswaardig en ik zou echt willen dat ons land niet het mikpunt wordt.

De wetenschap dat in België één moord op twee niet wordt ontdekt, houdt me bezig, verontrust en beangstigt me.

Projet de loi relatif à la Coopération belge au Développement (Doc. 5‑1908) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking (Stuk 5‑1908) (Evocatieprocedure)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. le président. – Mme Arena et M. Vastersavendts se réfèrent à leur rapport écrit.

De voorzitter. – Mevrouw Arena en de heer Vastersavendts verwijzen naar hun schriftelijk verslag.

M. Benoit Hellings (Ecolo). – Je souhaiterais d’ores et déjà justifier mes amendements.

À la lecture de ce projet de loi, Ecolo et Groen ont eu le sentiment qu’il inscrivait la coopération dans une logique strictement néolibérale du « tout à la croissance économique », surtout dans ses articles que je qualifierais de « très économicocentrés ». C’est la raison pour laquelle nous avons rédigé et déposé quatre amendements qui visent à y rendre une meilleure place à l’économie.

Dans le premier amendement, nous demandons que l’aide humanitaire soit apportée uniquement pour la prévention civile des conflits, et non pour ses aspects éventuellement militaires.

L’amendement no 2 concerne l’article 3. Il précise que la Coopération belge au Développement doit viser l’éradication de la pauvreté, de l’exclusion et des inégalités. La croissance économique est évidemment souhaitable dans les pays du Sud, mais il faut qu’elle soit associée à une redistribution des richesses, clairement définie. Enfin, il vise à inscrire les objectifs de la Coopération belge au développement dans les objectifs de développement des Nations unies, dont nous débattrons d’ailleurs longuement lors du colloque organisé ici‑même, la semaine prochaine.

Cet amendement équilibre le paradigme de la croissance et l’aligne sur l’objectif de la coopération au développement.

J’en viens à l’amendement no 3. La coopération doit viser d’abord et avant tout à développer un commerce endogène, avant d’envisager une présence sur les marchés internationaux. L’idée de cet amendement est donc de privilégier le « commerce Sud‑Sud ».

L’amendement no 4 concerne les informations communiquées au Parlement et la transparence des décisions prises. Il convient notamment d’assurer la transparence concernant les conflits qui surviennent entre les différentes politiques. Je pense notamment aux Affaires étrangères et à la Défense.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). – Ik wil alvast onze amendementen verdedigen.

Als we het voorliggend wetsontwerp lezen, krijgen wij bij Ecolo en Groen het gevoel dat men hiermee de ontwikkelingssamenwerking op een neoliberale leest wil schoeien, waarbij alles moet wijken voor de economische groei, vooral in de artikelen die toegespitst zijn op de economie. Daarom hebben we vier amendementen opgesteld en ingediend met het oog op een betere benadering van de economie.

In het eerste amendement vragen we dat humanitaire hulp enkel wordt verleend voor de civiele preventie van de conflicten, en niet voor de eventueel militaire aspecten ervan.

Amendement nummer 2 gaat over artikel 3. Het stelt dat de Belgische ontwikkelingssamenwerking tot doel heeft armoede, uitsluiting en ongelijkheid uit te bannen. Economische groei is natuurlijk wenselijk in de landen van het Zuiden, maar hij moet gekoppeld worden aan een duidelijk plan voor de herverdeling van de welvaart. Het is ook onze bedoeling om de doelstellingen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking af te stemmen op de ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties, die we volgende week uitgebreid zullen bespreken op een colloquium dat hier over dat thema wordt gehouden.

Dit amendement wil een meer evenwichtige benadering van de groei laten samenvallen met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking.

Dan kom ik tot amendement nummer 3. Ontwikkelingssamenwerking moet er in de eerste plaats op gericht zijn een endogene handel uit te bouwen alvorens te denken aan een aanwezigheid op de internationale markten. Er moet dus voorrang gegeven worden aan “Zuid‑Zuidhandel”.

Amendement nummer 4 gaat over de informatie die aan het parlement wordt meegedeeld en over de transparantie van de genomen beslissingen. Er moet met name meer transparantie zijn over de conflicten die ontstaan tussen de verschillende beleidsdomeinen. Ik denk daarbij vooral aan Buitenlandse zaken en Defensie.

Mme Sabine Vermeulen (N‑VA). – Le projet de loi apporte de nouveaux éléments positifs. Il met notamment l’accent sur les droits de l’homme et sur un travail décent mais il n’est, par exemple, pas assez contraignant quant aux droits des femmes et des enfants. Nous aurions aussi souhaité qu’il traite du développement de l’État de droit et de la lutte contre la corruption.

Le contrôle parlementaire nous préoccupe beaucoup, tout comme le suivi et l’évaluation de l’aide aux projets et de l’aide budgétaire. Nous aurions souhaité que le Parlement ait un retour d’information annuel, surtout pour les pays bénéficiant d’une aide budgétaire. Le Parlement n’est pas non plus impliqué dans le choix des pays partenaires, malgré les importantes conséquences diplomatiques et financières qui en découlent.

Le projet de loi restreint aussi énormément le contrôle exercé par le Parlement fédéral sur le pouvoir exécutif. M. Anciaux a jugé très positif l’amendement de la N‑VA portant sur les lacunes en matière de critères de reconnaissance des ONG. Le jeu politique entre la majorité et l’opposition l’a toutefois contraint de voter contre cet amendement en commission. Dans une dernière tentative, nous redéposons l’amendement pour qu’il puisse être inséré dans le projet de loi.

Mevrouw Sabine Vermeulen (N‑VA). – Het wetsontwerp voegt nieuwe, goede elementen toe zoals de focus op mensenrechten en waardig werk. Dat juichen we toe. Maar op sommige essentiële vlakken schiet het ontwerp tekort. Zo is de tekst te vrijblijvend over vrouwen‑, en kinderrechten. Ook de opbouw van de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie hadden we graag in het ontwerp gezien.

We maken ons ook grote zorgen over de parlementaire controle en er zijn ook tekortkomingen inzake de opvolging en evaluatie van project- en begrotingshulp. We hadden graag jaarlijks feedback daarover gekregen in het parlement. Zeker voor de landen waaraan België begrotingssteun geeft. Het parlement is evenmin betrokken in de keuze van de partnerlanden nochtans hebben die verreikende, diplomatieke en financiële gevolgen.

Het wetsontwerp beknot ook danig de controle door het federale parlement op de uitvoerende macht. Collega Anciaux vond het ingediende N‑VA‑amendement inzake de ontbrekende criteria voor de erkenning van de ngo’s heel goed. Het politieke spel van meerderheid versus oppositie dwong hem er echter toe om in de commissie tegen dat amendement te stemmen. Als ultieme poging dienen we het amendement opnieuw in om iedereen nogmaals de kans te geven om het op te nemen in het wetsontwerp.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je ne comptais pas intervenir sur ce texte mais je ne peux laisser passer certaines outrances.

Dire du texte soumis à notre vote qu’il est néolibéral est absolument déplacé. Ou l’intervenant n’a pas le sens de la démesure, ou il n’a pas lu correctement le document…

Je rappellerai donc quelques règles que nous défendons depuis très longtemps.

Nous prônons une politique de coopération au développement qui vise à réduire la fracture entre le Nord et le Sud et à permettre le développement des populations.

Nous refusons toute confusion entre le commerce extérieur – compétence désormais très réduite au niveau fédéral – et la coopération au développement.

Nous considérons qu’il est possible de mener des politiques de coopération au développement qui ne soient pas strictement liées, sans exclure certains liens, avec notre politique étrangère.

Ces principes que nous avons toujours défendus sont basés sur les règles et valeurs qui sont les nôtres, avant tout celles de la solidarité. De plus, nous veillons particulièrement à confier aux pays avec lesquels nous coopérons le rôle essentiel.

Cette mise au point m’est apparue indispensable, après l’antépénultième intervention.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik was niet van plan iets te zeggen over deze tekst, maar ik kan niet nalaten sommige beweringen te weerleggen.

Het klopt immers helemaal niet dat de voorliggende tekst neoliberaal zou zijn. Ofwel heeft de spreker die dat zegt de neiging tot overdrijven, ofwel heeft hij het document niet goed gelezen …

Ik overloop dus een aantal vuistregels die we in dit verband al lang verdedigen.

We zijn voor een ontwikkelingsbeleid dat de kloof tussen het Noorden en het Zuiden wil dichten en de ontwikkeling van volkeren mogelijk moet maken.

We wijzen elke vermenging tussen buitenlandse handel, een bevoegdheid die op federaal niveau niet veel meer voorstelt, en ontwikkelingssamenwerking resoluut af.

We vinden dat het mogelijk is een ontwikkelingsbeleid te voeren dat niet volledig gelijkloopt met ons buitenlands beleid, al kunnen er wel raakpunten zijn.

Deze principes hebben we altijd verdedigd en ze zijn gebaseerd op de normen en waarden die we huldigen, vooral de solidariteit. Bovendien letten we er altijd op dat de voornaamste rol in de samenwerking weggelegd is voor de landen waarmee we samenwerken.

Deze rechtzetting leek me noodzakelijk na wat we eerder in deze bespreking hebben gehoord.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2465/8.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2465/8.)

M. le président. – À l’article 2, M. Hellings propose l’amendement no 1 (voir document 5‑1908/2).

De voorzitter. – Op artikel 2 heeft de heer Hellings amendement 1 ingediend (zie stuk 5‑1908/2).

À l’article 3, M. Hellings propose l’amendement no 2 (voir document 5‑1908/2).

Op artikel 3 heeft de heer Hellings amendement 2 ingediend (zie stuk 5‑1908/2).

À l’article 6, M. Hellings propose l’amendement no 3 (voir document 5‑1908/2).

Op artikel 6 heeft de heer Hellings amendement 3 ingediend (zie stuk 5‑1908/2).

À l’article 26, Mme Vermeulen propose l’amendement no 8 (voir document 5‑1908/3).

Op artikel 26 heeft de mevrouw Vermeulen amendement 8 ingediend (zie stuk 5‑1908/3).

À l’article 35, M. Hellings propose l’amendement no 4 (voir document 5‑1908/2).

Op artikel 35 heeft de heer Hellings amendement 4 ingediend (zie stuk 5‑1908/2).

  Le vote sur les amendements est réservé.

  De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

  Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu’au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.

Projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle (Doc. 5‑1952) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952) (Evocatieprocedure)

Projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine (Doc. 5‑1953)

Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953)

Proposition de loi punissant certaines infractions graves de la réclusion à perpétuité effective (de Mme Anke Van dermeersch et MM. Jurgen Ceder et Bart Laeremans ; Doc. 5‑658)

Wetsvoorstel tot bestraffing van sommige zware misdrijven met daadwerkelijk levenslange opsluiting (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heren Jurgen Ceder en Bart Laeremans; Stuk 5‑658)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. le président. – Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment)

Mme Khattabi se réfère à son rapport écrit.

De voorzitter. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Mevrouw Khattabi verwijst naar haar schriftelijk verslag.

M. Bart Laeremans (VB). – Je constate que le rapporteur est absent. Nous ne pouvons donc pas entamer la discussion.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik stel vast dat de rapporteur niet aanwezig is. In dat geval kunnen we de bespreking niet aanvatten.

M. le président. – La commission a désigné M. Vastersavendts en tant que corapporteur.

Je lui donne la parole.

De voorzitter. – De commissie heeft de heer Vastersavendts als corapporteur aangesteld.

Ik geef hem het woord.

M. Yoeri Vastersavendts (Open Vld), corapporteur. – En l’absence de rapport écrit, je présente brièvement un rapport oral concernant le projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle. Je voudrais aussi me référer au rapport détaillé de Mme Khattabi concernant le projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006, dont le contenu se rattache à ce projet.

L’article 2 du projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle est ainsi rédigé :

« L’article 344 du Code d’instruction criminelle, remplacé par la loi du 21 décembre 2009, est complété par un alinéa rédigé comme suit :

“Le cas échéant, l’arrêt de condamnation mentionne si la personne condamnée réunit les conditions déterminés par l’article 25, §2, d) ou e), ou à l’article 26, §2, d) ou e), de la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine.” ».

En commission, Mme Faes a déposé neuf amendements, auxquels la ministre a répondu en détail. Les amendements ont été rejetés.

De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld), corapporteur. – Bij gebrek aan een schriftelijk verslag breng ik kort mondeling verslag uit over het wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering. Daarbij verwijs ik ook graag naar het omstandige verslag van mevrouw Khattabi over het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006, dat inhoudelijk aansluit bij dit ontwerp.

Artikel 2 van het wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering luidt als volgt:

“Artikel 344 van het Wetboek van strafvordering vervangen bij de wet van 21 december 2009, wordt aangevuld met een lid, luidende: ‘In voorkomend geval vermeldt het veroordelend arrest of de veroordeelde zich bevindt in de bij artikel 25, §2, d) of e), of artikel 26, §2, d) of e), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten bepaalde voorwaarden.’”.

In de commissie heeft mevrouw Faes negen amendementen ingediend, waarop de minister zeer omstandig heeft geantwoord. De amendementen werden niet aangenomen.

M. Bart Laeremans (VB). – Je constate que M. Vastersavendts s’est limité à un rapport très bref au sujet du deuxième projet et je regrette que nous n’ayons pas entendu Mme Khattabi.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik stel vast dat de heer Vastersavendts zich beperkt heeft tot een heel kort verslag over het tweede ontwerp en ik vind het spijtig dat we mevrouw Khattabi niet hebben gehoord.

Mme Christine Defraigne (MR). – Ces deux projets concernent des sujets sensibles qui ont fait couler beaucoup d’encre avant même que les discussions ne débutent au sein de notre commission. Il me paraît donc important de resituer ces deux textes.

Ils visent les crimes les plus graves qui ont justifié une condamnation à trente ans de réclusion ou à perpétuité, ou encore les cas de récidive. Je ne trouve pas scandaleux que pour ces crimes les plus graves traités en cour d’assises, la société veuille savoir quel temps d’emprisonnement va être effectivement exécuté par le condamné. J’ai pu remarquer qu’il existait un décalage grandissant entre ce que les praticiens du droit, les éminents juristes, professeurs d’université et certains avocats exprimaient et ce que la société ressentait.

Ce projet est la concrétisation d’un des points de l’accord de gouvernement qui constitue une priorité pour notre formation. Il doit toutefois s’inscrire dans un ensemble plus vaste prévoyant également la récidive, crime sur délit, considérée sous l’angle de la peine infligée. Il doit s’agir d’une réflexion globale touchant à une nécessaire réforme de notre Code pénal mais aussi de notre Code d’instruction criminelle, parce que notre procédure pénale qui, au fil du temps, a fait l’objet de modifications qui ont nui à sa cohérence, a besoin d’être non seulement toilettée, mais parfois aussi revue de fond en comble.

Il faudra aussi prendre la peine de réfléchir à l’amélioration du sort des victimes dans le cadre des procédures de libération conditionnelle. La victime n’a pas un droit de veto, elle n’a pas voix au chapitre sur la peine dans les procès pénaux, même si elle fait valoir ses arguments. En l’occurrence, c’est plutôt par l’accès au dossier devant le tribunal de l’application des peines qu’il faudra améliorer la situation de la victime.

Les modifications législatives qui nous sont proposées devront être évaluées. Il faudra voir dans quelle mesure elles influencent les magistrats, le verdict des jurés et la délibération sur la peine. Il faudra aussi travailler sur les plans de réinsertion pour les cas les plus graves. En effet, beaucoup de formations de réinsertion qui doivent en grande part être assurées par les communautés, ont été abandonnées par celles‑ci. Ces plans de réinsertion devront être assortis d’obligations de résultats et les communautés devront davantage prendre leur part de responsabilités. J’ai entendu déplorer que certains plans de réinsertion ont été abandonnés par la Fédération Wallonie‑Bruxelles, ce qui n’est pas admissible.

Contrairement aux craintes qui ont été émises, je ne pense pas que les textes risquent d’entraîner une surpopulation carcérale. En effet, fort heureusement, cela concerne une minorité de cas, soit 275 à 300 détenus sur une population carcérale qui avoisine les 11 000 détenus.

Pour diminuer la surpopulation carcérale, il y a lieu de travailler sur plusieurs facteurs, entre autres les peines alternatives, dans un certain nombre de cas. Il faut aussi absolument améliorer la situation des internés, qui est un véritable scandale de notre système carcéral : 10% de la population est constituée par des personnes internées qui n’ont pas leur place en prison. Il faut se préoccuper aussi de l’exécution de certaines conventions bilatérales en vertu desquelles les détenus devraient pouvoir purger leur peine dans leur pays d’origine.

La législation que nous sommes amenés à voter aujourd’hui n’est ni un accomplissement ni un aboutissement mais constitue une étape importante qui peut avoir une valeur symbolique dans cette indispensable adaptation de nos procédure pénales que j’appelle de mes vœux.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). – Deze ontwerpen liggen voor velen gevoelig en hebben al veel inkt doen vloeien nog vóór we de bespreking ervan in de commissie hebben aangevat. Het lijkt me daarom van belang ze even te situeren.

Deze twee teksten gaan over de zwaarste misdrijven, die aanleiding gaven tot een veroordeling tot dertig jaar of levenslange opsluiting, of over gevallen van herhaling. Ik vind het niet schandalig dat de maatschappij voor die zwaarste misdrijven, die voor het Assisenhof zijn behandeld, wil weten hoe lang de veroordeelde in werkelijkheid in de gevangenis zal doorbrengen. Ik heb vastgesteld dat de discrepantie toeneemt tussen wat rechtspractici, eminente juristen, hoogleraren en sommige advocaten zeggen en hoe de samenleving dat ervaart.

Dit ontwerp is de concretisering van één van de punten uit het regeerakkoord die door onze fractie als prioritair worden beschouwd. Het moet evenwel breder worden opgevat en ook gelden voor de bestraffing van gevallen van herhaling, namelijk het plegen van een misdaad na een wanbedrijf. Het is een globale denkoefening over de hervorming van ons Strafwetboek, maar ook van ons Wetboek van Strafvordering, omdat onze strafprocedure, die in de loop der jaren op bepaalde punten is gewijzigd en aldus aan coherentie heeft ingeboet, niet enkel dient te worden opgefrist, maar grondig moet worden herbekeken.

Er moet ook worden nagedacht over de verbetering van het lot van slachtoffers in het kader van de procedures voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het slachtoffer komt geen vetorecht toe, het heeft geen stem in het kapittel in het strafproces, ook al kan het zijn argumenten laten gelden. Het is veeleer door toegang te verlenen tot het dossier voor de strafuitvoeringsrechtbank dat de situatie van het slachtoffer verbeterd kan worden.

De voorliggende wetswijzigingen zullen geëvalueerd moeten worden. In welke mate zullen ze van invloed zijn op de magistraten, op het verdict van de jury en op de deliberatie over de strafmaat? Er moet ook geschaafd worden aan de re‑integratie voor de ergste gevallen. Veel van de re‑integratie‑programma’s die grotendeels door de gemeenschappen moeten worden verzekerd, werden door hen stopgezet. Aan die re‑integratieprogramma’s moeten resultaatsverbintenissen worden gekoppeld en de gemeenschappen moeten daarin hun verantwoordelijkheid op zich nemen. Sommige re‑integratieprogramma’s zouden door de Franse Gemeenschap zijn stopgezet. Dat valt te betreuren en dat zou niet mogen gebeuren.

In tegenstelling tot wat gevreesd wordt, denk ik niet dat deze teksten tot overbevolking zullen leiden in de gevangenissen. Het gaat immers, gelukkig maar, om een minderheid, zo’n 275 tot 300 gedetineerden op een gevangenispopulatie van om en bij de 11 000 gevangenen.

Om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan moeten verschillende factoren worden aangepakt, onder meer de alternatieve straffen. Ook de situatie van de geïnterneerden moet worden verbeterd: het is de schandvlek van ons gevangeniswezen dat 10% van de gevangenispopulatie in feite dient te worden geïnterneerd en niet op zijn plaats zit in de gevangenis. Er moet ook aandacht besteed worden aan sommige bilaterale overeenkomsten krachtens welke gedetineerden hun straf in hun land van herkomst zouden moeten kunnen uitzitten.

De wetgeving waarover we vandaag stemmen is geen verworvenheid, noch een eindpunt, maar een belangrijke stap met een symbolische waarde in de noodzakelijke aanpassing van onze strafprocedures waar ik reikhalzend naar uitzie.

(Mme Sabine de Bethune, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune.)

M. Bart Laeremans (VB). – Le projet de loi relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine est assurément l’exemple le plus éclatant de ce qu’on pourrait appeler une législation de l’apparence, une législation de perception ou une législation symbolique. Le gouvernement espère pouvoir crier sur les toits que la législation sur la libération conditionnelle a finalement été rendue plus stricte et que les criminels seront libérés moins vite.

Le gouvernement parle du changement le plus important de la loi Lejeune en 125 ans mais rien n’est moins vrai. En affirmant cela, la ministre de la Justice fait une entorse à la vérité. La loi Lejeune n’existe en effet plus depuis sept ans déjà. En 2006, sous l’impulsion de la ministre Onkelinx, elle a été intégralement supprimée et remplacée par la loi sur le statut juridique externe des condamnés, une loi qui comportait un changement fondamental. À partir de ce moment, la libération conditionnelle est en effet passée d’une mesure d’exception ou d’une faveur pour les détenus en un droit constant pour les condamnés, droit auquel on ne peut déroger qu’exceptionnellement et qu’avec une bonne motivation lorsqu’il existe des contre‑indications. C’est la loi de 2006 qui fut l’intervention la plus importante en 125 ans et non la réforme apparente actuelle.

Bien entendu, la ministre Turtelboom bénéficie de circonstances atténuantes. Elle n’est pas juriste et s’est donc peu occupée de justice dans le passé. Ce n’est pas une honte et je ne le lui reproche dès lors pas le moins du monde.

On peut toutefois attendre d’une ministre qu’elle se fasse briefer, surtout dans ces circonstances. Il est en effet particulièrement pénible d’entendre au parlement une ministre de la Justice ne pas dire la vérité ou déformer les faits.

Sous la ministre Onkelinx, notre politique d’exécution des peines, qui était déjà la plus laxiste d’Europe, a rapidement évolué vers la plus laxiste d’Occident voire du monde. Où ailleurs qu’ici la plupart des personnes condamnées à une peine d’emprisonnement effectif de trois ans maximum, ne sont‑elles pas incarcérées ? Dans le meilleur des cas, cette peine est exécutée au moyen d’un bracelet électronique porté pendant quelques semaines, confortablement chez soi. Où ailleurs qu’ici les peines de six ou huit mois maximum ne sont‑elles même pas exécutées avec un bracelet électronique ? Bientôt, les peines seront peut‑être exécutées au moyen d’un ingénieux système téléphonique grâce auquel les condamnés doivent se signaler pendant quelques jours ou tout au plus pendant quelques semaines. Où ailleurs dans le monde tous les détenus ayant encouru une peine d’emprisonnement effectif de plus de trois ans ont‑ils le droit de pouvoir soutirer leur libération après avoir purgé un tiers de leur peine, sauf s’il y a des contre‑indications ?

Je défie les criminologues de consacrer des études et des recherches comparatives sérieuses au laxisme de l’exécution des peines. Ce serait plus intéressant que l’énième radotage rasoir sur les soi‑disant effets préjudiciables de la détention sur les condamnés. Je suis curieux de savoir si les criminologues de gauche qui ont toujours contribué à pousser notre système pénal vers le gouffre, peuvent indiquer où l’exécution des peines est encore plus laxiste et plus légère que dans notre sinistre pays.

Avec la nouvelle loi, presque rien ne change dans la pratique. Le peu de détenus qui purgent quand même une peine de moins de trois ans, sont automatiquement libérés au tiers de leur peine et ne doivent donc plus paraître devant le tribunal de l’application des peines. Cela ne change pas.

La réforme de 2006 avec l’instauration des tribunaux de l’application des peines vaudrait aussi pour les personnes condamnées à une peine d’emprisonnement de moins de trois ans mais ni le précédent gouvernement ni l’actuel n’ont rien fait à ce sujet. Pire encore, le gouvernement reporte à nouveau la décision, cette fois en 2015, moment où, nous l’espérons, le gouvernement Di Rupo ne sera plus qu’un triste souvenir.

On modifie tout aussi peu la procédure‑carrousel révoltante pour les grands criminels qui ont purgé un tiers de leur peine, procédure lors de laquelle ils doivent paraître tous les ans devant le même tribunal de l’application des peines jusqu’à ce que, soit par compassion soit parce qu’il en a marre de voir toujours les même visages, il procède bien trop tôt à la libération.

Ce carrousel est un calvaire terrible et déshonorant pour les victimes et leurs proches. Ils sont contraints de tout revivre année après année. Ils doivent chaque fois à nouveau se justifier. Ils doivent sacrifier du temps et de l’argent et prendre des risques pour expliquer pourquoi ils veulent maintenir certains criminels en prison. Même les victimes de Dutroux doivent chaque fois à nouveau rassembler leur courage pour maintenir derrière les barreaux l’assassin barbare de leurs enfants, de leur frère ou de leur sœur.

Le système fonctionne totalement à l’envers. Les victimes ne doivent pas protéger la société mais les autorités doivent rassurer les victimes et offrir à tous les citoyens – qui sont tous des victimes potentielles – l’assurance et la garantie que les délinquants dangereux restent derrière les barreaux, là où ils ont leur place, et que certains dangereux criminels ou auteurs des délits les plus atroces soient pour toujours, donc pour le reste de leur vie, bannis de la société. Les autorités, donc le gouvernement, doivent veiller à ce que la décision du juge pénal soit exécutée d’une manière convenable et crédible. Nous ne demandons ainsi rien de particulier, seulement que les règles de l’État de droit soient respectées. Les jugements et les arrêts sont là pour être exécutés.

Si la ministre avait finalement annoncé ici que le gouvernement fait ce que demande la population, il se serait agi d’un véritable changement. En 1996, la population a, au moyen de la plus grande pétition jamais organisée dans ce sinistre pays, celle de l’asbl Marc et Corine, exigé des peines incompressibles de manière à ce que le juge pénal puisse réellement protéger la société et ait enfin à nouveau le sentiment qu’on tient compte de ses jugements et qu’il sert réellement à quelque chose.

Cet espoir plus que légitime des juges pénaux est à mille lieues du texte qui nous est soumis aujourd’hui. La loi sur la libération conditionnelle n’est absolument pas fondamentalement modifiée. On introduit une loi d’exception pour les cas extrêmes. L’allongement, du tiers à la moitié de la peine, du délai au terme duquel on peut procéder à la libération est en effet limité au petit groupe de criminels qui sont condamnés à trente ans ou à la réclusion à perpétuité. Il ne s’agirait actuellement que de 365 condamnés.

Ce nombre est purement hypothétique car la nouvelle législation ne s’applique pas à eux. La prolongation de la durée minimale effective de la peine ne vaut que pour celui qui doit encore être condamné. Dans la pratique, les premières conséquences concrètes ne seront donc visibles que dans dix ans au plus tôt. On ne peut donc prévoir l’impact de cette loi. Bien entendu, le durcissement aura des conséquences pour la fixation de la peine. J’entends déjà ceux qui, à l’instar de Jef Vermassen, plaident en surfant sur l’émotion, demander de ne pas donner trente ans à leur pauvre client parce qu’il tomberait alors sous le coup du terrible régime d’exception. Aujourd’hui, très peu de détenus sont condamnés à une peine de privation de liberté de 28 ou 29 ans. Cela va radicalement changer dans les prochaines années. C’est certain.

La seule catégorie de criminels pour laquelle la nouvelle loi va entraîner un vrai changement, même si c’est dans une mesure limitée, est celle des détenus qui purgent actuellement une peine de trente ans ou à perpétuité et qui ont en outre été mis à disposition. Pour eux, on prévoit que, désormais, les cinq membres du tribunal de l’application des peines doivent se prononcer à l’unanimité sur une libération ou sur une autre modalité d’exécution de la peine.

Ce nombre est très limité. Si celui annoncé par le Conseil supérieur de la Justice est exact, il s’agit d’à peine treize personnes. Durant l’examen en commission à la Chambre et au Sénat, la ministre n’était pas en mesure de confirmer ou d’infirmer ce nombre, ce qui en dit déjà long. Ou peut‑être ne voulait‑elle tout simplement pas le confirmer parce que ce chiffre porte‑malheur montre clairement le manque de pertinence du projet de loi.

D’un point de vue légistique, nous ne pouvons pas davantage, en tant que législateur, être fiers de ce texte. Les dispositions des articles 4 et 6 relatives à la récidive sont en effet illisibles pour des personnes normales et même pour des juristes normaux. Au lieu de simplement décrire la récidive comme la récidive, on fait dans le projet une distinction inutile entre, d’une part, les peines correctionnelles lourdes et, d’autre part, les peines criminelles. Cette distinction est désespérément confuse et débouche sur une liste sans fin d’articles de loi et même de parties d’articles pour lesquels la récidive peut être invoquée, contrairement à une série d’autres articles pour lesquels ce n’est pas possible.

Une telle énumération illisible d’articles offre indubitablement de belles perspectives aux avocats procéduriers à la Hans Rieder. Les magistrats et les honnêtes fonctionnaires qui doivent appliquer la loi pendant dix ans s’arracheront toutefois les cheveux. Ils se demanderont comment ces parlementaires irresponsables ont osé coucher une telle chose sur papier.

Le Vlaams Belang ne se sent pas responsable de ce travail bâclé. En commission, mon groupe a tout mis en œuvre pour vous amener à de meilleures idées et pour avancer des alternatives. Vous n’avez toutefois rien voulu entendre. Vous vous dites nonchalamment heureux avec un peu de window dressing qui jette de la poudre aux yeux des gens, avec un peu de législation symbolique qui est en outre de très mauvaise facture. La ministre n’a en effet pas le courage de résister au parti socialiste, opposé à un véritable durcissement de la politique de libération. Et ce parti est encore et toujours maître dans cet épouvantable pays.

De heer Bart Laeremans (VB). – Het wetsontwerp over de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten is allicht het meest schitterende voorbeeld van wat men schijnwetgeving, perceptiewetgeving of symboolwetgeving zou kunnen noemen. De regering hoopt te kunnen rondbazuinen dat de wetgeving op de voorwaardelijke invrijheidstelling eindelijk verstrengd is en dat de criminelen minder snel zullen worden vrijgelaten.

De regering spreekt over de grootste verandering in 125 jaar van de wet Lejeune, maar niets is minder waar. Met de uitspraak zet de minister van Justitie de waarheid op haar kop. De wet Lejeune bestaat immers al zeven jaar lang niet meer. In 2006 werd ze onder impuls van minister Onkelinx immers integraal afgeschaft en vervangen door de wet op de externe positie van veroordeelden, die wel een fundamentele omslag inhield. Vanaf dat moment werd de voorwaardelijke invrijheidstelling immers omgevormd van een uitzonderingsmaatregel of een gunst voor gedetineerden tot een vast recht voor veroordeelden, waarvan slechts uitzonderlijk en goed gemotiveerd kan worden afgeweken als er tegenindicaties zijn. De wet van 2006 was de meest fundamentele ingreep in 125 jaar, en niet de schijnhervorming van vandaag.

Natuurlijk zijn er verzachtende omstandigheden voor minister Turtelboom. Ze is geen juriste en heeft zich in het verleden nauwelijks met Justitie beziggehouden. Dat is geen schande en dat verwijt ik haar dan ook allerminst.

Van een minister mag evenwel worden verwacht dat ze zich, vooral in die omstandigheden, laat briefen. Het is immers behoorlijk pijnlijk als een minister van Justitie in het Parlement niet de waarheid spreekt of feiten verdraait.

Onder minister Onkelinx is ons strafuitvoeringsbeleid, dat al het meest lakse in Europa was, met rasse schreden geëvolueerd naar het meest lakse van het westelijk halfrond of zelfs van de hele wereld. Waar elders dan hier wordt het merendeel van de veroordeelden die een straf hebben gekregen van maximum drie jaar effectieve cel, niet in de cel gestopt? In het beste geval wordt die straf uitgevoerd met enkele weken enkelband, gezellig aan de haard. Waar elders dan hier worden straffen tot maximum zes of acht maanden zelfs niet met een enkelband uitgevoerd? Binnenkort worden de straffen misschien uitgevoerd via een handig telefoonsysteem waarbij veroordeelden zich enkele dagen of hooguit enkele weken moeten melden. Waar elders in de wereld hebben alle gedetineerden met meer dan drie jaar effectieve celstraf het recht om al na een derde van de straf te hebben uitgezeten, hun vrijlating te mogen afdwingen, tenzij daar tegenindicaties voor zijn?

Ik daag de criminologen uit daarover studiewerk te verrichten en ernstig vergelijkend onderzoek te doen naar de laksheid van de strafuitvoering. Dat zou interessanter zijn dan het zoveelste zeurderige gedram over de zogeheten detentieschade die een veroordeelde in de cel zou oplopen. Ik ben benieuwd of de linkse criminologen die ons strafsysteem steeds verder naar de afgrond hebben helpen duwen, kunnen meedelen waar de strafuitvoering nog lakser en lichtzinniger verloopt dan in dit onzalige land.

Met de nieuwe wet verandert in de praktijk nagenoeg niets. Er verandert niets aan het feit dat het beperkt aantal gedetineerden dat toch een straf uitzit die korter is dan drie jaar, automatisch na een derde van hun straf vrijkomt, en dus nog altijd niet moet voorkomen voor de strafuitvoeringsrechtbank.

De hervorming van 2006 met de invoering van de strafuitvoeringsrechtbanken zou ook gelden voor de veroordeelden met minder dan drie jaar straf, maar de vorige regering noch de huidige hebben ter zake iets ondernomen. Erger nog, de regering stelt de beslissing opnieuw uit, ditmaal tot 2015, een moment waarop de regering‑Di Rupo hopelijk alleen nog een nare herinnering is.

Er verandert evenmin iets aan de hemeltergende draaimolenprocedure voor zware criminelen die een derde van hun straf hebben uitgezeten, waarbij ze jaar na jaar voor dezelfde strafuitvoeringsrechtbank moeten verschijnen, totdat ze uit medelijden of omdat ze de steeds weerkerende gezichten beu is, veel te vroeg tot vrijlating overgaat.

Die draaimolen is een vreselijke, mensonterende martelgang voor de slachtoffers en hun nabestaanden. Ze worden gedwongen om alles jaar na jaar te herbeleven. Ze moeten zich telkens opnieuw verantwoorden. Ze moeten tijd en geld opofferen en ze moeten hun nek uitsteken om te verantwoorden waarom ze bepaalde criminelen in een cel willen houden. Zelfs de slachtoffers van Dutroux moeten telkens weer alle moed bijeenrapen om de gruwelmoordenaar van hun kinderen, hun broer of hun zus achter de tralies te houden.

Het systeem zit helemaal verkeerd in elkaar. De slachtoffers moeten de samenleving niet beveiligen, maar de overheid moet de slachtoffers geruststellen. Ze moet alle burgers – die allen potentiële slachtoffers zijn – de zekerheid en de waarborg bieden dat gevaarlijke misdadigers achter de tralies blijven, waar ze thuishoren, en dat bepaalde gevaarlijke criminelen of daders van de meest vreselijke misdrijven voorgoed, dus voor heel hun leven, uit de samenleving worden verbannen. De overheid, dus de regering, moet ervoor zorgen dat de beslissing van de strafrechter op een fatsoenlijke en geloofwaardige wijze ten uitvoer wordt gelegd. Hiermee vragen we niets bijzonder, maar enkel dat de regels van de rechtsstaat worden nageleefd. Vonnissen en arresten zijn er om ten uitvoer te worden gelegd.

Mocht de minister hier eindelijk hebben aangekondigd dat de regering datgene zou doen wat de bevolking vraagt, dan zou het om een echte verandering gaan. De bevolking heeft in 1996 met de grootste petitie ooit in dit onzalige land, die van de vzw Marc et Corine, onsamendrukbare straffen geëist zodat de strafrechter de samenleving echt kan beschermen en eindelijk opnieuw het gevoel en het besef zou krijgen dat met zijn vonnissen rekening wordt gehouden en dat hij niet langer een bloempotrol vervult.

Die meer dan gerechtvaardigde hoop van de strafrechters staat mijlenver van de tekst die hier vandaag voorligt. De wet op de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt helemaal niet fundamenteel gewijzigd. Er wordt een uitzonderingswet ingevoerd voor uitzonderlijke gevallen. De verstrenging van de vrijlatingstermijn tot de helft van de straf in plaats van één derde is immers beperkt tot de kleine groep misdadigers die tot dertig jaar of levenslange hechtenis of opsluiting worden veroordeeld. Het zou op dit moment om slechts 365 veroordeelden gaan.

Dat getal is puur hypothetisch want op hen is de nieuwe wet niet van toepassing. De verlenging van de minimale effectieve strafduur geldt enkel voor wie vandaag nog moet worden veroordeeld. In de praktijk zullen de eerste concrete gevolgen dus ten vroegste binnen tien jaar zichtbaar zijn. Dan nog is niet te voorspellen hoe veel, of beter hoe weinig impact deze wet zal hebben. Uiteraard zal de verstrenging gevolgen hebben voor de straftoemeting. Ik hoor de emo‑pleiters zoals Jef Vermassen al pleiten om hun arme cliënt toch geen dertig jaar te geven omdat hij dan onder het vreselijke uitzonderingsregime valt. Vandaag zijn heel weinig gedetineerden veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 28 of 29 jaar. Daarin zal de komende jaren drastisch verandering komen. Dat is zeker.

De enige categorie van misdadigers waarvoor de nieuwe wet echt verandering teweegbrengt, zij het slechts in beperkte mate, zijn de gedetineerden die vandaag een straf van dertig jaar of levenslang uitzitten en daarbovenop een terbeschikkingstelling kregen opgelegd. Voor die groep van veroordeelden wordt met onmiddellijke ingang bepaald dat de vijf leden van de strafuitvoeringsrechtbank unaniem moeten beslissen over een vrijlating of een andere strafuitvoeringsmodaliteit.

Dat aantal is op enkele handen te tellen. Als het cijfer van de Hoge Raad voor Justitie juist is, gaat het over amper dertien personen. Tijdens de commissiebesprekingen in Kamer en Senaat was de minister niet eens in staat om dat aantal te bevestigen of te ontkennen, wat op zich al veelzeggend is. Of misschien wilde de minister het gewoon niet bevestigen, omdat dat ongeluksgetal de irrelevantie van het wetsontwerp zo sterk in de verf zet.

Ook vanuit legistiek oogpunt kunnen we als wetgever onmogelijk trots zijn op deze tekst. De bepalingen inzake recidive in de artikelen 4 en 6, zijn immers onleesbaar voor normale mensen en zelfs voor normale juristen. In plaats van recidive eenvoudigweg als recidive te omschrijven, wordt in het ontwerp een nutteloos onderscheid gemaakt tussen zware correctionele straffen, enerzijds, en criminele straffen, anderzijds. Dat onderscheid is hopeloos onoverzichtelijk, en leidt tot een eindeloze opsomming van wetsartikelen en zelfs delen van artikelen waarvoor recidive kan worden ingeroepen, in tegenstelling tot een reeks andere artikelen waarvoor dat niet kan.

Zo’n onleesbare opsomming van artikelen biedt ongetwijfeld mooie perspectieven voor procedurepleiters à la Hans Rieder. De magistraten en de brave ambtenaren die die wet moeten toepassen, zullen zich echter over tien jaar de haren uit het hoofd rukken. Hoe hebben die onverantwoordelijke parlementairen dat voor mekaar gekregen, hoe hebben ze zoiets op papier durven te zetten, zullen ze zeggen.

Het Vlaams Belang voelt zich niet verantwoordelijk voor dat broddelwerk. In de commissie heeft mijn fractie er alles aan gedaan om u op betere gedachten te brengen en om alternatieven naar voren te schuiven. Maar u heeft niet willen luisteren, u stelt zich gemakzuchtig tevreden met wat windowdressing die de mensen zand in de ogen strooit, met wat symboolwetgeving die bovendien van zeer slechte makelij is. U heeft namelijk niet de moed om het hoofd te bieden aan de Parti Socialiste, die gekant is tegen een echte verstrenging van het vrijlatingsbeleid. En die partij is nog altijd heer en meester in dit vreselijke land.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je serai bref car d’autres orateurs interviendront certainement en détail sur le contenu des deux projets de loi.

Le groupe sp.a soutiendra ces projets, car ils nous sont soumis en exécution de l’accord de gouvernement, lequel prévoit expressément la réalisation des changements proposés. De plus, la population se sent très concernée par ceux‑ci. La ministre a présenté des projets qui traduisent correctement les accords conclus entre les partis de la majorité. Notre parti respectera donc cet engagement.

Je profite toutefois de l’occasion pour exprimer mon inquiétude, en réaction à une société qui demande avec insistance un renforcement des peines. Celui‑ci est bien présent dans ces projets de loi et le fait que d’aucuns le trouvent trop faible me rassure en quelque sorte sur son caractère modéré.

Je voudrais toutefois formuler deux réflexions, en réaction donc à la tendance générale et à une conviction dominante dans la société.

Je voudrais, en toute modestie, y associer une observation.

La libération conditionnelle des condamnés à une longue peine fait l’objet d’un renforcement reposant sur la conviction que certains d’entre eux sont trop vite libérés. Toutefois, même si la majeure partie de la population n’est pas d’accord, nous devons oser nous demander si nous sommes toujours dans le bon en matière de protection de la société et des victimes. Nous devons parfois oser remettre notre système pénal en question.

Le projet améliore bien entendu la position de la victime dans le processus pénal et je m’en réjouis, mais il aura d’autres effets. Par exemple, les condamnés à une longue peine resteront plus longtemps en prison. Le nombre de détenus va donc encore augmenter dans nos prisons, ce qui nous oblige, comme vient de le dire Mme Defraigne, à accorder une plus grande attention à ceux qui n’y sont pas à leur place. Je pense en premier lieu aux malades et aux internés : 1 100 cas au total. Résoudre ce problème est une priorité.

Selon certain organismes, notamment la Ligue des droits de l’homme, le projet rendra, à terme, une nouvelle prison nécessaire. Quoi qu’il en soit, nous devons empêcher que de longs séjours en prison rendent les établissements pénitentiaires ingérables.

Ma deuxième réflexion concerne – et M. Laeremans se trompe à cet égard – le droit des détenus à comparaître régulièrement et automatiquement devant le tribunal de l’exécution des peines, ce qui permet à celui‑ci de suivre leur réinsertion et leur évolution. Le projet supprime le caractère automatique de la comparution, que l’intéressé devra lui‑même solliciter.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik ga het kort houden, in de wetenschap dat er ongetwijfeld nog sprekers zullen volgen die heel uitgebreid zullen ingaan op de inhoud van de twee wetsontwerpen.

De sp.a‑fractie zal de twee wetsontwerpen goedkeuren, omdat ze worden voorgelegd ter uitvoering van het regeerakkoord. Dat akkoord stipuleert uitdrukkelijk dat de voorgestelde wijzigingen moeten worden doorgevoerd. Bovendien bestaat er zonder enige twijfel een groot maatschappelijk draagvlak voor die wijzigingen. De minister heeft ontwerpen voorgelegd die op correcte wijze vertalen wat er tussen de meerderheidspartijen ter zake is afgesproken. Onze fractie zal dat engagement dus nakomen.

Ik maak echter van de gelegenheid gebruik om mijn bezorgdheid te uiten. Het is een bezorgdheid die ingaat tegen de algemene en nadrukkelijke vraag vanuit de samenleving naar een verstrenging van de strafuitvoering. Die verstrenging zit wel degelijk in de voorliggende wetsontwerpen en het feit dat het voor sommigen niet ver genoeg gaat, stelt mij in zekere zin gerust dat dit ontwerp niet té ver gaat.

Toch vraag ik de aandacht van de minister voor twee kleine bedenkingen, die, zoals ik juist zei, ingaan tegen de algemene stroom en tegen de maatschappelijk overheersende overtuiging.

Laat mij daar in alle bescheidenheid een bedenking aan koppelen.

De voorwaardelijke invrijheidstelling voor langgestraften wordt verstrengd. Die verstrenging steunt op de overtuiging dat sommige langgestraften te snel kunnen vrijkomen. Maar ook als een grote meerderheid van de bevolking het daar niet mee eens is, moeten we ons durven af te vragen of we nog altijd juist zitten, als het erom gaat de samenleving en de slachtoffers te beveiligen. Soms moeten we ons strafsysteem ter discussie stellen.

Uiteraard houdt het ontwerp een verbetering in van de positie van het slachtoffer in de strafprocesprocedure. Ik juich dat toe en ben daar erg tevreden mee.

Maar het ontwerp heeft ook andere consequenties. De langgestraften zullen bijvoorbeeld minder snel vrijkomen. Dat komt erop neer dat onze gevangenissen nog meer gevangenen zullen tellen. We zijn dus genoodzaakt, zoals mevrouw Defraigne daarnet heeft gezegd, nog meer aandacht te schenken aan diegenen die in de gevangenis zitten, maar daar niet op hun plaats zijn. Ik denk dan in de eerste plaats aan zieken en geïnterneerden. In totaal gaat het om meer dan 1100 gevallen. Het is absoluut prioritair met dat probleem komaf te maken.

Sommige personen en organisaties, onder meer de Liga voor mensenrechten, menen zelfs dat het ontwerp op termijn een nieuwe gevangenis nodig zal maken. Hoe dan ook moeten we voorkomen dat gewone strafinrichtingen onbeheersbaar worden door langere verblijven in de gevangenis.

Mijn tweede bedenking – en daar had collega Laeremans volledig ongelijk in – heeft te maken met het recht van gedetineerden om regelmatig en automatisch voor de strafuitvoeringsrechtbank te verschijnen. Op die manier kon de strafuitvoeringsrechtbank zicht houden op de reclassering en op de evolutie van de gedetineerden. Volgens het ontwerp is er evenwel geen automatische verschijning voor de strafuitvoeringsrechtbank meer. De betrokkene zal dat zelf moeten vragen.

M. Bart Laeremans (VB). – M. Anciaux sait parfaitement qu’en pratique, cela reviendra au même, puisque le détenu continuera à être prévenu automatiquement par la direction et pourra donc comparaître chaque année s’il en fait la demande.

De heer Bart Laeremans (VB). – Tot dusver is er een automatisme, maar voortaan zullen de gedetineerden nog wel automatisch elk jaar door de directie worden verwittigd en vervolgens een aanvraag kunnen indienen. De heer Anciaux weet perfect dat in de praktijk alles op hetzelfde zal neerkomen. De meeste gevangenen die nu automatisch zullen verschijnen, zullen immers ook in de toekomst elk jaar opnieuw kunnen verschijnen.

M. Bert Anciaux (sp.a). – L’automatisme en vigueur actuellement va disparaître puisque le détenu qui souhaite une libération conditionnelle devra prendre lui‑même l’initiative.

Jusqu’à présent, la direction de la prison était obligée de formuler un avis, mais ce ne sera plus le cas.

Le fait qu’un plus grand nombre de détenus restent en prison jusqu’à la fin de leur peine aura un effet pervers : ils seront libérés sans aucune condition ni accompagnement complémentaire.

En renforçant les règles relatives à la libération anticipée, nous aurons moins de prise sur la vie du détenu lorsque ce dernier réintégrera la société. Il doit apporter une contribution à celle‑ci et non lui porter préjudice. Une réinsertion sans conditions ni accompagnement augmente le risque de récidive.

D’autres ont également exprimé cette préoccupation. La semaine prochaine, j’interrogerai la ministre au sujet d’un directeur de prison qui lance certaines pistes pour appréhender différemment l’exécution des peines dans certaines prisons. Si les autorités carcérales l’ont sévèrement admonesté, la position de la ministre est beaucoup plus nuancée. Nous devons au moins nous demander si les prisons constituent bien la meilleure protection pour notre société. Je sais qu’en disant cela, je suis à contre‑courant mais je me réserve le droit d’exprimer mon inquiétude.

Ces projets visent à concrétiser l’accord gouvernemental, que la ministre a exécuté correctement. Par conséquent, le groupe sp.a émettra un vote positif.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Is het nodig daarover nog te discussiëren? Het automatisme dat er vandaag is, zal wegvallen. De gedetineerde moet voortaan zelf het initiatief nemen, wil hij voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Dat zou de heer Laeremans gelukkig moeten maken, maar blijkbaar voelt hij zich liever ongelukkig. Maar mij baart deze bepaling enigszins zorgen.

Tot nog toe kon de gevangenisdirectie verplicht worden om een advies te formuleren, maar nu is dat niet langer het geval.

Voor deze wijzigingen zijn argumenten te geven, maar we moeten beseffen dat veel meer gedetineerden zullen vastzitten tot op het einde van hun straf. Daarbij heb ik dus een bedenking. Dat heeft immers één perfide gevolg: die gedetineerden zullen vrijkomen zonder enige voorwaarde of verdere begeleiding.

Het strenger maken van de regels inzake vervroegde invrijheidstelling zorgt ervoor dat we minder greep hebben op het leven van de gedetineerden zodra ze in de samenleving terechtkomen. Gedetineerden die weer in de samenleving komen, moeten kunnen bijdragen tot die samenleving in plaats van haar te koeioneren. We moeten dus opletten dat gedetineerden die tot het einde van hun straf vastzitten, niet in de samenleving terugkomen zonder enige begeleiding of voorwaarden, want dan neemt de kans op recidive toe.

Mijn bezorgdheid is de minister niet vreemd; ook anderen hebben ze al geuit. Volgende week ga ik de minister ondervragen over een gevangenisdirecteur die een aantal sporen aanreikt voor een andere strafuitvoering in bepaalde gevangenissen. De top van het Gevangeniswezen heeft hem daarover zwaar aangepakt. Het standpunt van de minister is veel genuanceerder.

We moeten op zijn minst het debat kunnen voeren over de vraag of gevangenissen wel de beste beveiliging zijn voor onze samenleving. Ik weet dat ik daarmee tegen de stroom inga, maar ik wil het recht behouden om die bezorgdheid te uiten.

Deze ontwerpen zijn een uitvoering van het regeerakkoord. De minister heeft het akkoord correct uitgevoerd. De sp.a‑fractie zal de ontwerpen bijgevolg ook goedkeuren.

Mme Martine Taelman (Open Vld). – J’enfonce une porte ouverte lorsque je dis qu’un appel a été lancé depuis longtemps pour durcir les règles de la libération conditionnelle. Après le vote de ce jour, la loi Lejeune ne sera plus la loi Lejeune. J’entends M. Laeremans marmonner quelque chose mais je me sens sérieusement soutenue dans mes propos, notamment par un article du Juristenkrant indiquant que les règles relatives à la libération conditionnelle deviennent plus claires et plus dures. M. Laeremans ne doit donc pas me croire ou même croire la ministre, mais les explications d’un éminent juriste dans le Juristenkrant constituent un argument d’autorité qui mérite le respect.

Notre groupe est heureux qu’une avancée ait enfin lieu après tant d’années. Je voudrais encore faire deux remarques.

Nous avons discuté de la question de savoir si nous devions fixer le champ d’application en termes généraux ou établir une liste. Le Conseil d’État a conseillé de travailler avec une liste et nous avons suivi cet avis. Il s’agit d’une solution de sécurité qui implique qu’en tant que législateur, nous mesurions chaque modification de la législation pénale à l’aune des dispositions relatives à la libération conditionnelle.

Pour M. Anciaux, ce n’est pas logique et constitue potentiellement un problème. Pour moi, il est important et logique que les règles de procédure soient modifiées : désormais, une libération conditionnelle n’intervient plus automatiquement. L’intéressé doit la demander.

En écoutant l’exposé de M. Laeremans, j’ai dû repenser à une rencontre, voici quelques semaines, avec deux parlementaires canadiens. C’est une anecdote mais elle est amusante. Au Canada, on peut devenir sénateur sur la base d’un long et bon état de service. L’un des Canadiens était sénateur, l’autre député mais aussi associé dans un important bureau d’avocats. Il m’a présenté son collègue en ces termes : « Mon collègue ici présent est un des meilleurs ministres de la Justice que le Canada ait jamais connu. Pourtant, il n’est pas avocat. Lorsqu’il était ministre, il m’appelait presque tous les jours pour me demander mon avis au sujet de certains dossiers. J’ai dû chaque fois constater qu’il faisait ensuite précisément le contraire. Et c’est, selon moi, la raison pour laquelle il fut un si bon ministre de la Justice. » Peut‑être y a‑t‑il là un fond de vérité ?

Je termine. Globalement, nous pouvons être très heureux de ce projet parce qu’il constitue à nouveau une étape importante dans la manière dont nous procédons avec l’exécution des peines. Notre groupe adoptera dès lors le projet avec une très grande conviction.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik trap een open deur in wanneer ik zeg dat er al lang een roep is om de regels voor de voorwaardelijke invrijheidstelling te verstrakken. Na de stemming van vandaag zal de wet‑Lejeune niet langer de wet‑Lejeune zijn. Ik hoor de heer Laeremans iets mompelen, maar ik voel me behoorlijk gesteund in mijn uitspraak, meer bepaald door een artikel uit de Juristenkrant met als titel “Er komt meer duidelijkheid en scherpte in de regels rond de voorwaardelijke invrijheidstelling”. De heer Laeremans moet het dus niet van mij aannemen of zelfs niet van de minister, maar de uitspraak van een eminent jurist in de Juristenkrant is een gezagsargument dat respect verdient.

Onze fractie is blij dat er eindelijk na zoveel jaren een doorbraak is. Twee opmerkingen wil ik wel nog maken.

We hebben gediscussieerd over de vraag of we het toepassingsgebied in algemene bewoordingen moesten vastleggen dan wel of we een lijst moesten opstellen. De Raad van State adviseerde om te werken met een lijst en we hebben dat advies gevolgd. Het is een veiligheidsoplossing, die wel impliceert dat we als wetgever elke wijziging in de strafwetgeving toetsen aan de bepalingen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Voor de heer Anciaux is het niet logisch en vormt het mogelijk een probleem, voor mij is het belangrijk en logisch dat de procedureregels worden gewijzigd: voortaan komt een voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer automatisch voor, de betrokkene moet erom vragen.

Bij de uiteenzetting van de heer Laeremans moest ik terugdenken aan een ontmoeting van een paar weken geleden met twee Canadese parlementsleden. Het is een anekdote, maar wel een grappige. In Canada kan men senator worden na een lange en goede staat van dienst. De ene Canadees was senator, de andere was kamerlid en ook partner in een belangrijk advocatenkantoor. Hij stelde me zijn collega voor als volgt: “Mijn collega hier is een van de beste ministers van Justitie die Canada ooit heeft gekend. Nochtans is hij geen advocaat. Toen hij minister was, belde hij me bijna elke dag op om mijn advies te vragen in bepaalde dossiers. Ik moest telkens vaststellen dat hij daarna precies het tegenovergestelde deed. En volgens mij is dat de reden waarom hij zo’n goede minister van Justitie was.” Misschien zit daar wel een grond van waarheid in.

Ik besluit. Globaal mogen we heel blij zijn met het ontwerp, omdat het opnieuw een belangrijke stap vooruit is in de manier waarop we met onze strafuitvoering omgaan. Onze fractie zal het ontwerp dan ook met heel veel overtuiging goedkeuren.

Mme Inge Faes (N‑VA). – Notre groupe votera contre les deux projets de loi parce que nous plaidons pour une approche globale de la libération conditionnelle. L’approche fragmentaire des projets est absolument insuffisante à nos yeux. Nous avons déposé de nombreux amendements à ces projets. Ils ont tous été rejetés. Au fond, nous avons quatre questions prioritaires.

Pour commencer, les victimes et la société doivent être mieux informées. Nous estimons qu’il est important de renforcer le rôle de la victime dans la procédure de la libération conditionnelle. Les victimes doivent aussi être informées sur les conditions qui sont formulées dans leur intérêt. Le juge pénal doit également selon nous mieux informer les parties quant à la durée concrète de la peine de prison qu’encourra un condamné avant qu’il ne puisse entrer en ligne de compte pour une peine alternative. Enfin, notre groupe plaide pour une meilleure communication de la justice. Nous voulons donner davantage d’instruments aux tribunaux, dans les limites de leur indépendance, afin de communiquer avec la presse, en premier lieu en valorisant le rôle du magistrat de presse. Malheureusement, nos amendements ont été rejetés. En second lieu, nous soulignons les lacunes dans la loi. Grâce à elles, Michelle Martin, pourtant récidiviste, a pu être libérée plus tôt. Le nouveau projet de loi n’offre aucune solution à ce sujet. Celui qui est d’abord condamné par un tribunal correctionnel et ensuite par une cour d’assises, n’est, selon la loi, pas un récidiviste et peut donc toujours être libéré après un tiers de la peine et non après deux tiers comme ce devrait être le cas selon les règles actuelles. Le troisième point auquel nous demandons d’être attentif est l’évaluation du fonctionnement des tribunaux de l’application des peines. Les présents textes constituent une motion de méfiance à leur égard. Ils existent pourtant depuis cinq ans déjà et font du bon travail. Une amélioration est bien entendu toujours possible. Les juges de l’application des peines en sont d’ailleurs demandeurs. Les affaires Amrani et Martin montrent clairement qu’il est temps de procéder à une évaluation. Celle‑ci aurait dû être effectuée préalablement aux deux projets de loi qui sont aujourd’hui le résultat d’une politique de retour de flamme. En quatrième lieu, nous plaidons pour un maintien voire un durcissement de la libération conditionnelle, à savoir après trois cinquièmes de la peine de prison et plus après un tiers. En cas de récidive, la libération ne peut selon nous être possible qu’après trois quarts de la peine. Nous ne sommes pas partisans du durcissement sélectif visé par le gouvernement. Il ne vaudra que pour les personnes qui sont condamnées à trente ans de prison et qui ont commis une certaine infraction très violente. Le présent projet ne fait que rendre les règles plus complexes. Des cas graves risquent en outre d’être négligés. En commission, nous avons cité l’exemple éloquent d’une personne qui est condamnée à 29 ans. Son délit est‑il moins grave ? Ne requiert‑il pas également une application plus stricte de la libération conditionnelle ? C’est selon nous le cas. Pour ces raisons, nous voterons contre les projets de loi.

Mevrouw Inge Faes (N‑VA). – Onze fractie zal tegen de twee wetsontwerpen stemmen omdat we voor een globale aanpak van de voorwaardelijke invrijheidstelling pleiten. De fragmentarische aanpak in de ontwerpen is voor ons absoluut onvoldoende. Op beide ontwerpen hebben wij tal van amendementen ingediend, die allemaal werden weggestemd. In wezen hebben wij vier aandachtspunten.

Om te beginnen moeten de slachtoffers en de maatschappij beter worden geïnformeerd. Wij vinden het belangrijk dat de rol van het slachtoffer in de procedure van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt versterkt. Slachtoffers moeten ook worden ingelicht over de voorwaarden die in hun belang worden geformuleerd. De strafrechter moet de partijen volgens ons ook beter inlichten over de concrete duur van de gevangenisstraf die een veroordeelde zal moeten ondergaan, alvorens hij voor een alternatieve straf in aanmerking kan komen. Tot slot pleit onze fractie voor een betere communicatie van het gerecht. We willen de rechtbanken binnen de grenzen van hun onafhankelijkheid meer instrumenten geven om met de pers te communiceren, door in de eerste plaats de rol van de persrechter op te waarderen. Helaas werden onze amendementen weggestemd.

Ten tweede wijzen we op de lacune in de wet waardoor Michelle Martin als recidivist toch vroeger vrijkwam. Het nieuwe wetsontwerp biedt hiervoor geen oplossing. Wie eerst door een correctionele rechtbank wordt veroordeeld en vervolgens door een hof van assisen, is volgens de wet geen recidivist en kan dus nog steeds na een derde van de straf vrijkomen, en niet na twee derden zoals dat volgens de huidige regels zou moeten. Dit probleem wordt niet in alle gevallen opgelost.

Het derde punt waarvoor we aandacht vragen, is de evaluatie van de werking van de strafuitvoeringsrechtbanken. De voorliggende teksten zijn een motie van wantrouwen aan hun adres. Toch zijn de strafuitvoeringsrechtbanken al vijf jaar aan de slag en verrichten ze goed werk. Uiteraard is er ruimte voor verbetering, zoals de strafuitvoeringsrechters trouwens zelf vragen. De zaken Amrani en Martin maken duidelijk dat het tijd is voor een evaluatie. Die evaluatie had moeten voorafgaan aan beide wetsontwerpen die nu het resultaat zijn van steekvlampolitiek.

Ten vierde pleiten wij voor een behoud, maar verstrenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling, namelijk pas na drie vijfden van de gevangenisstraf in plaats van een derde. In geval van recidive kan vrijlating volgens ons pas na drie vierden van de straf. Van de selectieve verstrenging die de regering beoogt, zijn wij geen voorstander. De voorgestelde verstrenging zal alleen gelden voor veroordeelden tot dertig jaar gevangenis, die een bepaald zwaar geweldmisdrijf hebben gepleegd. Het voorliggende ontwerp maakt de regels alleen maar complexer. Ernstige gevallen dreigen bovendien over het hoofd te worden gezien. In de commissie haalden we het sprekende voorbeeld aan van iemand die tot negenentwintig jaar wordt veroordeeld. Is zijn misdaad dan minder ernstig? Vereist die niet eveneens een strengere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling? Volgens ons is dat het geval. Om die reden zullen we tegen de wetsontwerpen stemmen.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Sans aborder le fond du dossier, il est inquiétant qu’une fois encore, une réforme importante fasse suite à l’émoi suscité dans l’opinion publique par la libération de Michèle Martin et la demande de libération conditionnelle introduite par Marc Dutroux.

Or, contrairement à ce que la presse a parfois titré, il n’est pas du tout correct de soutenir que Marc Dutroux pourrait être libéré. La mise à disposition du gouvernement qui a été prononcée lors de sa condamnation permet de prolonger la peine ; il n’est donc nullement nécessaire de modifier notre législation pour rassurer la population.

On a donc nagé dans ce dossier en pleine « émocratie ». La ministre légifère donc sous le coup de l’émotion en suivant la vox populi.

Par ailleurs, la ministre s’est obstinée à avancer dans ce dossier alors que tous les acteurs critiquaient unanimement cette réforme. Il est regrettable qu’ils n’aient pas du tout été auditionnés.

La ministre s’est défendue, dans la presse, d’avoir légiféré sous le coup de l’émotion. Nous voulons bien la croire, mais nous n’avons reçu aucune raison objective justifiant que l’on procède, sans aucune évaluation conséquente, à une adaptation en profondeur de la loi de 2006 sur les tribunaux de l’application des peines. La seule réponse de la ministre a été de dire que les gens voulaient cela.

Or, on le sait, le nombre de libérations conditionnelles est, depuis 2011, historiquement bas.

Pourquoi le gouvernement préfère‑t‑il contraindre les détenus à exécuter leur peine complète alors que l’on sait que la libération sans encadrement de détenus à fond de peine pose davantage de problèmes de récidive.

Promouvoir un système où l’on encourage les détenus à purger l’intégralité de leur peine ne revient‑il pas à vider les tribunaux de l’application des peines de leur substance ?

Différents éléments du texte posent question.

Le projet de loi modifie les procédures de libération conditionnelle pour tous les condamnés. Les procédures ne seront en effet plus lancées automatiquement mais après une demande écrite du condamné qui aura été préalablement informé par le directeur de la prison. Nous craignons que cette nouvelle procédure ne pénalise certains détenus moins bien informés ou moins proactifs.

Il modifie également la composition du tribunal de l’application des peines et prévoit que les décisions d’accorder une modalité d’exécution de la peine seront prises à l’unanimité plutôt qu’à la majorité.

Pourquoi ajouter deux juges au tribunal correctionnel ? Faut‑il y voir un signe de défiance à l’égard du tribunal de l’application des peines ? L’imposition de la règle de l’unanimité ne traduit‑elle pas la volonté de voir une jurisprudence plus sévère en matière de libération conditionnelle ?

Enfin, le projet ne contient aucune disposition améliorant la situation de la victime dans le cadre des procédures devant les tribunaux de l’application des peines.

Nous regrettons que le gouvernement n’ait pas modifié le projet de loi pour donner une place aux victimes lors des procédures devant le TAP. Vous aurez compris que mon groupe ne soutiendra pas cette réforme.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Nog los van de grond van de zaak, verontrust het mij dat alweer een belangrijke hervorming als een steekvlam volgt op de opwinding in de publieke opinie na de vrijlating van Michelle Martin en het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling van Marc Dutroux.

Maar, in tegenstelling tot wat we in de pers soms lezen, kan je niet zomaar stellen dat Marc Dutroux zou kunnen vrijkomen. De terbeschikkingstelling van de regering, die samen met zijn veroordeling werd uitgesproken, maakt een verlenging van zijn straf mogelijk; de wetgeving hoeft dus helemaal niet gewijzigd te worden om de bevolking gerust te stellen.

Dit dossier is een uiting van emocratie. De minister laat zich leiden door emoties en de vox populi. Ze wou er per se mee doorgaan, terwijl alle actoren kritiek hadden op deze hervorming. Het is jammer dat niemand van hen werd gehoord.

De minister bestreed in de media de gedachte dat ze de wet wou wijzigen onder druk van emoties. We willen haar wel geloven, maar er is geen enkele objectieve reden gegeven waarom, zonder enige relevante evaluatie, de wet van 2006 op de strafuitvoeringsrechtbanken ingrijpend moest worden gewijzigd. Het enige antwoord van de minister was dat de mensen dit willen.

Het is nochtans algemeen bekend dat het aantal voorwaardelijke invrijheidstellingen sedert 2011 historisch laag is.

Waarom verkiest de regering gedetineerden te dwingen om hun volledige straf uit te zitten, terwijl men weet dat de vrijlating zonder begeleiding van een gedetineerde die zijn hele straf heeft uitgezeten meer risico’s inhoudt voor herhaling?

Komt het promoten van een systeem, waarin gevangenen worden aangezet hun straf volledig uit te zitten, niet neer op het uithollen van de opdracht van de strafuitvoeringsrechtbanken?

Een aantal onderdelen van de tekst roepen vragen op.

Het wetsontwerp wijzigt de procedures voor de voorwaardelijke invrijheidstelling voor alle veroordeelden. De procedures zullen immers niet langer automatisch worden opgestart, maar pas na een schriftelijk verzoek van de veroordeelde die daarvan vooraf door de gevangenisdirecteur op de hoogte is gebracht. We vrezen dat deze procedure in het nadeel zal uitvallen van minder goed geïnformeerde of weinig proactieve gevangenen.

Ook de samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbank wordt gewijzigd en beslissingen over de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit moeten eenparig worden genomen in plaats van bij meerderheid van stemmen.

Waarom worden aan de strafuitvoeringsrechtbank twee correctionele rechters toegevoegd? Is het een teken van wantrouwen? Is het opleggen van de eenparigheidsregel geen uiting van de wil om de rechtspraak inzake voorwaardelijke invrijheidstelling strenger te maken?

Ten slotte bevat het ontwerp geen enkele bepaling die de positie van het slachtoffer in het kader van de procedure voor de strafuitvoeringsrechtbank verbetert.

We betreuren dat de regering het wetsontwerp niet heeft aangepast om meer rekening te houden met de slachtoffers tijdens de procedures voor de strafuitvoeringsrechtbanken. U zal begrepen hebben dat onze fractie dit ontwerp niet zal goedkeuren.

M. Rik Torfs (CD&V). – Le CD&V, fidèle à l’accord de gouvernement, votera cette loi. Je me réjouis que certaines modifications aient pu être apportées lors de l’examen au parlement. Le texte actuel est meilleur que l’original.

Je souhaiterais néanmoins formuler quelques remarques. Nous avançons lentement vers une société plus répressive. Cela a‑t‑il un sens ? Je suis le premier à dire que nous avons sans doute versé dans l’excès contraire par le passé. Dans les années soixante et septante, des criminologues comme Hulsman et Hoefnagels et par la suite surtout M. Hulsman, plaidaient pour une vision abolitionniste des peines, partant du principe qu’il faut parler avec les gens pour que tout rentre dans l’ordre. Cela n’a pas de sens évidemment sinon l’unanimité parfaite régnerait au parlement. Envisageons‑nous de suivre une voie plus répressive ? Avant tout, nous devons garder la tête froide. Quoiqu’il ait fait, celui qui est condamné reste toujours un être humain. Il convient peut‑être de le rappeler à ceux qui semblent l’oublier en grande partie.

À défaut, nous risquons de trop mettre en lumière un des trois objectifs d’une loi et le moins noble des trois, à savoir l’esprit de vengeance. C’est probablement inévitable du point de vue anthropologique, car l’être humain a besoin d’une réparation. La vengeance ne nous protège certainement pas contre une société à la dérive. Les deux autres objectifs, à savoir la prévention générale et la prévention spéciale, sont pour moi plus importants du point de vue criminologique.

La prévention spéciale consiste à faire peur à l’auteur des faits. Nous savons tous que les gens qui séjournent plus de sept ans en prison représentent un danger à leur sortie. Ce n’est qu’une constatation, la question est de savoir comment nous pouvons nous en accommoder. Une peine plus sévère est parfois quand même nécessaire. Certaines personnes doivent peut‑être rester en prison pour le restant de leur vie mais pas toutes de préférence. Je préfère les voir ici au parlement.

J’en arrive au troisième point, la prévention générale. Dans quelle mesure réussirons‑nous à protéger la société et à empêcher que d’autres personnes commettent le même type de crimes ? Cette mesure conduira‑t‑elle à l’amélioration de la prévention générale ? Parviendrons‑nous à ainsi à éviter que des gens commettent des délits parce qu’elles risquent en théorie de passer quelques années de plus en prison ? Il me semble plus important de veiller à ce que les lois et les peines existantes soient appliquées plutôt que d’élaborer un cadre théorique prévoyant des peines de plus en plus longues.

Réfléchissons donc à une société plus répressive. En ce qui me concerne, le premier objectif est : comment protéger la société ?

Je souhaiterais également faire remarquer que nous ne dirons jamais assez l’importance de l’État de droit démocratique, avec ses droits et ses libertés. Personne aujourd’hui n’ose plus dire ouvertement qu’il se moque des droits et des libertés. C’est peut‑être un acquis, bien que j’estime que toutes les idées, mêmes horribles, doivent pouvoir être exprimées.

Nous devons éviter de nous engager sur une pente glissante où, par de petites mesures, nous démantelons progressivement et en silence l’état de droit. M. Laeremans a parlé tout à l’heure d’avocats procéduriers à la Rieder. Je réponds à cela que les procédures ne sont pas que des petites règles qui entravent la justice. Elles sont le seul moyen de rendre justice. Autrement, nous aboutirons dans une société du lynchage, ce qu’il faut éviter à tout prix. La procédure c’est le contenu, je tiens à le souligner fermement.

De heer Rik Torfs (CD&V). – De CD&V‑fractie zal, trouw aan het regeerakkoord, deze wet goedkeuren. Ik ben blij dat er gedurende de parlementaire behandeling een aantal wijzigingen konden worden aangebracht. De huidige tekst is beter dan de oorspronkelijke.

Toch wil ik nog een paar opmerkingen formuleren. We gaan langzaam de weg op van een meer repressieve samenleving. Wat haalt dat uit? Ik ben de eerste om te zeggen dat we in het verleden misschien te veel de andere richting zijn uitgegaan. In de jaren zestig en zeventig pleitten criminologen, zoals Hulsman en Hoefnagels, en dan vooral de heer Hulsman, voor een abolitionistische visie op straffen. Hij ging ervan uit dat men moet praten met mensen. Als men blijft praten dan komt alles goed. Dat is natuurlijk onzin, want dan zou er ook in het parlement volstrekte eensgezindheid heersen. Zoeken we de andere weg, de meer repressieve? Laten we vooral het hoofd koel houden. Wie ook veroordeeld wordt, wat hij ook heeft gedaan, het blijft altijd een mens. Dat overstijgt zijn handelingen. Misschien moet eraan herinnerd worden op momenten dat het grotendeels door velen wordt vergeten.

Als we het niet zo zien, gaan we één van de drie doelstellingen van een wet te veel belichten, namelijk de wraakgedachte, de minst nobele van de drie. Dat is misschien antropologisch niet te vermijden omdat de mens hoe dan ook genoegdoening nodig heeft. Wraak is zeker niet iets wat ons beschermt tegen een maatschappij die ontspoort. De twee andere doelstellingen, namelijk de algemene en de bijzondere preventie zijn wat mij betreft criminologisch gezien belangrijker.

De bijzondere preventie is het afschrikken van de concrete persoon, de dader. We weten allemaal dat mensen die langer dan zeven jaar in de gevangenis zitten er gevaarlijk uitkomen. Het is maar een vaststelling, maar de vraag is hoe we daarmee kunnen omgaan. Soms is er misschien toch een grotere straf nodig. Sommige mensen moeten misschien levenslang in de gevangenis blijven, maar liefst niet al te veel. Ik zie ze liever hier in het parlement.

Een derde punt is de algemene preventie. Algemene preventie betekent: in hoeverre gaan we erin slagen de samenleving te beschermen en te verhinderen dat andere mensen hetzelfde soort misdrijven gaan plegen. Zal deze maatregel bijdragen tot een verbetering van de algemene preventie? Gaan we daardoor bereiken dat mensen zich niet aan die misdrijven wagen, omdat er een kans is dat ze in theorie een paar jaar langer in de gevangenis zullen zitten? Mij lijkt het belangrijker ervoor te zorgen dat de bestaande wetten worden uitgevoerd, net zoals de straffen die worden opgelegd, en niet dat we een theoretisch kader uitwerken waarbij straffen almaar langer worden. Daar blijkt niet altijd een grotere visie uit.

Laten we dus nadenken over een repressievere samenleving. Voor mij is het eerste doel: hoe beschermen we de maatschappij?

Een tweede opmerking die ik wil maken is dat we niet genoeg kunnen zeggen hoe belangrijk de liberale democratische rechtsstaat, met rechten en vrijheden, wel is. Er is vandaag geen mens die nog openlijk durft te zeggen dat rechten en vrijheden hem worst zullen wezen. Dat mensen die dat denken, dat niet meer durven te zeggen is misschien een verworvenheid, ofschoon ik eigenlijk vind dat ook afschuwelijke ideeën moeten kunnen worden verwoord.

Het gevaar is de slippery slope, hoe we stilaan via kleine maatregelen alsmaar verder de rechtsstaat op een geruisloze, sluipende manier afbouwen. De heer Laeremans hoorde ik daarnet nog spreken van procedurepleiters à la Rieder, maar mijn antwoord daarop is dat procedures niet zomaar regeltjes zijn die gerechtigheid in de weg staan. Procedures zijn de enige weg om tot gerechtigheid te komen. Anders komen we terecht in een lynching‑maatschappij en dat moeten we te allen prijze voorkomen. Procedure is inhoud, dat wil ik heel sterk benadrukken.

M. Bart Laeremans (VB). – Encore une fois, je ne vois pas vraiment de contradiction. Je ne suis pas contre le strict respect des procédures. Je reconnais leur importance. Mais vous embrouillez tout en énumérant tous les articles possibles. Mme Taelman se demandait il y a un instant si nous ne devrions pas voir, pour chaque nouvelle peine que nous votons, si nous voulons l’insérer dans le Code ou non. Il y a même des articles dans lesquels la règle de la récidive est d’application dans certaines parties et pas dans d’autres. Cela manque totalement de transparence. Je préviens simplement que des avocats procéduriers qui se focalisent sur ce sujet abusent de la situation. Je trouve que cet avertissement n’a pas perdu de sa pertinence.

De heer Bart Laeremans (VB). – Opnieuw zie ik niet echt een tegenspraak. Ook ik ben niet tegen een strikt naleven van procedures, ook ik vind procedures wel degelijk belangrijk. Alleen maakt u het wel erg onoverzichtelijk met uw ellenlange opsomming van alle mogelijke artikels. Mevrouw Taelman vroeg zich daarnet ook al af of we bij iedere nieuwe bestraffingsmaatregel die we goedkeuren, niet moeten nagaan of wij die in het Wetboek willen invoegen of niet. Er zijn zelfs artikels waarvan bij sommige delen de recidiveregel van toepassing is en bij andere niet. Dat is totaal ondoorzichtig. Ik waarschuw alleen dat procedurepleiters, advocaten die daarop focussen, daar misbruik van maken. Ik vind die waarschuwing nog altijd van belang.

M. Rik Torfs (CD&V). – J’accueille votre remarque avec sympathie. Elle montre que vous n’êtes pas contre les bonnes procédures et, surtout, que vous voulez plus de clarté. Je ne peux que m’en réjouir. En ce sens, nous sommes peut‑être plus proches l’un de l’autre que nous le pensons, ce qui pour vous doit être une horrible constatation…

La non‑rétroactivité mérite également toute notre attention. Ce principe doit non seulement être inscrit dans les textes, mais aussi être effectivement appliqué. À cet égard, je continue à me réjouir de vivre dans un pays qui, Dieu merci, reconnaît encore la Convention européenne des droits de l’homme. De ce fait, toute personne qui se sent lésée par cette loi a toujours la possibilité de s’adresser à la Cour européenne des droits de l’homme. Mais, je le répète, gardons‑nous de nous engager sur une pente glissante.

Je suis conscient qu’un tel plaidoyer ne me rapportera pas de voix aux élections. C’est justement pour cela que je dois le faire. Je suis tout à fait d’accord avec M. Anciaux que nous allons de la sorte à contre‑courant d’évolutions importantes dans notre société. Nous devons retourner à la source de nos systèmes et de nos idées, ce qui nous oblige à aller à contre‑courant. C’est évidemment un chemin plus difficile que se laisser emporter par le courant vers la mer.

De heer Rik Torfs (CD&V). – Ik verwelkom uw toevoeging met veel sympathie, want daaruit blijkt dat u niet tegen goede procedureregels bent en dat u vooral meer helderheid wil. Ik heb daar uiteraard geen enkel bezwaar tegen. In die zin staan wij wellicht dichter bij elkaar dan we denken, wat voor u een gruwelijke vaststelling moet zijn …

Een ander element waar we aandacht voor moeten hebben is de non‑retroactiviteit, die niet alleen mag liggen in de formulering van de wet maar ook in de uitvoering ervan. Wat dit betreft blijf ik gelukkig dat we in een land leven dat godzijdank nog altijd het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens erkent. Daardoor heeft iedereen die zich door deze wetgeving geschaad voelt, nog altijd de mogelijkheid om het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te consulteren. Maar nogmaals, laten we ons hoeden voor het afglijden op de slippery slope.

Ik weet ook wel dat ik met een pleidooi als dit bij verkiezingen geen stemmen haal. Daarom juist moet je dit soort ideeën toch formuleren. Ik ben het hierover helemaal eens met mijnheer Anciaux dat we hiermee ingaan tegen belangrijke evoluties in de samenleving. Het antwoord daarop is dat we terug moeten gaan naar de bron van onze systemen, van onze ideeën. De bron vind je alleen maar door tegen de stroom in te gaan. Dat is de moeilijkste weg, maar daarmee alleen kom je bij de bron die ons allemaal heeft geïnspireerd, niet door mee te drijven met de rivier, op weg naar zee, waar het water zout is.

(Applaudissements)

(Applaus)

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Ce projet de loi donne exécution à la réforme de la loi Lejeune, comme annoncé dans l’accord de gouvernement. Je citerai notamment le passage suivant : « Pour ces mêmes infractions, le juge pourra, lors de la condamnation, considérer que l’auteur est en état de récidive s’il avait été condamné à une peine correctionnelle effective de trois années minimum dans les dix ans qui précèdent. »

Le projet de loi à l’examen vise donc une meilleure différenciation entre la fixation de la peine et l’exécution de la peine et ce, en vue d’instaurer un traitement plus sévère et, partant, plus acceptable pour la société, de certaines catégories de condamnés. L’accord de gouvernement précise en effet clairement l’intention du gouvernement de se montrer nettement plus sévère à l’égard des auteurs d’infractions particulièrement graves.

J’ai en effet réagi positivement aux propositions visant un autre type de régime pénitentiaire, auquel M. Anciaux a fait référence, parce que je suis convaincue qu’il faut une meilleure différenciation au niveau de l’exécution de la peine. Nous devons oser intervenir plus sévèrement pour les personnes condamnées à de lourdes peines, mais l’exécution de la peine doit être différenciée. Il faut aussi que les peines soient plus souvent exécutées qu’aujourd’hui.

La première version de ce projet a été finalisée en juin 2012. En septembre, le texte a été approuvé en première lecture par le Conseil des ministres. Il a ensuite été soumis pour avis au Conseil d’État et au Conseil supérieur de la Justice. Le résultat demeure conforme à l’objectif énoncé dans l’accord de gouvernement, à savoir un durcissement des conditions de libération anticipée.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Dit wetsontwerp geeft uitvoering aan de hervorming van de wet Lejeune, zoals in het regeerakkoord was aangekondigd. Ik citeer onder meer volgende passage: “Voor dezelfde inbreuken kan de rechter op het ogenblik van de veroordeling vaststellen dat de dader zich in staat van wettelijke herhaling bevindt wanneer deze werd veroordeeld tot een effectieve correctionele straf van minimum drie jaar in de voorbije tien jaar.”

Het ontwerp dat vandaag ter stemming voorligt kadert in een verdere differentiatie van de straftoemeting en de strafuitvoering met het oog op een strengere, meer aanvaardbare benadering van sommige categorieën van veroordeelden. Immers, in het regeerakkoord heeft de regering duidelijk haar intentie geformuleerd om beduidend strenger op te treden ten aanzien van diegenen die bijzonder zware misdrijven plegen.

Ik heb inderdaad positief gereageerd op de voorstellen in verband met een ander soort gevangeniswezen, waarnaar de heer Anciaux verwees, omdat ik ervan overtuigd ben dat er veel meer differentiatie in de strafuitvoering moet komen: voor de zwaargestraften moeten we zwaar durven en kunnen optreden, maar de strafuitvoering moet op een gedifferentieerde manier gebeuren. En er moeten ook meer straffen worden uitgevoerd dan vandaag het geval is.

De eerste versie van dit ontwerp was al klaar in juni vorig. In september was er een eerste lezing in de ministerraad. Het advies van de Raad van State en van de Hoge Raad voor Justitie werd gevraagd. Het resultaat blijft wat het regeerakkoord beoogde: een verstrenging van de regels voor de vervroegde invrijheidsstelling.

Ce renforcement s’opérera de deux manières. D’une part, la partie minimale de la peine à purger par un condamné sera revue à la hausse. Les condamnés devront donc rester plus longtemps en prison avant de pouvoir demander une surveillance électronique ou une libération conditionnelle. D’autre part, la procédure devant de tribunal de l’application des peines sera plus stricte pour les condamnés à de lourdes peines qui ont été mis à disposition, c’est‑à‑dire les personnes pour lesquelles le juge a estimé que les faits ont eu un impact important sur la société.

Voyons d’abord le renforcement de la partie minimale de la peine à purger. Les condamnés à des lourdes peines devront en purger la moitié au lieu d’un tiers. La procédure sera encore plus stricte pour les récidivistes. La personne déjà condamnée à une peine correctionnelle de trois ans au moins et qui sera de nouveau condamnée, au cours d’une période de dix ans après la fin de cette peine, à trente ans de réclusion ou à perpétuité, devra rester presque deux fois plus longtemps en prison.

Deze verstrenging gebeurt op twee manieren. Enerzijds zal de minimaal door een veroordeelde uit te zitten straf verhoogd worden. Veroordeelden zullen dus langer in de gevangenis verblijven vóór ze elektronisch toezicht of een voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen aanvragen. Bovendien zal de procedure voor de strafuitvoeringsrechtbank strenger zijn voor wie veroordeeld werd tot een zware straf en ter beschikking gesteld werd. Met andere woorden, voor mensen waarvan de rechter vond dat hun daden een belangrijke impact hebben gehad op de maatschappij.

Het minimaal uit te zitten gedeelte van de straf wordt dus uitgebreid. Wie veroordeeld wordt tot een zware straf, moet daar minstens de helft van uitzitten in plaats van een derde. De procedure is nog strenger in geval van herhaling. Wie eerder al veroordeeld werd tot een correctionele straf van ministens drie jaar en in de loop van de tien jaar die volgen op het einde van de straf opnieuw wordt veroordeeld tot dertig jaar of levenslange opsluiting, zal bijna tweemaal zo lang in de gevangenis moeten blijven.

En outre, le processus décisionnel pour les tribunaux de l’application des peines a été renforcé. Cela concerne bien sûr les futurs condamnés. Le renforcement entrera en vigueur dès que le projet de loi aura été publié au Moniteur belge.

Comme je l’ai fait en commission, je renvoie à l’étude réalisée durant l’été 2012 par l’Institut national de criminalistique et de criminologie montrant que les tribunaux de l’application des peines se montrent plus sévères que le pouvoir exécutif à l’époque. Là où le pouvoir exécutif ne rejetait que dix pour cent des demandes, le tribunal de l’application des peines en rejette quarante pour cent.

Jusqu’à présent, le dossier d’une personne condamnée qui entre en ligne de compte pour une libération anticipée est automatiquement transmis au tribunal de l’application des peines. Les choses vont changer sur ce plan.

Daarnaast wordt ook het beslissingsproces voor de strafuitvoeringsrechtbank verstrengd. Uiteraard betreft het toekomstige veroordeelden. De verstrenging treedt in werking zodra het wetsontwerp is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Zoals ik in de commissie heb gedaan, verwijs ik naar de studie van het Nationaal Instituut voor criminalistiek en criminologie van de zomer 2012, waaruit blijkt dat de beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbanken strenger zijn dan de beslissingen die vroeger door de uitvoerende macht werden genomen. De uitvoerende macht weigerde slechts tien procent van de aanvragen; de strafuitvoeringsrechtbank weigert veertig procent van de aanvragen.

Tot op vandaag wordt het dossier van een veroordeelde die in aanmerking komt om vervroegd vrij te komen automatisch overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank. Dat zal nu veranderen.

Un condamné qui souhaite introduire une demande de libération conditionnelle ou de surveillance électronique, devra expressément en faire la demande.

Een veroordeelde die een voorwaardelijke invrijheidstelling of een elektronisch toezicht wil aanvragen, zal daarvoor een formeel verzoek moeten indienen.

Je ne suis pas d’accord avec les sénateurs qui disent que rien ne changera. Il est logique qu’une personne qui veut être libéré de façon anticipée en fasse elle‑même la demande. Nous en informerons bien sûr les parties concernées et devons leur faire connaître leurs droits.

En outre, pour les condamnés aux peines les plus lourdes, nous allons élargir les tribunaux de l’application des peines à cinq juges – trois professionnels et deux non professionnels – qui devront prendre leurs décisions à l’unanimité.

Le projet de loi modifie donc la procédure d’octroi d’une modalité d’exécution de la peine pour les condamnés aux peines les plus lourdes, à savoir les condamnés à une peine privative de liberté de trente ans ou à une peine privative de liberté à perpétuité et pour lesquels le tribunal de l’application des peines a prononcé une mise à disposition. Il vise donc le groupe restreint des délinquants les plus dangereux ou les plus lourdement condamnés de notre société.

C’est une des réformes les plus importantes de ce qui était une législation très ouverte et progressive. Nous suivons toutefois l’exemple de tous nos pays voisins. Le moment où un condamné peut être libéré anticipativement est déterminé de manière plus stricte pour ceux qui ont encouru les peines les plus lourdes. La procédure des tribunaux de l’application des peines est également adaptée, les juges devant statuer à l’unanimité. Nous exécutons ainsi l’accord de gouvernement et rencontrons le souhait constant de nombreux partis.

Ik ben het niet eens met de senatoren die zeggen dat dit niets zal veranderen. Het is logisch dat iemand die vervroegd wil vrijkomen, zelf de aanvraag hiervoor doet. Uiteraard zullen we de betrokkenen informeren en moeten wij hen op hun rechten wijzen.

Bovendien zullen we voor de zwaar veroordeelden de strafuitvoeringsrechtbank uitbreiden naar vijf rechters – drie professionele en twee andere – die eenparig zullen moeten beslissen.

Het wetsontwerp wijzigt de toekenningsprocedure van een strafuitvoeringsmodaliteit voor personen die tot de zwaarste straffen veroordeeld zijn, namelijk tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf, en ten aanzien van wie de strafuitvoeringsrechtbank ook een terbeschikkingstelling heeft uitgesproken. Het gaat derhalve om de beperkte categorie van de gevaarlijksten of zwaarst veroordeelden in onze samenleving.

Dit is een van de belangrijkste hervormingen van wat ooit een zeer open en progressieve wetgeving was. We volgen echter het voorbeeld van al onze buurlanden. Het moment waarop een veroordeelde vervroegd kan vrijkomen wordt strenger bepaald voor wie de zwaarste straffen heeft opgelopen. Ook de procedure voor de strafuitvoeringsrechtbank wordt aangepast, waardoor rechters met unanimiteit moeten beslissen. Op die manier voeren we het regeerakkoord uit en komen we tegemoet aan de vaste wil van vele partijen.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles du projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle (Doc. 5‑1952) (Procédure d’évocation)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952) (Evocatieprocedure)

(Le texte adopté par la commission de la Justice est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2603/6.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2603/6.)

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Discussion des articles du projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine (Doc. 5‑1953)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953)

(Pour le texte amendé par la commission de la Justice, voir document 5‑1953/4.)

(Voor de tekst geamendeerd door de commissie voor de Justitie, zie stuk 5‑1953/4.)

  Les articles 1er à 23 sont adoptés sans observation.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De artikelen 1 tot 23 worden zonder opmerking aangenomen.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure)

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (II) (Doc. 5‑1996)

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996)

Discussion générale

Algemene bespreking

Mme la présidente. – Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment)

De voorzitster. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

M. Jacques Brotchi (MR). – Le projet de loi qui nous est soumis comporte de nombreuses dispositions importantes pour la santé publique.

Mon intervention se limitera à commenter deux chapitres qui revêtent pour moi une importance toute particulière, à savoir les pratiques non conventionnelles et les biobanques.

La disposition relative aux pratiques non conventionnelles supprime la procédure actuelle qui prévoit que les arrêtés royaux d’exécution de la loi du 29 avril 1999 doivent être confirmés par une loi. Il est regrettable que le verrou de la confirmation des arrêtés royaux par la loi soit supprimé. Néanmoins la ministre s’est engagée en commission à procéder à des auditions au parlement avant de prendre tout arrêté royal en la matière et de travailler par étapes successives sur chaque pratique. Le parlement restera ainsi associé au débat, ce qui était pour moi fondamental.

Il conviendra à cet égard de déterminer dans quelle assemblée auront lieu les auditions. Je plaide pour un partage entre la Chambre des représentants et le Sénat. Le Sénat pourrait dans un premier temps se saisir de l’ostéopathie, ou éventuellement d’une autre discipline, si tel était le souhait de la commission.

Concernant l’encadrement des pratiques non conventionnelles par les futurs arrêtés royaux, je tiens à insister sur l’importance du diagnostic médical préalable. C’est la raison pour laquelle je suis partisan d’un accès aux pratiques non conventionnelles, soit effectuées par des médecins, soit fondées sur une prescription médicale à l’instar de ce qui existe pour la kinésithérapie. En vue des discussions à venir, je rappelle également que l’Académie de médecine a remis un avis le 16 juin 2011 au sujet des pratiques non conventionnelles. Dans cet avis, l’Académie recommande que la pratique de l’acupuncture soit réservée aux médecins ayant suivi une formation complémentaire de post‑graduat.

Je voudrais en venir à un autre chapitre de la loi portant des dispositions diverses, à savoir les biobanques.

Le projet de loi modifie la loi du 19 décembre 2008 relative à l’obtention et à l’utilisation de matériel corporel humain destiné à des applications médicales humaines ou à la recherche scientifique. Il règle en particulier la structure des biobanques, structure destinée au stockage et à la mise à la disposition de matériel corporel humain à des fins scientifiques. En l’absence d’applications humaines dans ce type de structure, une réglementation plus souple est prévue afin de ne pas entraver la recherche scientifique. Cet assouplissement est compréhensible. Du reste, les experts recommandaient que la situation évolue et que l’industrie puisse également se lancer dans le « bio‑banking » sous certaines conditions. Les nouvelles dispositions ambitionnent de parfaire le travail législatif entamé en 2008.

À titre personnel, je continue à considérer que la voie à privilégier est celle d’un adossement du secteur industriel au secteur académique sous la forme d’un partenariat public‑privé. Cela permettrait à mon avis d’optimiser la recherche et d’avancer dans les meilleures conditions en garantissant un élément essentiel : le respect de la dignité humaine, de la vie privée et de la protection des patients.

Le groupe MR relève que la réflexion doit encore être poursuivie avant de prendre les arrêtés d’exécution les plus adéquats et les plus performants possibles. Nous serons évidemment très attentifs aux actes réglementaires qui seront adoptés dans la foulée de ce texte, notamment en ce qui concerne le rôle des biobanques qui est un élément tout à fait essentiel. Des questions fondamentales doivent encore être examinées. Des questions éthiques aussi. Des enjeux financiers doivent également être pris en considération et être discutés avec le secteur.

Vu l’importance du présent projet de loi, mon groupe le soutiendra.

De heer Jacques Brotchi (MR). – Het voorliggende wetsontwerp bevat veel belangrijke bepalingen voor de volksgezondheid.

Ik zal me in mijn uiteenzetting beperken tot twee hoofdstukken die voor mij een bijzonder belang hebben, namelijk de niet‑conventionele praktijken en de biobanken.

De bepaling met betrekking tot de niet‑conventionele praktijken heft de huidige procedure op, die bepaalt dat de koninklijke besluiten tot uitvoering van de wet van 29 april 1999 bekrachtigd moeten worden door een wet. Het is jammer dat die veiligheid, namelijk de bevestiging van de koninklijke besluiten door de wet, is opgeheven. Toch heeft de minister in de commissie beloofd om hoorzittingen in het parlement te houden vooraleer eender welk koninklijk besluit in die materie te nemen en elke praktijk stap voor stap te behandelen. Het parlement zal dus bij het debat betrokken blijven, wat voor mij van fundamenteel belang was.

Er zal dus moeten worden bepaald in welke assemblee de hoorzittingen worden gehouden. Ik pleit voor een verdeling tussen de Kamer en de Senaat. De Senaat zou zich in een eerste fase kunnen toeleggen op de osteopathie, of eventueel een andere discipline, als dat de wens van de commissie is.

In verband met de omkadering van de niet‑conventionele praktijken door de toekomstige koninklijke besluiten, dring ik aan op het belang van de voorafgaande medische diagnose. Daarom ben ik voorstander van een toegang tot de niet‑conventionele praktijken, hetzij uitgevoerd door artsen, hetzij op basis van een medisch voorschrift zoals dat bestaat voor kinesitherapie. In het licht van de komende debatten herinner ik er ook aan dat de Koninklijke Academie voor geneeskunde op 16 juni 2011 een advies heeft uitgebracht over de niet‑conventionele praktijken. In dat advies beveelt de Academie aan dat acupunctuur zou worden voorbehouden aan artsen die een bijkomende postgraduaatopleiding hebben gevolgd.

Ik kom tot het hoofdstuk over de biobanken.

Het wetsontwerp wijzigt de wet van 19 december 2009 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek. De wet regelt in het bijzonder de structuur van de biobanken, een structuur met als doel menselijk materiaal op te slaan en het ter beschikking te stellen voor wetenschappelijke doeleinden. Aangezien menselijke toepassingen in een dergelijke structuur ontbreken, wordt in een soepeler reglementering voorzien. Die versoepeling is begrijpelijk. Voor het overige pleitten de experts voor een evolutie en voor de mogelijkheid dat de industrie zich ook op het terrein van de “biobanking” kan begeven onder bepaalde voorwaarden. De nieuwe bepalingen strekken ertoe het wetgevend werk dat in 2008 was begonnen, te voltooien.

Persoonlijk blijf ik voorstander van een formule waarbij de industriële sector die aanleunt bij de academische sector in de vorm van een publiek‑private samenwerking. Op die manier kan het onderzoek worden geoptimaliseerd en vooruitgang worden geboekt in de beste omstandigheden, en terzelfdertijd een essentieel element te garanderen, namelijk het respect voor de menselijke waardigheid, voor de privacy en voor de bescherming van de patiënten.

De MR‑fractie vestigt er de aandacht op dat de reflectie nog moet worden voortgezet alvorens zo performant en adequaat mogelijke uitvoeringsbesluiten te nemen. We zullen uiteraard zeer aandachtig zijn voor de reglementaire handelingen die in aansluiting op die tekst worden aangenomen, in het bijzonder wat het bijzonder belangrijk punt van de rol van de biobanken betreft. Er zijn ook ethische vragen. Ook met financiële overwegingen moet rekening worden gehouden en ze moeten worden besproken met de sector.

Gezien het belang van het huidige wetsontwerp, zal mijn fractie het steunen.

M. Louis Ide (N‑VA). – Je réagis au premier point cité par M. Brotchi. Je ne répéterai pas tout ce qui a été dit en commission. Tout cela figure dans le rapport. En ce qui concerne les pratiques non conventionnelles, je recommande à chacun de prendre connaissance du rapport relatif à la discussion du projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé.

Je partage le point de vue de M. Brotchi qui estime que cette discussion devrait avoir lieu au parlement. Nous sommes rattrapés par le temps. La proposition de résolution relative aux médecines alternatives déposée par ma collègue Elke Sleurs et moi‑même vient d’être distribuée aujourd’hui. S’agissant d’une initiative du Sénat, il serait donc normal que la discussion ait lieu ici.

Je constate cependant que les collègues de la Chambre ont pris l’initiative, hier ou avant‑hier, d’organiser le 20 mars prochain des auditions relatives à l’homéopathie. Nous travaillons donc en parallèle alors que l’intention de la commission était de travailler ensemble. Le ministre était également favorable à cette proposition. La présidente pourrait peut‑être intervenir auprès des collègues de la Chambre pour voir si nous pouvons organiser ces travaux ensemble.

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik pik in op wat collega Brotchi als eerste punt heeft aangehaald. Ik zal niet alles herhalen wat in de commissie gezegd is, want er is een goed verslag opgesteld. Met betrekking tot de niet‑conventionele praktijken raad ik iedereen aan akte te nemen van het verslag over de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid. De discussie ging voornamelijk daarover.

Ik deel de bezorgdheid van collega Brotchi, die vindt dat de discussie best in het parlement gehouden wordt. We worden enigszins ingehaald door de realiteit. Net vandaag werd het voorstel van resolutie betreffende de alternatieve geneeswijzen uitgedeeld, dat collega Elke Sleurs en ikzelf hebben ingediend. Die resolutie is een initiatief van de Senaat en het zou dan ook goed zijn dat het hier wordt besproken.

Ik stel echter vast dat collega’s in de Kamer gisteren of eergisteren het initiatief genomen hebben om op 20 maart hoorzittingen te organiseren rond homeopathie. We werken dus parallel, terwijl het de intentie van de commissie was om de werkzaamheden samen te organiseren en ook de minister dat voorstel genegen was. Misschien kan de voorzitster bemiddelen bij de collega’s van de Kamer om na te gaan of we deze werkzaamheden samen kunnen organiseren.

Mme la présidente. – Je prends note de votre demande. Je prendrai contact avec la Chambre, mais les services de la commission compétente doivent également assumer leurs responsabilités.

De voorzitster. – Ik neem nota van uw vraag. Ik zal contact opnemen met de Kamer, maar ook de bevoegde commissiediensten moeten hun verantwoordelijkheid op zich nemen.

M. Louis Ide (N‑VA). – Des contacts ont lieu entre les présidents des commissions, mais il faudrait également que ce soit le cas aux autres niveaux.

De heer Louis Ide (N‑VA). – Op het niveau van de voorzitter en voorzitster van de commissies wordt contact gelegd, maar het kan geen kwaad dat ook anderen dat doen.

Mme la présidente. – J’appuie votre demande.

De voorzitster. – Geen probleem. Ik steun uw vraag.

Mme Mieke Vogels (Groen). – Je ne partage pas le point de vue de M. Ide sur les médecines alternatives, mais je renvoie cependant au compte rendu de notre discussion. Je suis néanmoins d’accord avec lui pour dire que devrions pouvoir discuter de ce problème dans une commission mixte. Madame la présidente, je vous demande par conséquent de bien vouloir intervenir à ce sujet.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Ik deel de visie van de heer Ide over alternatieve geneeswijzen principieel niet, maar ik verwijs wel naar het verslag van onze discussie daarover. Ik ben het wel met hem eens dat we die aangelegenheid in een gezamenlijke commissie moeten kunnen bespreken. Mevrouw de voorzitster, ik vraag u dan ook vriendelijk hierin te bemiddelen.

M. Philippe Mahoux (PS). – Sans vouloir réserver ce débat à des médecins, je ne peux m’empêcher de m’exprimer comme médecin et comme chef de groupe.

En ce qui concerne les médecines alternatives, j’attire l’attention sur l’élément diagnostic et la différence entre celui‑ci et la prise en charge thérapeutique.

Par ailleurs, je voudrais rappeler l’importance des règles de Claude Bernard sur la médecine expérimentale et de la mise à l’épreuve de la technique pour déterminer son efficacité éventuelle.

Pour le reste, par rapport à l’intervention de mon doublement collègue M. Brotchi sur les biobanques, nous restons attachés au débat de 2008 sur la conservation de tissus humains ; une bonne manière de les protéger est de les confier à des centres reconnus publics, pour la plupart universitaires.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Dit moet geen debat onder artsen worden, maar ik kan niet anders dan als arts en als fractieleider spreken.

Wat de alternatieve geneeskunde betreft, vestig ik de aandacht op de diagnose en op het verschil daarvan met de therapeutische behandeling.

Ik wil trouwens herinneren aan het belang van de regels van Claude Bernard over de experimentele geneeskunde en de beproeving van de techniek om de eventuele werkzaamheid ervan te bepalen.

Wat de uiteenzetting van de heer Brotchi betreft, die mijn collega is op twee vlakken, blijven we bij het standpunt dat we hebben ingenomen tijdens het debat van 2008 over de bewaring van menselijke weefsels; een goede manier om ze te beschermen is ze toe te vertrouwen aan openbaar erkende, in hoofdzaak universitaire centra.

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles du projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995) (Procédure d’évocation)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure)

(Le texte adopté par la commission des Affaires sociales est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2600/8.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2600/8.)

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Discussion des articles du projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (II) (Doc º 5‑1996)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996)

(Le texte adopté par la commission des Affaires sociales est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2600/7.)

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2600/7.)

  Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Envoi d’une proposition de loi à une autre commission

Verzending van een wetsvoorstel naar een andere commissie

M. Philippe Mahoux (PS). – Lors de la dernière réunion des commissions réunies de la Justice et des Affaires sociales j’ai demandé le renvoi à cette dernière d’un texte relatif aux relations de travail des personnes qui donnent des organes (doc. 5‑1130). Ma suggestion n’a pas soulevé d’objections, et je la formule donc en séance publique.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Tijdens de jongste vergadering van de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden heb ik gevraagd het wetsvoorstel met betrekking tot de ontslagbescherming van werknemers die potentiële orgaandonoren zijn (stuk 5‑1130) naar de laatstgenoemde commissie te verzenden. Er werden geen bezwaren geuit tegen mijn voorstel, dus herhaal ik het in de plenaire vergadering.

(Assentiment)

(Instemming)

Décès de Hugo Chávez, président du Venezuela

Overlijden van Hugo Chávez, president van Venezuela

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec regret le décès du président du Venezuela, Hugo Rafael Chávez Frías, à l’âge de 58 ans, au terme d’un long et pénible combat contre la maladie.

Au nom de notre Assemblée et en mon nom propre, je présente les condoléances les plus vives à la famille du président Chavez, au peuple et aux autorités du Venezuela.

De voorzitster. – De Senaat heeft met diep leedwezen het overlijden vernomen van de president van Venezuela, Hugo Rafael Chávez Frías, die op 58‑jarige leeftijd zijn lange en moeilijke strijd tegen ziekte verloor.

Namens onze Assemblee en in mijn eigen naam betuig ik aan de familie van president Chávez, aan het volk en aan de autoriteiten van Venezuela mijn diepste medeleven.

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Est‑ce qu’il y a des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Projet de loi relatif à la Coopération belge au Développement (Doc. 5‑1908) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking (Stuk 5‑1908) (Evocatieprocedure)

M. le président. – Nous votons sur l’amendement no 1 de M. Hellings.

De voorzitster. – We stemmen over amendement 1 van de heer Hellings.

Vote no 1

Stemming 1

Présents : 59
Pour : 5
Contre : 44
Abstentions : 10

Aanwezig: 59
Voor: 5
Tegen: 44
Onthoudingen: 10

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

  Le même résultat de vote est accepté pour l’amendement no 2 de M. Hellings. Cet amendement n’est donc pas adopté.

  Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor amendement 2 van de heer Hellings. Het amendement is dus niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement no 3 de M. Hellings.

De voorzitster. – We stemmen over amendement 3 van de heer Hellings.

Vote no 2

Stemming 2

Présents : 61
Pour : 9
Contre : 40
Abstentions : 12

Aanwezig: 61
Voor: 9
Tegen: 40
Onthoudingen: 12

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement no 8 de Mme Vermeulen et consorts.

De voorzitster. – We stemmen over amendement 8 van mevrouw Vermeulen c.s.

Vote no 3

Stemming 3

Présents : 61
Pour : 16
Contre : 45
Abstentions : 0

Aanwezig: 61
Voor: 16
Tegen: 45
Onthoudingen: 0

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement no 4 de M. Hellings.

De voorzitster. – We stemmen over amendement 4 van de heer Hellings.

Vote no 4

Stemming 4

Présents : 61
Pour : 21
Contre : 40
Abstentions : 0

Aanwezig: 61
Voor: 21
Tegen: 40
Onthoudingen: 0

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

Mme la présidente. – Nous votons à présent sur l’ensemble du projet de loi.

De voorzitster. – We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.

Vote no 5

Stemming 5

Présents : 61
Pour : 40
Contre : 0
Abstentions : 21

Aanwezig: 61
Voor: 40
Tegen: 0
Onthoudingen: 21

  Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

  De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle (Doc. 5‑1952) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952) (Evocatieprocedure)

Vote no 6

Stemming 6

Présents : 61
Pour : 40
Contre : 21
Abstentions : 0

Aanwezig: 61
Voor: 40
Tegen: 21
Onthoudingen: 0

  Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

  De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine (Doc. 5‑1953)

Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953)

Vote no 7

Stemming 7

Présents : 60
Pour : 40
Contre : 20
Abstentions : 0

Aanwezig: 60
Voor: 40
Tegen: 20
Onthoudingen: 0

  Le projet de loi est adopté.

  Il a été amendé et sera transmis à la Chambre des représentants.

  Het wetsontwerp is aangenomen.

  Het werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

  À la suite de ce vote, la proposition de loi punissant certaines infractions graves de la réclusion à perpétuité effective (de Mme Anke Van dermeersch et MM. Jurgen Ceder et Bart Laeremans ; Doc. 5‑658) devient sans objet.

  Ten gevolge van deze stemming vervalt het wetsvoorstel tot bestraffing van sommige zware misdrijven met daadwerkelijk levenslange opsluiting (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heren Jurgen Ceder en Bart Laeremans; Stuk 5‑658).

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure)

Vote no 8

Stemming 8

Présents : 61
Pour : 45
Contre : 0
Abstentions : 16

Aanwezig: 61
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 16

M. Louis Ide (N‑VA). – Nous nous sommes abstenus lors du vote de ce projet de loi parce que nos amendements n’ont pas été soutenus en commission.

De heer Louis Ide (N‑VA). – Wij hebben ons bij de stemming over dit wetsontwerp onthouden omdat onze amendementen niet gesteund werden in de commissie.

  Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

  De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (II) (Doc. 5‑1996)

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996)

Vote no 9

Stemming 9

Présents : 61
Pour : 45
Contre : 0
Abstentions : 16

Aanwezig: 61
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 16

  Le projet de loi est adopté.

  Il sera soumis à la sanction royale.

  Het wetsontwerp is aangenomen.

  Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

Mme la présidente. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine :

De voorzitster. – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Jeudi 14 mars 2013 à 15 heures

Débat d’actualité et questions orales.

Projet de loi portant assentiment au Protocole relatif aux préoccupations du peuple irlandais concernant le Traité de Lisbonne, fait à Bruxelles le 13 juin 2012 ; Doc. 5‑1938/1.

Proposition de loi spéciale modifiant l’article 1er de la loi spéciale du 2 mai 1995 relative à l’obligation de déposer une liste de mandats, fonctions et professions et une déclaration de patrimoine (de M. Louis Ide et consorts) ; Doc. 5‑930/1.

Proposition de loi modifiant l’article 1er de la loi du 2 mai 1995 relative à l’obligation de déposer une liste de mandats, fonctions et professions et une déclaration de patrimoine (de M. Louis Ide et consorts) ; Doc. 5‑1022/1.

Proposition de loi spéciale modifiant la législation spéciale en ce qui concerne la déclaration électronique des mandats (de M. Dirk Claes) ; Doc. 5‑1961/1.

Proposition de loi modifiant la législation en ce qui concerne la déclaration électronique des mandats (de M. Dirk Claes) ; Doc. 5‑1962/1.

Proposition de loi instaurant un avis parlementaire dans le cadre de la nomination des chefs de missions diplomatiques et de postes consulaires belges (de M. Karl Vanlouwe) ; Doc. 5‑1150/1.

Projet de loi supprimant la fonction de dépositaire central des protêts confiée à la Banque nationale de Belgique ; Doc. 5‑1879/1.

Proposition de résolution relative au rapport de l’Organisation des Nations unies (ONU) sur les massacres commis en République démocratique du Congo (de M. Richard Miller) ; Doc. 5‑494/1 et 2.

Proposition de résolution relative au conflit dans l’Est du Congo et à l’implication du Rwanda et de l’Ouganda (de Mme Nele Lijnen et consorts) ; Doc. 5‑1931/1 et 2.

Prise en considération de propositions.

Donderdag 14 maart 2013 om 15 uur

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol over de bezwaren van het Ierse volk ten aanzien van het Verdrag van Lissabon, gedaan te Brussel op 13 juni 2012; Stuk 5‑1938/1.

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 1 van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van de heer Louis Ide c.s.); Stuk 5‑930/1.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van de heer Louis Ide c.s.); Stuk 5‑1022/1.

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft (van de heer Dirk Claes); Stuk 5‑1961/1.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft (van de heer Dirk Claes); Stuk 5‑1962/1.

Wetsvoorstel tot invoering van een parlementair advies bij de benoeming tot hoofd van de Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten (van de heer Karl Vanlouwe); Stuk 5‑1150/1.

Wetsontwerp tot opheffing van de opdracht van de Nationale Bank van België als centrale depositaris van protesten; Stuk 5‑1879/1.

Voorstel van resolutie betreffende het verslag van de Verenigde Naties (VN) over de moordpartijen in de Democratische Republiek Congo (van de heer Richard Miller); Stuk 5‑494/1 en 2.

Voorstel van resolutie inzake het conflict in Oost‑Congo en de betrokkenheid van Rwanda en Uganda (van mevrouw Nele Lijnen c.s.); Stuk 5‑1931/1 en 2.

Inoverwegingneming van voorstellen.

À partir de 17 heures : Votes

Vanaf 17 uur: Stemmingen

Vote nominatif sur l’ensemble du projet de loi dont la discussion est terminée. (Vote à la majorité prévue par l’article 4, dernier alinéa, de la Constitution).

Naamstemming over het afgehandelde wetsontwerp in zijn geheel. (Stemming met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet).

Votes nominatifs sur l’ensemble des points à l’ordre du jour dont la discussion est terminée.

Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

  Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.

  De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le jeudi 14 mars à 15 h.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 14 maart om 15 uur.

(La séance est levée à 18 h 20.)

(De vergadering wordt gesloten om 18.20 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

M. Morael, pour raison de santé, Mmes Khattabi et Matz, en mission à l’étranger, Mme Pehlivan, pour raisons personnelles, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Morael, om gezondheidsredenen, de dames Khattabi en Matz, met opdracht in het buitenland, mevrouw Pehlivan, om persoonlijke redenen.

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

 

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

 

Vote no 1

Stemming 1

 

Présents : 59
Pour : 5
Contre : 44
Abstentions : 10

Aanwezig: 59
Voor: 5
Tegen: 44
Onthoudingen: 10

 

Pour

Voor

 

Marcel Cheron, Benoit Hellings, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels.

 

Contre

Tegen

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Filip Dewinter, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Rik Torfs, Anke Van dermeersch, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Bart De Nijn, Louis Ide, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen.

 

Vote no 2

Stemming 2

 

Présents : 61
Pour : 9
Contre : 40
Abstentions : 12

Aanwezig: 61
Voor: 9
Tegen: 40
Onthoudingen: 12

 

Pour

Voor

 

Yves Buysse, Marcel Cheron, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Bart Laeremans, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Mieke Vogels.

 

Contre

Tegen

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Louis Ide, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen.

 

Vote no 3

Stemming 3

 

Présents : 61
Pour : 16
Contre : 45
Abstentions : 0

Aanwezig: 61
Voor: 16
Tegen: 45
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen.

 

Contre

Tegen

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Vote no 4

Stemming 4

 

Présents : 61
Pour : 21
Contre : 40
Abstentions : 0

Aanwezig: 61
Voor: 21
Tegen: 40
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Elke Sleurs, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels.

 

Contre

Tegen

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Vote no 5

Stemming 5

 

Présents : 61
Pour : 40
Contre : 0
Abstentions : 21

Aanwezig: 61
Voor: 40
Tegen: 0
Onthoudingen: 21

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Elke Sleurs, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels.

 

Vote no 6

Stemming 6

 

Présents : 61
Pour : 40
Contre : 21
Abstentions : 0

Aanwezig: 61
Voor: 40
Tegen: 21
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Contre

Tegen

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Elke Sleurs, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels.

 

Vote no 7

Stemming 7

 

Présents : 60
Pour : 40
Contre : 20
Abstentions : 0

Aanwezig: 60
Voor: 40
Tegen: 20
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Contre

Tegen

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels.

 

Vote no 8

Stemming 8

 

Présents : 61
Pour : 45
Contre : 0
Abstentions : 16

Aanwezig: 61
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 16

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen.

 

Vote no 9

Stemming 9

 

Présents : 61
Pour : 45
Contre : 0
Abstentions : 16

Aanwezig: 61
Voor: 45
Tegen: 0
Onthoudingen: 16

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen.

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

Propositions de loi

Wetsvoorstellen

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant diverses lois suite à la réforme du Sénat et portant diverses modifications en matière électorale (de M. Francis Delpérée, Mme Martine Taelman, MM. Marcel Cheron et Bert Anciaux, Mme Christine Defraigne, MM. Dirk Claes et Philippe Mahoux et Mme Freya Piryns ; Doc. 5‑1990/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetten ten gevolge van de hervorming van de Senaat en houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen (van de heer Francis Delpérée, mevrouw Martine Taelman, de heren Marcel Cheron en Bert Anciaux, mevrouw Christine Defraigne, de heren Dirk Claes en Philippe Mahoux en mevrouw Freya Piryns; Stuk 5‑1990/1).

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

Article 81 de la Constitution

Artikel 81 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant diverses lois suite à la réforme du Sénat (de M. Bert Anciaux, Mme Christine Defraigne, MM. Dirk Claes et Philippe Mahoux, Mme Freya Piryns, M. Francis Delpérée, Mme Martine Taelman et M. Marcel Cheron ; Doc. 5‑1991/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetten ten gevolge van de hervorming van de Senaat (van de heer Bert Anciaux, mevrouw Christine Defraigne, de heren Dirk Claes en Philippe Mahoux, mevrouw Freya Piryns, de heer Francis Delpérée, mevrouw Martine Taelman en de heer Marcel Cheron; Stuk 5‑1991/1).

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle en ce qui concerne l’anonymat des témoins (de M. Yoeri Vastersavendts et consorts ; Doc. 5‑1993/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot de anonimiteit van de getuigen (van de heer Yoeri Vastersavendts c.s.; Stuk 5‑1993/1).

  Commission de la Justice

  Commissie voor de Justitie

Proposition de loi visant à renforcer la protection du consommateur dans le cadre d’un recouvrement amiable des dettes (de M. Gérard Deprez et consorts ; Doc. 5‑2003/1).

Wetsvoorstel om de consument beter te beschermen in het kader van een minnelijke invordering van schulden (van de heer Gérard Deprez c.s.; Stuk 5‑2003/1).

  Commission des Finances et des Affaires économiques

  Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Propositions de loi spéciale

Voorstellen van bijzondere wet

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi spéciale modifiant la loi spéciale du 16 juillet 1993 visant à achever la structure fédérale de l’État et à compléter la législation électorale relative aux régions et aux communautés, suite à la réforme du Sénat (de MM. Marcel Cheron et Bert Anciaux, Mme Christine Defraigne, MM. Dirk Claes et Philippe Mahoux, Mme Freya Piryns, M. Francis Delpérée et Mme Martine Taelman ; Doc. 5‑1989/1).

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de gewesten en de gemeenschappen, ten gevolge van de hervorming van de Senaat (van de heren Marcel Cheron en Bert Anciaux, mevrouw Christine Defraigne, de heren Dirk Claes en Philippe Mahoux, mevrouw Freya Piryns, de heer Francis Delpérée en mevrouw Martine Taelman; Stuk 5‑1989/1).

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

Propositions de résolution

Voorstellen van resolutie

Proposition de résolution relative aux médecines alternatives (de M. Louis Ide et Mme Elke Sleurs ; Doc. 5‑1994/1).

Voorstel van resolutie betreffende de alternatieve geneeswijzen (van de heer Louis Ide en mevrouw Elke Sleurs; Stuk 5‑1994/1).

  Commission des Affaires sociales

  Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Proposition de résolution visant à instituer un Comité D chargé de contrôler les différents lieux de privation de liberté en Belgique (de Mmes Zakia Khattabi et Freya Piryns ; Doc. 5‑2002/1).

Voorstel van resolutie om een Comité D op te richten dat toezicht houdt op de verschillende plaatsen in België war mensen van hun vrijheid zijn beroofd (van de dames Zakia Khattabi en Freya Piryns; Stuk 5‑2002/1).

  Commission de la Justice

  Commissie voor de Justitie

  Avis sur le projet de loi remplaçant l’article 304 du Code judiciaire

  Advies over het wetsontwerp tot vervanging van artikel 304 van het gerechtelijk wetboek

Demandes d’explications

Vragen om uitleg

Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes :

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

  de Mme Lieve Maes au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur « la gare de Ninove » (no 5‑3235)

  van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over “het station van Ninove” (nr. 5‑3235)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur « l’unité multinationale d’avions de transport à Melsbroek » (no 5‑3236)

  van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over “de multinationale eenheid transportvliegtuigen in Melsbroek” (nr. 5‑3236)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de Mme Leona Detiège à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le statut OMNIO » (no 5‑3237)

  van mevrouw Leona Detiège aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het OMNIO‑statuut” (nr. 5‑3237)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur « le programme de partenariat militaire avec la République démocratique du Congo » (no 5‑3238)

  van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over “het militaire partnerschapsprogramma met de Democratische Republiek Congo” (nr. 5‑3238)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Bart De Nijn au secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux Réformes institutionnelles sur « la communication et l’assistance des services de police en cas de dépannage administratif » (no 5‑3239)

  van de heer Bart De Nijn aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “de communicatie en hulpverlening van politiediensten bij administratieve takeling” (nr. 5‑3239)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Patrick De Groote à la ministre de la Justice sur « l’intégration des différentes bases de données d’armes » (no 5‑3241)

  van de heer Patrick De Groote aan de minister van Justitie over “de integratie van de verschillende databanken van wapens” (nr. 5‑3241)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

  de M. Patrick De Groote à la ministre de la Justice sur « l’avis du Conseil consultatif des armes sur la liste des armes à feu en vente libre » (no 5‑3242)

  van de heer Patrick De Groote aan de minister van Justitie over “het advies van de Adviesraad voor wapens inzake de lijst van vrij verkrijgbare vuurwapens” (nr. 5‑3242)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

  de Mme Cindy Franssen à la ministre de l’Emploi sur « le traitement des réductions de cotisation ONSS pour travailleurs » (no 5‑3244)

  van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Werk over “de verwerking van RSZ‑kortingen bij werknemers” (nr. 5‑3244)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

  de Mme Helga Stevens à la ministre de la Justice sur « la présidence du Conseil central de surveillance pénitentiaire » (no 5‑3245)

  van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over “het voorzitterschap van de Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen” (nr. 5‑3245)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

  de Mme Marie Arena au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « les violations des droits humains au Qatar » (no 5‑3246)

  van mevrouw Marie Arena aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de schending van de mensenrechten in Qatar” (nr. 5‑3246)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Bert Anciaux au vice‑premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur « l’impossibilité de calculer correctement le salaire des travailleurs disposant d’une voiture de société » (no 5‑3247)

  van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over “de onmogelijkheid om de lonen van werknemers met een bedrijfswagen correct te berekenen” (nr. 5‑3247)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux au vice‑premier ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur « les pratiques de démarchage des prêteurs » (no 5‑3248)

  van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over “de ronselpraktijken van kredietverleners” (nr. 5‑3248)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de Mme Martine Taelman au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes et au vice‑premier ministre et ministre de la Défense sur « le rapport Stratfor relatif au terrorisme en Afrique du Nord » (no 5‑3249)

  van mevrouw Martine Taelman aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken en aan de vice‑eerste minister en minister van Landsverdediging over “het Stratforrapport inzake terrorisme in Noord‑Afrika” (nr. 5‑3249)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Hassan Bousetta au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « le crowdfunding » (no 5‑3250)

  van de heer Hassan Bousetta aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over “de crowdfunding” (nr. 5‑3250)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la libération d’un suspect faute d’audition dans les temps » (no 5‑3251)

  van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het vrijlaten van een verdachte omdat hij niet tijdig werd verhoord” (nr. 5‑3251)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

  de M. Yoeri Vastersavendts au secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux Réformes institutionnelles sur « la limitation des files par l’utilisation de motocyclettes » (no 5‑3252)

  van de heer Yoeri Vastersavendts aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “het beperken van files door het gebruik van motorfietsen” (nr. 5‑3252)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. François Bellot au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur « la situation de SNCB Logistics » (no 5‑3253)

  van de heer François Bellot aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over “de toestand van NMBS Logistics” (nr. 5‑3253)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de Mme Dominique Tilmans au vice‑premier ministre et ministre de la Défense sur « le programme Musis » (no 5‑3254)

  van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice‑eerste minister en minister van Landsverdediging over “het Musisprogramma” (nr. 5‑3254)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « la capacité d’intervention des autorités fédérales à l’égard de la banque Belfius » (no 5‑3255)

  van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over “het sturend vermogen van de federale overheid met betrekking tot de bank Belfius” (nr. 5‑3255)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de Mme Elke Sleurs à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le mécanisme de notification au sein du système européen de reconnaissance des qualifications professionnelles » (no 5‑3256)

  van mevrouw Elke Sleurs aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het meldingsmechanisme binnen het Europese systeem van erkenning van beroepskwalificaties” (nr. 5‑3256)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

  de Mme Elke Sleurs à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la reconnaissance des qualifications professionnelles en Europe » (no 5‑3257)

  van mevrouw Elke Sleurs aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de erkenning van beroepskwalificaties binnen Europa” (nr. 5‑3257)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

  de Mme Helga Stevens à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « la notoriété du SMS d’alerte à Malines » (no 5‑3258)

  van mevrouw Helga Stevens aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de bekendheid van de nood‑sms in Mechelen” (nr. 5‑3258)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

  de Mme Marie Arena au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « la condamnation, dans le rapport 2012 des chefs de mission de l’Union Européenne, des colonies israéliennes en Cisjordanie » (no 5‑3259)

  van mevrouw Marie Arena aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de veroordeling van de Israëlische nederzettingen aan de Westelijke Jordaanoever in het 2012‑verslag van de missiehoofden van de Europese Unie” (nr. 5‑3259)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « le contrôle du contenu des sermons des imams et le rôle de l’Exécutif des Musulmans » (no 5‑3260)

  van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de inhoudelijke controle op de preken van de imams en de rol van de Moslimexecutieve” (nr. 5‑3260)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

  de Mme Cindy Franssen au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « la délivrance de permis de conduire à des Belges résidant à l’étranger » (no 5‑3261)

  van mevrouw Cindy Franssen aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de uitreiking van rijbewijzen aan Belgen woonachtig in het buitenland” (nr. 5‑3261)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

  de Mme Cindy Franssen à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « la délivrance de permis de conduire à des Belges résidant à l’étranger » (no 5‑3262)

  van mevrouw Cindy Franssen aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de uitreiking van rijbewijzen aan Belgen woonachtig in het buitenland” (nr. 5‑3262)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « les déclarations publiques et les condamnations de la part d’un directeur de l’Inspection spéciale des impôts » (no 5‑3263)

  van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over “de publieke uitlatingen van en veroordelingen door een directeur van de Bijzondere Belastinginspectie” (nr. 5‑3263)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

  de M. Bert Anciaux à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la détérioration de l’état de santé des enfants et des adolescents » (no 5‑3264)

  van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de stijgende ongezondheid bij kinderen en adolescenten” (nr. 5‑3264)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

  de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur « la mise en œuvre de la loi relative à la réforme de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles » (no 5‑3265)

  van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “de uitrolling van de wet inzake de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel” (nr. 5‑3265)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

  de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur « l’élucidation de crimes au moyen d’une avalanche de SMS » (no 5‑3266)

  van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “de opheldering van misdrijven via de zogeheten sms‑bom” (nr. 5‑3266)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

  de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur « l’introduction furtive du blasphème dans le droit pénal » (no 5‑3267)

  van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “de sluipende invoering van godslastering in het strafrecht” (nr. 5‑3267)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

Évocations

Evocaties

Par messages du 1er mars 2013, le Sénat a informé la Chambre des représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation des projets de loi qui suivent :

De Senaat heeft bij boodschappen van 1 maart 2013 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van de volgende wetsontwerpen:

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995/1).

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Projet de loi portant insertion du livre IV « Protection de la concurrence » et du livre V « La concurrence et les évolutions de prix » dans le Code de droit économique et portant insertion des définitions propres au livre IV et au livre V et des dispositions d’application de la loi propres au livre IV et au livre V, dans le livre Ier du Code de droit économique (Doc. 5‑1997/1).

Wetsontwerp houdende invoeging van boek IV “Bescherming van de mededinging” en van boek V “De mededinging en de prijsevoluties” in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek IV en aan boek V en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek IV en aan boek V, in boek I van het Wetboek van economisch recht (Stuk 5‑1997/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Non‑évocation

Niet‑evocatie

Par message du 5 mars 2013, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit :

Bij boodschap van 5 maart 2013 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet‑geëvoceerde wetsontwerp:

Projet de loi portant réforme de la retenue de 3,55% au profit de l’assurance obligatoire soins de santé et de la cotisation de solidarité effectuées sur les pensions (Doc. 5‑1964/1).

Wetsontwerp tot hervorming van de inhouding van 3,55% ten gunste van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en de solidariteitsbijdrage verricht op de pensioenen (Stuk 5‑1964/1).

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Messages de la Chambre

Boodschappen van de Kamer

Par messages du 28 février 2013, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour :

Bij boodschappen van 28 februari 2013 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (II) (Doc. 5‑1996/1).

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Projet de loi portant insertion des dispositions réglant des matières visées à l’article 77 de la Constitution, dans le livre IV « Protection de la concurrence » et le livre V « La concurrence et les évolutions de prix » du Code de droit économique (Doc. 5‑1998/1).

Wetsontwerp houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek IV “Bescherming van de mededinging” en boek V “De mededinging en de prijsevoluties” van het Wetboek van economisch recht (Stuk 5‑1998/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, et modifiant la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (Doc. 5‑2000/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (Stuk 5‑2000/1).

  Le projet de loi a été envoyé à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Article 78 de la Constitution

Artikel 78 van de Grondwet

Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995/1).

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995/1).

  Le projet de loi a été reçu le 1 mars 2013 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 18 mars 2013.

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 1 maart 2013; de uiterste datum voor evocatie is maandag 18 maart 2013.

  La Chambre a adopté le projet le 28 février 2013.

  De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 februari 2013.

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, la loi du 12 janvier 2007 sur l’accueil des demandeurs d’asile et de certaines autres catégories d’étrangers et la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale (Doc. 5‑1999/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen en van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (Stuk 5‑1999/1).

  Le projet de loi a été reçu le 1 mars 2013 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 18 mars 2013.

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 1 maart 2013; de uiterste datum voor evocatie is maandag 18 maart 2013.

  La Chambre a adopté le projet le 28 février 2013.

  De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 februari 2013.

Article 80 de la Constitution

Artikel 80 van de Grondwet

Projet de loi portant insertion du livre IV « Protection de la concurrence » et du livre V « La concurrence et les évolutions de prix » dans le Code de droit économique et portant insertion des définitions propres au livre IV et au livre V et des dispositions d’application de la loi propres au livre IV et au livre V, dans le livre Ier du Code de droit économique (Doc. 5‑1997/1).

Wetsontwerp houdende invoeging van boek IV “Bescherming van de mededinging” en van boek V “De mededinging en de prijsevoluties” in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek IV en aan boek V en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek IV en aan boek V, in boek I van het Wetboek van economisch recht (Stuk 5‑1997/1).

  Le projet de loi a été reçu le 1 mars 2013 ; la date limite pour l’évocation est le mercredi 6 mars 2013.

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 1 maart 2013; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 6 maart 2013.

  La Chambre a adopté le projet le 28 février 2013.

  De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 februari 2013.

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Démission et nomination de membres du gouvernement

Ontslag en benoeming van regeringsleden

Par lettre du 6 mars 2013, le premier ministre transmet une copie de l’arrêté royal portant l’intitulé « Gouvernement – Démission – Nomination – Modification ».

Bij brief van 6 maart 2013 zendt de eerste minister een afschrift over van het koninklijk besluit met als opschrift “Regering – Ontslag – Benoeming – Wijziging”.

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Auditorat du Travail

Arbeidsauditoraat

Par lettre du 4 mars 2013, l’auditeur du travail d’Arlon, Marche‑en‑Famenne et Neufchâteau a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2012 de l’Auditorat du travail d’Arlon, Marche‑en‑Famenne et Neufchâteau.

Bij brief van 4 maart 2013 heeft de arbeidsauditeur te Aarlen, Marche‑en‑Famenne en Neufchâteau overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2012 van het Arbeidsauditoraat te Aarlen, Marche‑en‑Famenne en Neufchâteau.

  Envoi à la commission de la Justice.

  Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Tribunal du travail

Arbeidsrechtbank

Par lettre du 6 mars 2013, le président du Tribunal du travail de Mons a transmis au Sénat, conformément à l’article 340, §3, alinéas 1 et 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2012 du Tribunal du travail de Mons, approuvé lors de son assemblée générale du 4 mars 2013.

Bij brief van 6 maart 2013 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Bergen, overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2012 van de Arbeidsrechtbank te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 4 maart 2013.

  Envoi à la commission de la Justice.

  Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Conseil supérieur de la Justice

Hoge Raad voor de Justitie

Par lettre du 5 mars 2013, le président du Conseil supérieur de la Justice a transmis au Sénat, conformément aux articles 259bis‑12, §1, et 259bis‑18 du Code judiciaire :

Bij brief van 5 maart 2013, heeft de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie, overeenkomstig de artikelen 259bis‑12, §1, en 259bis‑18 van het Gerechtelijk Wetboek, aan de Senaat overgezonden:

  Avis sur les avant‑projets de loi relatifs à la réforme des arrondissements judiciaires et la mobilité des membres de l’ordre judiciaire, tels qu’ils ont été communiqués au Conseil supérieur de la Justice le 14 janvier 2013

  Advies over de voorontwerpen van wet over de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en over de mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde, zoals ze op 14 januari 2013 aan de Hoge Raad werden meegedeeld

  Avis sur le projet de loi remplaçant l’article 304 du Code judiciaire

  Advies over het wetsontwerp tot vervanging van artikel 304 van het gerechtelijk wetboek

approuvés au cours de l’assemblée générale du Conseil supérieur de la Justice du 27 février 2013.

goedgekeurd tijdens de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie van 27 februari 2013.

  Envoi à la commission de la Justice.

  Verzonden naar de commissie voor de Justitie.