5‑94 Sénat de Belgique Session ordinaire 2012‑2013 Séances plénières Jeudi 7 mars 2013 Séance de l’après‑midi |
5‑94 Belgische Senaat Gewone Zitting 2012‑2013 Plenaire vergaderingen Donderdag 7 maart 2013 Namiddagvergadering |
|||
Annales |
Handelingen |
|||
Sommaire |
Inhoudsopgave |
|||
Question orale de
M. Jacques Brotchi à la ministre de la Justice sur «la médecine
légale» (no 5‑889) Projet de loi relatif à la Coopération
belge au Développement (Doc. 5‑1908) (Procédure d’évocation) Projet de loi portant des dispositions
diverses en matière de santé (II) (Doc. 5‑1996) Envoi d’une proposition de loi à une
autre commission Décès de Hugo Chávez, président du
Venezuela Prise en considération de propositions Projet de loi relatif à la Coopération
belge au Développement (Doc. 5‑1908) (Procédure d’évocation) Projet de loi portant des dispositions
diverses en matière de santé (II) (Doc. 5‑1996) Propositions prises en considération Démission et nomination de membres du
gouvernement Conseil supérieur de la Justice
|
Wetsontwerp betreffende de
Belgische Ontwikkelingssamenwerking (Stuk 5‑1908) (Evocatieprocedure) Wetsontwerp houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure) Wetsontwerp houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996) Verzending van een wetsvoorstel
naar een andere commissie Overlijden van Hugo Chávez,
president van Venezuela Inoverwegingneming van voorstellen Wetsontwerp betreffende de
Belgische Ontwikkelingssamenwerking (Stuk 5‑1908) (Evocatieprocedure) Wetsontwerp houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure) Wetsontwerp houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996) In overweging genomen voorstellen Ontslag en benoeming van regeringsleden
|
|||
Présidence
de Mme Sabine de Bethune (La séance
est ouverte à 15 h 05.) |
Voorzitster:
mevrouw Sabine de Bethune (De
vergadering wordt geopend om 15.05 uur.) |
|||
Mondelinge
vragen
|
||||
Mondelinge vraag van
de heer Wilfried Vandaele aan de vice‑eerste minister en
minister van Landsverdediging over «de zonevreemde militaire camping in
Lombardsijde» (nr. 5‑886)
|
||||
M. Wilfried
Vandaele (N‑VA). – Cette semaine, la Région flamande a commencé l’assainissement du
camping Eugène installé en zone non autorisée à Coxyde. Le terrain de
1,22 hectares fait partie de la zone naturelle Hoge Blekker. Auparavant
la Région flamande avait acheté l’ancien camping Cosmos et le camping Jacques
Junior, anciennement Crystal Palace, à Middelkerke et avait rendu au terrain
sa fonction de dunes côtières. Il subsiste aujourd’hui encore quelques
camping installés en zone non autorisée mais le plus notable est le camping
militaire de l’OCASC (Office central d’action sociale et culturelle) dans les
dunes de Lombardsijde. La
Défense depuis quelques années propose à la vente des domaines militaires.
Suivant le cas, les communes, les provinces ou la Région flamande cherchent
une solution d’aménagement du sol pour ces domaines. Il s’agit souvent d’une
réaffectation en zone écologique. Assez bizarrement, jusqu’à présent, la
Défense ne souhaite pas vendre le camping militaire de Lombardsijde,
quoiqu’il soit dans une zone qui ne permet pas le camping et qu’il présente
peu d’intérêt touristique. L’exploitation du camping est déficitaire de
quelque 300 à 500 mille euros par an. Entre‑temps, la ministre flamande,
Mme Crevits, se consacre complètement à l’application du plan directeur
de sécurité de la Côte, qui doit protéger la totalité de la côte contre une
tempête millénaire. L’aménagement de dunes côtières est l’une des mesures de
protection. La ministre flamande Schauvliege se consacre en même temps à
l’assainissement des campings dans les dunes, comme le camping Eugène et les
campings déjà cités : le Cosmos et le Jacques Junior. Le
moment est tout indiqué pour chercher une solution pour le camping militaire.
En pratique, cela passe par l’acquisition de ce camping par la Région
flamande en vue d’une réaffectation naturelle. Le
ministre est‑il disposé à fermer à court terme le camping militaire ?
Est‑il disposé à se concerter avec les ministres de la Région flamande sur
une éventuelle acquisition par cette Région ? |
De heer Wilfried
Vandaele (N‑VA).
– Deze week is het Vlaams Gewest gestart met de sanering van de vroegere
zonevreemde camping Eugène in Koksijde. Het gebied van 1,22 hectare
wordt een onderdeel van het natuurgebied Hoge Blekker. Eerder had het Vlaams
Gewest de voormalige camping Cosmos en camping Jacques Junior – het vroegere
Crystal Palace – in Middelkerke aangekocht en hersteld in hun functie
als zeewerende duinen. Er bestaan vandaag nog enkele zonevreemde campings,
maar de meest opvallende is de militaire camping CDSCA in de duinen van
Lombardsijde. Defensie
is al enkele jaren bezig met het in de etalage zetten van militaire domeinen.
Naargelang van het geval zoeken gemeenten, provincies of het Vlaams Gewest
naar een planologische oplossing voor die domeinen. Vaak gaat het om een
ecologische herbestemming. Vreemd genoeg wenst Defensie de militaire camping
in Lombardsijde tot nu toe niet te verkopen, al is die zonevreemd en biedt
hij ook vanuit toeristisch oogpunt een geringe meerwaarde. De camping zou
trouwens jaarlijks zo’n 300 000 tot 500 000 euro verlies lijden. Ondertussen
is Vlaams minister Crevits volop bezig met het uitvoeren van het masterplan
Kustveiligheid, dat onze volledige kust moet beschermen tegen een
duizendjarige storm. Het inrichten van zeewerende duinen is een van de
beschermingsmaatregelen. Vlaams minister Schauvliege is intussen volop bezig
met de sanering van campings in de duinen, zoals camping Eugène en de al
eerder vermelde campings Cosmos en Jacques Junior. Het is nu
het geschikte moment om een duurzame oplossing te zoeken voor de militaire
camping. In de praktijk gaat het dan om verwerving door het Vlaams gewest en
met het oog op een natuurtechnische herinrichting. Is de
minister bereid de militaire camping Lombardsijde op korte termijn te
sluiten. Is hij bereid hierover met zijn Vlaamse collega’s overleg te plegen
over een mogelijke verwerving door het Vlaams Gewest? |
|||
M. Pieter
De Crem,
vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – Le centre de villégiature
et de loisirs de Lombardsijde se trouve sur un domaine militaire. Je le
connais bien non seulement en tant que ministre de la Défense mais aussi
parce que je passe devant à vélo depuis longtemps déjà. Comme il se trouve
sur un domaine militaire, il ne peut être exproprié. La Défense est chargée
de définir les instances, les installations, le matériel, les équipements et
les activités qui sont nécessaires aux forces armées. Les organismes de
vacances de la Défense ont exclusivement un caractère social et n’ont aucun
but lucratif. Ils sont exploités par l’OCASC (Office central d’action sociale
et culturelle), un organisme parastatal du ministère de la Défense. La
comparaison avec des campings exploités commercialement par des personnes
privées sur des domaines privés ne tient pas debout. La Défense est seule
chargée de l’exploitation. Une collaboration avec le secteur touristique de
la Côte belge, qui propose des formules de séjour semblables, a déjà été
étudiée par l’OCASC, mais aucune solution n’a encore été trouvée. Pour
ces raisons, je soutiens le point de vue de la Défense mais je suis
évidemment disposé à me concerter avec mes collègues de la Région flamande
pour trouver une solution qui satisfasse à d’autres exigences éventuelles
dans la zone côtière. En d’autres mots, je suis prêt à examiner comment nous
pouvons arriver à une solution pour la problématique qu’a soulevée
M. Vandaele, mais la gestion et l’exploitation du terrain doivent rester
entièrement aux mains de la Défense. |
De heer Pieter
De Crem, vice‑eersteminister
en minister van Landsverdediging. – Het vrijetijds- en ontspanningscentrum
van Lombardsijde ligt op het militair domein. Ik ken het goed, niet alleen
als minister van Landsverdediging, maar ook omdat ik er, al sinds lang,
geregeld voorbijfiets. Omdat het op het militair domein ligt, kan het niet
worden onteigend. Defensie is bevoegd om te bepalen welke instanties
installaties, materieel, uitrustingen en activiteiten mogen aanbieden die
noodzakelijk zijn voor de krijgsmacht. De vakantie‑instellingen van Defensie
hebben uitsluitend een sociaal karakter en geen enkel commercieel
winstoogmerk. Ze worden uitgebaat door de Centrale Dienst voor de sociale en
culturele actie, CDSCA, een parastatale van het ministerie van Defensie. De
vergelijking met campings die commercieel worden uitgebaat door privépersonen
op een privédomein, gaat dus in feite niet op. Defensie is zelf bevoegd voor
de uitbating. Een samenwerking met de toeristische sector aan de Belgische
kust, die gelijkaardige verblijfformules biedt, werd door het CDSCA reeds
bestudeerd, maar er is nog geen oplossing gevonden. Om deze
redenen blijf ik achter het standpunt van Defensie staan, maar ik ben wel
bereid tot overleg met mijn Vlaamse collega’s om te komen tot een oplossing
die tegemoetkomt aan eventuele andere eisen in de kustzone. Met andere
woorden, ik ben bereid te bekijken hoe we een oplossing kunnen vinden voor de
problematiek die de heer Vandaele heeft aangehaald, maar het beheer
en de uitbating van het terrein moeten wel volledig onder Defensie vallen. |
|||
M. Wilfried
Vandaele (N‑VA). – Je comprends que le ministre tienne au domaine militaire de
Lombardsijde, qui a apparemment aussi une fonction symbolique, malgré des
pertes de 500 mille euros chaque année. Le ministre dit que nous tenir compte
de ces domaines qui sont nécessaires pour l’armée. Pour ma part, je ne
considère toutefois pas que Lombardsijde appartienne à cette catégorie, parce
ce centre ne peut jouer aucun rôle significatif pour notre armée. Tout le
monde me l’accordera. Peut‑être
la collaboration avec le secteur touristique peut‑elle offrir une voie de
sortie. Des campings privés ont déjà fait savoir qu’ils peuvent proposer aux
militaires des conditions de camping avantageuses. Le
ministre affirme que la comparaison avec le secteur privé ne tient pas
debout. Il s’agit à mon sens de pure théorie. Les autres propriétaires de
campings dans les dunes ont entre‑temps été expropriés. Leurs terrains sont
rendus aux dunes. Ils soulignent à raison la fonction d’exemple de la
Défense. J’ai compris que le ministre veut tout de même trouver une solution. Je l’encourage à le faire avec ses collègues flamands. |
De heer Wilfried
Vandaele (N‑VA).
– Ik begrijp dat de minister vasthoudt aan het militair domein van
Lombardsijde, dat waarschijnlijk ook een symboolfunctie heeft, ondanks de
verliezen die tot 500 000 euro per jaar oplopen. De minister zegt dat we
oog moeten hebben voor de domeinen die noodzakelijk zijn voor de krijgsmacht.
Volgens mij hoort Lombardsijde echter niet in die reeks thuis, omdat het voor
onze krijgsmacht geen rol van betekenis kan spelen. Iedereen zal het daarmee
eens zijn. Wellicht
kan samenwerking met de toeristische sector een uitweg bieden. Privécampings
hebben trouwens al laten weten dat ook zij gunstige kampeervoorwaarden aan de
militairen kunnen aanbieden. De
minister beweert dat de vergelijking met de privésector niet opgaat. Dat is
volgens mij louter theorie. De andere houders van campings in de duinen zijn
intussen onteigend. Hun terreinen zijn aan de duinen teruggegeven. Zij wijzen
terecht op de voorbeeldfunctie van Defensie. Ik heb
begrepen dat de minister toch een oplossing wil zoeken. Ik moedig hem aan om
daar samen met zijn Vlaamse collega’s werk van te maken. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Elke Sleurs aan de minister van
Middenstand, KMO's, Zelfstandigen en Landbouw over «de voedselveiligheid»
(nr. 5‑885)
|
||||
Mme Elke
Sleurs (N‑VA). – Ces dernières semaines, les scandales alimentaires se sont succédé.
Il a d’abord été question d’une fraude volontaire. De la viande de cheval
ayant été vendue pour de la viande de bœuf s’est retrouvée entre autres dans
des plats préparés. Le problème s’est rapidement propagé dans toute l’Europe.
La majorité des supermarchés de notre pays n’ont plus offert les produits
suspects à la vente. Quelques petits supermarchés ont dû préventivement
retirer des lasagnes préparées des rayons. Peu
de temps après, on a de nouveau annoncé une fraude avec de la viande de
cheval. Cette fois, de la viande d’animaux traités avec des médicaments
aurait été vendue comme viande saine. L’AFSCA en aurait été informée mais ne
l’aurait pas ébruité. Le ministre‑président flamand, Kris Peeters, n’était
pas au courant. Il a indiqué qu’il revenait aux ministres Laruelle et
Onkelinx de faire la clarté dans cette affaire. Quelques
jours plus tard encore, l’entreprise suédoise Ikea a annoncé qu’elle ne
vendrait plus ses célèbres boulettes de viande dans les succursales
européennes pour une période indéterminée parce que de la viande de cheval y
était peut‑être intégrée. La même entreprise a décidé hier de retirer des
rayons des tartes aux amandes dans 23 pays, dont la Belgique. Les autorités
sanitaires chinoises y avaient en effet retrouvé des bactéries pouvant
révéler une contamination fécale. Cette
semaine, nous avons appris qu’en Allemagne, 45 000 tonnes de maïs ont
été contaminées aux aflatoxines, des moisissures très toxiques. Dix mille
tonnes de ce maïs ont été transformées en aliments pour vaches, porcs et
volaille. Le risque serait faible pour le consommateur. Aux Pays‑Bas, on a
déjà découvert la substance dans le lait de deux fabricants de produits
laitiers. On ne sait pas encore clairement si les aliments toxiques pour
animaux ont été exportés vers la Belgique. Selon l’AFSCA, on disposerait de
plus d’informations après le week‑end. Après
toutes ces histoires, il me semble quand même clair que le contrôle de notre
nourriture peut être amélioré. C’est pourquoi j’aimerais obtenir une réponse
à la question suivante : que pense la ministre de cette accumulation de
scandales alimentaires et comment envisage‑t‑elle de réagir dans sa
politique ? |
Mevrouw Elke
Sleurs (N‑VA). –
In de voorbije weken kwam het ene na het andere voedingsschandaal aan het
licht. In eerste instantie ging het om bewuste fraude waarbij paardenvlees
als rundsvlees verkocht werd en zo via de distributie en de verwerking onder
andere in bereide maaltijden terecht kwam. Het probleem breidde zich al snel
uit over heel Europa. De meeste supermarktketens in ons land boden geen
verdachte producten te koop aan. Enkele kleine supermarkten moesten
preventief wel bepaalde bereide lasagnes uit de rekken halen. Niet veel
later kwamen er opnieuw berichten over fraude met paardenvlees. Ditmaal zou
vlees van dieren die met medicijnen werden behandeld, verkocht zijn als
gezond vlees. Het FAVV zou daarvan op de hoogte geweest zijn, maar er geen
ruchtbaarheid aan hebben gegeven. Vlaams minister‑president Kris Peeters was
niet op de hoogte. Hij wees erop dat het de taak is van de ministers Laruelle
en Onkelinx om duidelijkheid te scheppen in de zaak. Nog
enkele dagen later kondigde ook het Zweedse bedrijf Ikea aan dat het zijn
populaire vleesballetjes voor onbepaalde tijd niet meer zou verkopen in de
Europese vestigingen omdat er mogelijk paardenvlees in verwerkt was.
Datzelfde bedrijf besloot gisteren dan ook nog in 23 landen, waaronder
België, amandeltaartjes uit de rekken te nemen. Chinese
gezondheidsautoriteiten hadden er immers bacteriën in teruggevonden die
zouden kunnen wijzen op een fecale verontreiniging. Alsof al
het voorgaande nog niet genoeg was, heb ik nog een andere zaak toe te voegen
aan mijn opsomming. Deze week bleek dat in Duitsland 45 000 ton maïs
vervuild is geraakt met aflatoxine, een zeer giftige schimmel. Tienduizend
ton daarvan werd verwerkt tot veevoeder voor koeien, varkens en pluimvee. Het
risico voor de consument zou klein zijn. In Nederland werd de stof reeds in
de melk van twee zuivelbedrijven aangetroffen. Voorlopig is het nog niet
duidelijk of het giftige veevoeder ook naar België is uitgevoerd. Volgens het
FAVV zou er daarover meer informatie beschikbaar zijn na het weekend. Na dit
hele verhaal lijkt het mij toch duidelijk dat de controle van ons voedsel
voor verbetering vatbaar is. Daarom kreeg ik graag een antwoord op de
volgende vraag: wat vindt de minister van die opeenstapeling van
voedselschandalen en hoe zal ze daarop in haar beleid reageren? |
|||
Mme Sabine
Laruelle,
ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture.
– Les dossiers évoqués par Mme Sleurs n’ont en fait aucun rapport entre
eux. Le dossier relatif à la viande de cheval retrouvée dans des produits
alimentaires censés contenir de la viande de bœuf est un cas de pure fraude
économique sans la moindre conséquence pour la sécurité alimentaire. C’est
pourquoi l’enquête a été menée par le SPF Économie et non par l’AFSCA. En
ce qui concerne la viande de cheval contaminée qui aurait dû rester à l’écart
de la chaîne alimentaire, l’AFSCA s’est adressée à la justice et a informé en
détail la Commission européenne. Ce
genre de fraude à l’aide de passeports ne peut être évité que si tous les
États membres de l’Union européenne suivent l’exemple de la Belgique et appliquent
correctement les règlements européens en la matière. L’Agence
a communiqué ses constatations aux autorités des pays voisins. Je
rencontrerai la semaine prochaine le commissaire Borg et j’insisterai à cette
occasion en faveur d’une meilleure harmonisation des contrôles en Europe. Ikea
a retiré ses tartes des rayons dans le monde entier après une analyse de ce
produit alimentaire en Chine. Dans
le climat actuel, certains distributeurs retirent déjà des denrées
alimentaires des rayons en cas de doute afin de préserver la réputation de la
marque, même si aucun risque n’a été démontré. La
question du maïs contaminé aux aflatoxines me semble être un problème grave
de santé publique. Dans ce cas‑ci, l’Allemagne et les Pays‑Bas ont activé
beaucoup trop tard le système d’alerte rapide européen, le RASFF. J’aimerais
aussi connaître la réaction de la DG SANCO (Santé et consommateurs). Les
premières indications permettaient de penser que notre pays n’était pas
concernée par ce problème, mais il s’est avéré entre‑temps qu’une partie du
maïs contaminé a quand même été livré en Belgique. L’AFSCA a saisi un tonnage
important. Une autre partie s’est retrouvée dans de la nourriture pour les
porcs et la volaille, toutefois sans que les normes européennes relatives aux
aflatoxines n’aient été dépassées. L’enquête
se poursuit. Lundi prochain, une réunion est prévue entre l’AFSCA et l’APFACA‑BEMEFA
(Association professionnelle des fabricants d’aliments composés pour animaux)
pour suivre l’évolution. Sur
la base des informations dont nous disposons actuellement, un nombre limité
d’entreprises d’élevage de bétail laitier sont touchées par la contamination
et les aliments pour le bétail qui s’y trouvaient ont été saisis. Le
secteur du lait est plus vigilant et fera analyser une quinzaine
d’échantillons de lait. Les
concentrations d’aflatoxines dans le maïs qui se sont retrouvées en Belgique
ne semblent pas aussi élevées qu’en Allemagne et aux Pays‑Bas. Sur la base
des informations dont je dispose aujourd’hui, j’ose espérer que le problème
n’aura pas une telle ampleur chez nous. L’AFSCA
mène l’enquête et communique les informations qu’elle reçoit dès qu’elles
sont confirmées. La
politique en matière de contrôle ne doit pas être adaptée parce que l’Agence
belge travaille déjà de manière très efficace et peut s’attaquer à de tels
incidents. C’est
précisément grâce à cette efficacité, notamment en matière de traçabilité et
de contrôle, que ces derniers restent limités, n’ont généralement aucun effet
sur la santé publique et ne débouchent pas sur une crise avec des
conséquences économiques ou des nuisances pour la santé publique. |
Mevrouw Sabine
Laruelle,
minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw. – De dossiers die
collega Sleurs ter sprake brengt, hebben in feite niets met elkaar te maken.
Het dossier over het paardenvlees in levensmiddelen waarvan men
veronderstelde dat het rundsvlees was, is een geval van zuiver economische
fraude zonder enig gevolg voor de voedselveiligheid. Daarom werd het
onderzoek gevoerd door de FOD Economie en niet door het FAVV. Voor het
besmette paardenvlees dat uit de voedselketen moest worden gehouden en er
toch in terecht is gekomen, heeft het FAVV zich tot het gerecht gewend en de
Europese Commissie in detail geïnformeerd. Dit type van
fraude met paspoorten kan alleen worden vermeden als alle EU‑landen het
voorbeeld van België volgen en de Europese verordeningen ter zake correct
toepassen. Het
Agentschap heeft zijn vaststellingen gemeld aan de autoriteiten van de
buurlanden. Ik heb volgende week een ontmoeting met commissaris Borg en ik
zal bij die gelegenheid aandringen op een betere harmonisering van de
controles in Europa. Ikea
heeft zijn taartjes wereldwijd uit de rekken laten halen na een analyse van
dit levensmiddel in China. In het
huidige klimaat halen sommige distributeurs al in geval van twijfel
levensmiddelen uit de rekken om de reputatie van het merk te beschermen, ook
als er zelfs als nog geen risico is aangetoond. De
kwestie van de met aflatoxines besmette maïs lijkt me wel een ernstig
probleem voor de volksgezondheid. Duitsland en Nederland hebben in dit geval
het Europese systeem voor snelle waarschuwingen, het RASFF, veel te laat
geactiveerd. Ik wil ook de DG SANCO daarover om een reactie vragen. De eerste
binnengekomen indicaties deden vermoeden dat België in die problematiek niet
betrokken was, maar intussen is gebleken dat een beperkt deel van de besmette
maïs toch in België is geleverd. Een niet te verwaarlozen tonnage werd door
het FAVV in beslag genomen. Een ander deel is in voeder voor varkens en
pluimvee terechtgekomen, evenwel zonder dat de Europese normen voor
aflatoxines werden overschreden. Het
onderzoek wordt voortgezet. Volgende maandag is er op het FAVV een
vergadering gepland met APFACA‑BEMEFA om de evolutie op te volgen. Op basis
van de informatie waarover we nu beschikken, is maar een beperkt aantal
melkveebedrijven bij de besmetting betrokken en zijn de nog aanwezige
veevoeders in beslag genomen. De
melksector heeft zijn waakzaamheid verhoogd en zal een vijftigtal melkstalen
laten analyseren. De
concentraties aflatoxines in maïs, die in België is terechtgekomen, lijken
niet zo hoog te zijn als in Duitsland en in Nederland. Op basis van de
informatie waarover ik vandaag beschik, durf ik dan ook te hopen dat het
probleem bij ons niet zo’n omvang zal aannemen. Het FAVV
voert het onderzoek en communiceert over de kwestie naarmate het informatie
ontvangt en zodra die bevestigd is. Het
controlebeleid moet niet worden aangepast omdat het Belgische Agentschap al
zeer efficiënt werkt en dergelijke incidenten goed weet aan te pakken. Precies
dankzij die efficiëntie, met name inzake de traceerbaarheid en de controle,
blijven incidenten van dit soort beperkt, hebben ze meestal geen impact op de
volksgezondheid en monden ze niet uit in een crisis met economische gevolgen
of schade voor de volksgezondheid. |
|||
Mme Elke
Sleurs (N‑VA). – Je ne suis pas entièrement d’accord avec la ministre. Des contrôles
sont effectivement menés. Il est vrai aussi que la fraude ne concernait qu’un
seul dossier, mais les autres touchaient à la sécurité alimentaire. J’insiste
fortement pour que la ministre se concerte avec l’AFSCA afin de suivre ces
contrôles de près. |
Mevrouw Elke
Sleurs (N‑VA). –
Ik ben het niet volledig eens met de minister. Er worden inderdaad controles
uitgevoerd. Het is ook juist dat één dossier te maken had met fraude, maar de
overige dossiers betroffen de voedselveiligheid. Ik dring er sterk op aan dat
de minister met het FAVV overlegt om die controles onder de loep te nemen. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Cécile Thibaut aan de vice‑eersteminister en minister van
Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de evaluatie van het centrale nummer
1733 voor alle medische wachtdiensten» (nr. 5‑882)
|
||||
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). –
Depuis le 4 février 2012, deux zones pilotes participent à
l’expérience de numéro d’appel unique pour la garde médicale : il s’agit
de l’ensemble des communes du Luxembourg et de quelques communes de
l’arrondissement de Dinant ainsi que de Bruges. Le projet
appelé « 1733 » fait partie intégrante d’une solution à la
problématique d’organisation des gardes en médecine générale. Cette solution
globale repose sur la facilitation de la création de postes de garde de
médecine générale, un soulagement dans les déplacements du généraliste par
l’envoi des patients mobiles vers le poste de garde de médecine générale ou
encore le déplacement de la responsabilité du généraliste vers les services
d’urgence. Dans le cadre
de ce projet, chaque cercle médical est libre de gérer le principe général du
numéro unique à sa manière. Une étude
récente de l’université d’Anvers révèle qu’à Bruges, la situation ne serait
pas optimale : un appel sur dix serait sous‑estimé et mal orienté du
point de vue de son degré d’urgence. Ce constat contraste avec la
satisfaction affichée par le coordinateur des postes médicaux de garde en
province du Luxembourg, où l’on ne déplorerait que quelques cas de
surévaluation du risque débouchant sur un transport en ambulance non
nécessaire et quelques cas d’encombrement de lignes. Madame la
ministre, voici mes questions : Après une année
d’expérience pilote, j’aimerais savoir quelles sont les difficultés
rencontrées. Un modèle optimal de gestion du numéro unique émerge‑t‑il des
expériences pilotes ? Par ailleurs,
la sécurité juridique de ce système vous paraît‑elle optimale en cas de
mauvaise orientation des patients ? |
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Sinds
4 februari 2012 zijn er twee testzones voor het experiment van het
centrale nummer voor de medische wachtdienst, namelijk alle gemeenten van de
provincie Luxemburg en enkele gemeenten in de arrondissementen Dinant en
Brugge. Het
zogenaamde project 1733 is een wezenlijk element van de oplossing voor het
probleem van de medische wachtdienst voor huisartsen. Deze algemene oplossing
bestaat erin de oprichting van wachtdiensten voor huisartsen te
vergemakkelijken, het aantal verplaatsingen van de huisarts te verminderen
door mobiele patiënten naar een wachtdienst van huisartsen te verwijzen of de
verantwoordelijkheid van de huisarts naar de dienst spoedgevallen te
verleggen. In
het kader van dit project kan elke medische kring het algemeen principe van
het centrale nummer op zijn manier organiseren. Recent
onderzoek van de Universiteit Antwerpen wijst uit dat de situatie in Brugge
niet optimaal is: één oproep op tien zou vanuit het oogpunt van de graad van
dringendheid verkeerd worden georiënteerd. Dit in tegenstelling met de
tevredenheid van de coördinator van de medische wachtdiensten van de
provincie Luxemburg, waar slechts enkele gevallen waren van overschatting van
het risico, met een onnodig ambulancevervoer en enkele gevallen van
overbelasting van de lijnen. Welke
moeilijkheden hebben zich tijdens het jaar van het proefproject precies
voorgedaan? Kan op basis van de ervaringen in de loop van dat jaar een
optimaal model voor het beheer van het centrale nummer worden gekozen? Wat
met de rechtszekerheid ingeval de patiënten verkeerd worden verwezen? |
|||
Mme Laurette
Onkelinx, vice‑première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Je préciserai d’abord
que nous développons actuellement le projet de tri téléphonique des appels à
la médecine générale dans trois zones. Dans la
province du Luxembourg étendue à Dinant, en province de Namur, et à Lierneux,
en province de Liège, les appels sont traités par le centre 112 d’Arlon sur
la base des protocoles établis par les cercles de médecins généralistes avec
la coopération d’un chef de projet local et expert en matière de régulation
issu du SPF Santé publique. Après
traitement, soit l’appel est requalifié en appel de médecine d’urgence et est
pris en charge par l’aide médicale urgente, soit il est adressé à la médecine
générale via un poste de garde préférentiellement, avec possibilité de taxi
social pour le patient, ou vers un médecin mobile si le poste de garde est
fermé ou si un déplacement est contre‑indiqué en raison de l’état du patient.
Il peut aussi être conseillé au patient de venir aux consultations normales
si le cas est informatif ou ne revêt aucun caractère d’urgence. Pour le secteur
de la province du Hainaut (actuellement Mons, La Louvière, Charleroi), élargi
aux cercles de la région de Chimay, l’appel pris au centre 112 de Mons est
trié en fonction du degré d’urgence. En cas d’identification d’un cas urgent,
l’appel est requalifié en médecine d’urgence. Dans les autres
situations, l’appel est transmis aux dispatchings mis en place par la
médecine générale, dont le 3333 de Charleroi. Le projet se limite donc ici à
un filtrage des cas vraiment urgents. Enfin, nous
avons le projet centré sur Bruges. Ce projet, qui se développe d’ailleurs à
présent sur le nord de la côte belge, est historiquement le plus ancien. Il a
été initié par le cercle de médecine générale de Bruges, le HABO, et est
soutenu par notre administration depuis de nombreuses années. Pour Bruges,
lorsque le poste de garde est ouvert, son secrétariat prend les appels. En
dehors des heures d’ouverture, le centre 112 prend tous les appels et
applique un filtrage pour l’urgence. À présent que d’autres communes côtières
se joignent au projet, leurs appels sont en permanence pris par le centre
112, d’une part, et nous allons passer au tri complet, d’autre part. Un seul
bémol : à Bruges, le déménagement de la centrale est prévu en mars‑avril
et reporte dès lors certains sous‑projets. Je souhaite que
nous évoluions vers un mode optimal qui offre le meilleur tri et donc la
meilleure garantie d’identification de l’urgence, tout en soulageant au
maximum la garde de médecine générale. Le modèle appliqué au Luxembourg
représente certainement celui qui s’approche le plus du mode optimal. Il
implique un tri complet par du personnel formé à cet effet, rodé à l’urgence,
supervisé médicalement par un infirmier spécialisé en soins d’urgence, et son
action est contrôlée par un comité scientifique issu des cercles eux‑mêmes.
Il convient encore d’affiner les analyses et le coût d’un tel système avant
de légiférer. En termes de
leçons apprises, nous pouvons déjà retenir les sept éléments suivants : 1. Le nombre
d’appels à la médecine générale a été plus important que prévu. Ainsi, nous
avons dû augmenter au Luxembourg le cadre initialement sous‑estimé. Un callcenter
professionnel doit donc être bien dimensionné. 2. Les appels
de médecine générale ont lieu aux mêmes heures que les appels à la médecine
d’urgence. Il n’y a donc malheureusement pas de réelle économie d’échelle au
centre 112, même s’il y a bien un effet utile de synchronisation des réponses
et de compétence des préposés. 3. Les
premières analyses statistiques confirment qu’il y a un réel besoin de
requalifier certains appels à la médecine générale en appels à l’aide
médicale urgente. L’ordre de grandeur doit encore être affiné. 4. Le tri par
nos préposés 112 est de bonne qualité. 5. Il importe
que les données relatives à l’appel puissent être transmises de manière
informatique au généraliste. La mise en œuvre de cette transmission est
laborieuse. 6. La stabilité
du service téléphonique offert par Belgacom n’est pas toujours optimale et
nécessite dès lors une attention particulière. 7. Les préposés
112 formés offrent une meilleure réponse à un appelant – qui n’est pas
toujours clair dans sa demande – qu’un secrétariat médical. Les résultats
des analyses statistiques en cours devraient permettre de préciser ces
points. Enfin, en ce qui concerne la sécurité juridique, le système d’appel
1733 est organisé par l’État pour les cercles et est contrôlé par ces
derniers. Il entre bien dans le cadre des articles 8 et 9 de l’arrêté
royal 78. Le préposé ne peut actuellement imposer sa décision au patient, pas
plus que le médecin, en vertu des dispositions de la loi, et notamment l’interprétation
par l’Ordre des médecins de l’obligation de porter secours. Le système
actuel ne change donc aucunement les conditions, mais offre par contre une
meilleure garantie d’identification des risques, notamment en faisant le lien
rapide avec l’aide médicale urgente. Toutefois, pour
améliorer le fonctionnement du système, il faut donner aux préposés des
pouvoirs sur la base d’ordres permanents issus des médecins – les
protocoles – comme c’est le cas dans l’aide médicale urgente. C’est la
raison pour laquelle je prévois d’adapter la loi. Je termine en
vous proposant de vous référer au volet juridique de l’étude After Hours,
rédigée par les juristes du SPF pour le KCE, à la demande du Conseil fédéral
des médecins généralistes. Sachez qu’en plus de cette étude, un document
« Questions & Réponses » complet a été mis à la
disposition des cercles participants. |
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister
van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale
Culturele Instellingen. – Het project voor het sorteren van de
telefoonoproepen naar de huisartsen wordt op dit ogenblik uitgewerkt in drie
zones. In
de provincie Luxemburg, uitgebreid met Dinant, en in Lierneux, in de
provincie Luik worden de oproepen behandeld door het 112‑centrum van Aarlen.
Dit gebeurt op basis van de protocollen, uitgewerkt door de
huisartsenkringen, en in samenwerking met de verantwoordelijke van het
plaatselijk project en expert inzake de regeling van de FOD Volksgezondheid. Na
de behandeling wordt de oproep ofwel geherkwalificeerd als een dringende
medische oproep en behandeld door de spoeddienst, ofwel via een wachtpost
naar een huisarts verwezen, bij voorkeur met de mogelijkheid van een sociale
taxi voor de patiënt. Wanneer de wachtdienst gesloten is of wanneer een
verplaatsing omwille van de toestand van de patiënt gevaarlijk is, wordt naar
een mobiele arts verwezen. Als het niet dringend is of wanneer het om een
vraag om inlichtingen gaat, kan de patiënt naar de normale consultaties
worden verwezen. Voor
de zone van de provincie Henegouwen – momenteel Mons, La Louvière,
Charleroi –, uitgebreid met de kringen van het gebied van Chimay, worden
de oproepen naar het 112‑nummer van Bergen gesorteerd volgens de
dringendheid. Wanneer het om een dringend geval gaat, wordt de oproep als een
spoedgeval geherkwalificeerd. In
andere gevallen wordt de oproep doorgeschakeld naar de dispatchings van de
huisartsen, waaronder de 3333 van Charleroi. Dit project is beperkt tot een
filtering van de echt dringende gevallen. Tot
slot hebben we het historisch gezien oudste project van Brugge. Dat wordt nu
uitgebreid met het Noorden van de Belgische kust. Het project werd opgestart
door de huisartsenkring Brugge, de HABO, en wordt al verschillende jaren door
onze administratie gesteund. Als de wachtdienst open is neemt het
secretariaat de oproepen aan. Buiten de openingsuren beantwoordt het 112‑centrum
alle oproepen en filtert deze voor de spoeddienst. Nu er andere kustgemeenten
bij dit project aansluiten worden de oproepen permanent door het 112‑centrum
behandeld, waarna een sortering volgt. In maart of april verhuist de centrale
van Brugge en ze zal bepaalde nevenprojecten uitstellen. Ik
hoop dat een optimale methode kan worden uitgewerkt om de oproepen te
sorteren. Dat is de beste garantie om noodsituaties te evalueren en
tegelijkertijd de wachtdienst van de huisartsen te verlichten. Het
Luxemburgse model benadert het meest de optimale werkwijze. De sortering
gebeurt volledig door opgeleid personeel, getraind in spoedgevallen en
medisch gesuperviseerd door een verpleegkundige, gespecialiseerd in
spoedgevallen. De handelingen worden gecontroleerd door een wetenschappelijk
comité van de huisartsenkringen zelf. Vooraleer er wettelijke regels worden
opgesteld, moet het systeem nog verder worden onderzocht en bijgeschaafd. Uit
het proefproject kunnen we in elk geval al een zevental elementen afleiden: 1.
Het aantal oproepen naar huisartsen was hoger dan verwacht. Het
oorspronkelijke, te laag geschatte kader in Luxemburg moest worden aangepast.
Een professioneel callcenter moet dus aangepast zijn aan de noden. 2.
De oproepen naar de huisartsen gebeuren op dezelfde tijdstippen als de
oproepen naar de spoeddienst. Er is dus geen echt schaalvoordeel voor het 112‑centrum,
zelfs al worden de antwoorden gesynchroniseerd en zijn er opgeleide
medewerkers. 3.
De eerste statistische gegevens bevestigen dat sommige oproepen naar de
huisartsen moeten worden geherkwalificeerd als oproepen om dringende
geneeskundige hulpverlening. 4.
De sortering door aangestelden van het 112‑nummer verloopt goed. 5.
Het is belangrijk dat de gegevens van de oproep elektronisch aan de huisarts
kunnen worden doorgegeven. De uitwerking hiervan verloopt echter moeizaam. 6.
De stabiliteit van de telefoondienst van Belgacom is niet altijd optimaal en
vereist dus bijzondere aandacht. 7.
De aangestelden van de 112‑diensten kunnen de vragen van de oproeper, die
nochtans niet altijd duidelijk zijn, beter beantwoorden dan een medisch
secretariaat. Op
basis van de resultaten van het statistisch onderzoek zullen deze punten
verder worden uitgewerkt. Wat de rechtszekerheid betreft, wordt het systeem
van de 1733‑oproep door de overheid voor de huisartsenkringen georganiseerd
en door deze laatste gecontroleerd. Het valt binnen het kader van de
artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit nummer 78. Op grond van de
wetsbepalingen en in het bijzonder de interpretatie door de orde van
geneesheren om verplicht hulp te bieden, kan de aangestelde zijn beslissing
niet opleggen aan de patiënt. Het
huidige systeem wijzigt dus niets aan de voorwaarden, maar biedt wel een
betere garantie voor de identificatie van de risico’s, omdat snel contact kan
worden opgenomen met de spoeddiensten. Voor
een betere werking van het systeem moeten de aangestelden kunnen ingrijpen op
basis van permanente orders van de referentiearts, de protocollen, zoals het
geval is bij de spoedgevallendienst. Daarom ben ik van plan de wet aan te
passen; Ik
besluit met een verwijzing naar het juridische deel van de After Hours‑studie,
die de juristen van de FOD op vraag van de algemene raad van huisartsen
hebben opgesteld. Daarnaast werd een document
“Vragen & Antwoorden” ter beschikking gesteld van de deelnemende
kringen. |
|||
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). –
Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse complète à mes
nombreuses questions. Votre initiative devrait résoudre le problème de la
pénurie médicale, tant dans les régions rurales que dans les zones urbaines.
Vous projetez des adaptations de la loi, mais qu’en est‑il de l’agenda ? |
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Mevrouw de minister, ik dank u voor uw volledig antwoord op mijn vele vragen. Uw initiatief zou het probleem van het tekort aan medische zorgen moeten opvangen, zowel in landelijke gebieden als in de steden. U plant een aanpassing van de wet, maar wanneer? |
|||
Mme Laurette
Onkelinx, vice‑première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Nous en discutons
avec le Conseil fédéral des Cercles de médecins généralistes. |
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister
van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale
Culturele Instellingen. – We bespreken het met de Federale Raad voor de
Huisartsenkringen. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Dalila Douifi aan de vice‑eersteminister en minister van
Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de Diane‑35‑pil» (nr. 5‑883)
|
||||
Mondelinge vraag van
mevrouw Nele Lijnen aan de vice‑eersteminister en minister van
Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het geneesmiddel Diane‑35» (nr. 5‑893)
|
||||
Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment) |
De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming) |
|||
Mme Dalila
Douifi (sp.a). – Début janvier, une étude selon laquelle ces vingt dernières années,
quatre femmes sont décédées à la suite de la formation d’un caillot sanguin a
suscité l’émoi en France. La thrombose veineuse aurait été provoquée par la
pilule contraceptive Diane‑35. Selon
le College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, l’agence néerlandaise
de contrôle des médicaments, onze décès aux Pays‑Bas pourraient être
imputables à la prise de cette pilule. Dans presque tous les cas, il
s’agissait de très jeunes femmes décédées d’une thrombose ou d’une embolie
pulmonaire. La
pilule Diane‑35 existe depuis 1987, sa prescription est autorisée dans 135
pays et elle est vendue dans plus de 116 pays. Ses
indications thérapeutiques diffèrent cependant en fonction des États membres.
En France, selon l’Agence nationale de sécurité du médicament et des produits
de santé, cette pilule ne peut être prescrite que pour traiter l’acné,
l’hirsutisme léger et la séborrhée, alors que dans d’autres pays, elle est
bien plus souvent utilisée comme contraceptif. Cette
pilule va faire l’objet d’une étude européenne qui, espérons‑le, nous
apportera en mai une réponse au sujet de la balance bénéfices‑risques de ce
médicament. La
France a depuis lors pris des mesures : à la demande de l’Agence
française du médicament, cette pilule sera provisoirement retirée de la vente
à partir du 30 avril et les médecins n’ont plus le droit de la
prescrire. Les Pays‑Bas ont également pris des mesures, qui s’écartent
cependant de celles décidées en France, car ils estiment qu’un changement de
pilule comporte trop de risques. Le « College ter Beoordeling van
Geneesmiddelen » a toutefois demandé aux médecins généralistes
néerlandais de ne plus prescrire provisoirement la pilule Diane‑35 à de
nouvelles patientes étant donné que le risque de thrombose est le plus élevé
au cours des premiers mois d’utilisation. La
ministre a‑t‑elle un message à faire passer à ce sujet aux citoyens, et
surtout aux femmes belges ? Quelle doit être l’attitude des médecins par
rapport à la prescription de cette pilule ? Quelles
sont les mesures prises en Belgique ? Cette pilule n’est‑elle plus
prescrite que dans le traitement de l’acné, ou l’est‑elle encore comme moyen
contraceptif ? La
Belgique est‑elle associée à l’étude européenne relative à cette
pilule ? |
Mevrouw Dalila
Douifi (sp.a). –
Begin januari ontstond in Frankrijk grote commotie nadat uit onderzoek was
gebleken dat daar de afgelopen twintig jaar vier vrouwen zijn overleden aan
bloedstolsels. De oorzaak van de trombose in de aders zou de anticonceptiepil
Diane‑35 zijn. Volgens
het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen zijn ook in
Nederland mogelijks elf vrouwen overleden door het gebruik van de
anticonceptiepil Diane‑35. In bijna alle gevallen gaat het om zeer jonge
vrouwen die overleden aan een trombose of een longembolie. De Diane‑35
bestaat al sinds 1987, mag in 135 landen worden voorgeschreven en wordt
verkocht in meer dan 116 landen. De
autorisatie van geneesmiddelen verschilt echter naargelang van de Europese
lidstaat. In Frankrijk bijvoorbeeld mag die pil alleen worden voorgeschreven
om acne te bestrijden en tegen lichte overbeharing en een vette huid, in
andere Europese landen wordt de pil veel vaker als anticonceptiemiddel gebruikt,
aldus het Agence nationale de sécurité du médicament et des produits de
santé, het Franse geneesmiddelenagentschap. Er komt
een Europees onderzoek naar die anticonceptiepil, dat hopelijk in mei een
antwoord zal kunnen geven inzake de balans tussen baten en risico van het
geneesmiddel. In
Frankrijk zijn inmiddels maatregelen getroffen: de pil wordt op verzoek van
het Franse geneesmiddelenagentschap vanaf 30 april voorlopig uit de
rekken gehaald en artsen mogen ze ook niet meer voorschrijven. In Nederland
werden eveneens maatregelen genomen, maar niet dezelfde als in Frankrijk
omdat men in Nederland vindt dat het risico van het overschakelen op een
andere pil te groot is. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft
de Nederlandse huisartsen wel gevraagd de Diane‑35‑pil voorlopig niet meer
voor te schrijven aan nieuwe patiënten, omdat het de eerste maanden van
gebruik het risico van trombose het hoogst is. Wat heeft
de minister ons en vooral de Belgische vrouwen hierover te zeggen? Hoe moeten
artsen omgaan met het voorschrijven van die pil? Welke
maatregelen worden in België genomen? Wordt de pil in België enkel
voorgeschreven om acne te bestrijden of ook als anticonceptiemiddel? Is België
betrokken bij het Europees onderzoek naar die pil? |
|||
Mme Nele
Lijnen (Open Vld). – Je me joins à la question que vient de poser ma collègue. Les faits
étant particulièrement inquiétants, je voudrais récapituler. L’étude
d’une organisation de consommateurs indique que seul un médecin généraliste
sur cinq prescrit encore les pilules de la deuxième génération. La coupole
des médecins généralistes flamands conseille néanmoins de les prescrire, dans
la mesure du possible, les pilules de la troisième et quatrième génération
comportant un risque accru de thrombose. C’est le cas de la Diane‑35. Cette
pilule a récemment fait l’objet d’attaques en France, quatre jeunes femmes y
étant décédées à la suite d’une thrombose veineuse liée à la Diane‑35. La
France a immédiatement retiré cette pilule du marché. Aux Pays‑Bas également,
il existe de forts indices selon lesquels dix Néerlandaises en bonne santé
seraient décédées, probablement après avoir utilisé la pilule Diane‑35.
J’estime qu’il s’agit là de faits importants auxquels la Belgique aussi doit
accorder toute l’attention voulue. Les Pays‑Bas ont décidé de ne plus
prescrire cette pilule à de nouvelles patientes. Après ces indices dans deux
de nos pays voisins, il a été décidé de poursuivre la concertation à ce sujet
à l’échelon européen. En Belgique aussi, des femmes prennent la Diane‑35
parce qu’elle réduit des désagréments tels que des plaintes liées aux règles,
l’alopécie ou l’acné grave. Il importe que nous levions les doutes liés à
cette pilule et que nous cherchions des moyens de la remplacer. La
ministre est‑elle au courant des risques sanitaires liés à la prise de la
Diane‑35 ? Y a‑t‑il
en Belgique des indices selon lesquels des décès pourraient être liés à cette
pilule ? A‑t‑on
enregistré des plaintes liées à la pilule Diane‑35 ? La
ministre compte‑t‑elle attendre les résultats de l’étude et la concertation à
l’échelon européen avant d’entreprendre d’autres actions ? Va‑t‑elle
participer à la concertation à cet échelon ? A‑t‑elle déjà demandé
l’avis de l’Agence fédérale des médicaments sur la mise en œuvre éventuelle d’actions
à l’encontre de cette pilule ? |
Mevrouw Nele
Lijnen (Open Vld).
– Ik sluit mij aan bij de vraag die mijn collega zonet heeft gesteld. Omdat
ik vind dat de feiten dermate verontrustend zijn, wens ik alles nog eens op
een rijtje te zetten. We lezen
in een onderzoek van een consumentenorganisatie dat slechts 1 op 5 huisartsen
de anticonceptiepillen van de tweede generatie nog steeds voorschrijft. De
koepel van de Vlaamse Huisartsen adviseert nochtans dat het beter is zoveel
mogelijk pillen van de tweede generatie voor te schrijven omdat pillen van de
derde en de vierde generatie een verhoogd risico op trombose zouden inhouden.
Dat is het geval voor de Diane‑35‑pil. In
Frankrijk kwam deze anticonceptiepil onlangs onder vuur omdat daar 4 jonge
vrouwen gestorven zijn aan een veneuze trombose, die gelinkt was aan de Diane‑35.
In Frankrijk werd de Diane‑35 dan ook onmiddellijk van de markt genomen. Ook
in Nederland zijn op dit moment sterke aanwijzingen dat 10 gezonde
Nederlandse vrouwen, mogelijk na het gebruik van Diane‑35‑pil, gestorven
zijn. Ik denk dat dit belangrijke feiten zijn waaraan wij ook in België de
nodige aandacht moeten besteden. In Nederland werd beslist de pil niet langer
voor te schrijven aan nieuwe patiënten. Na deze aanwijzingen in twee van onze
buurlanden is beslist het overleg daarover op Europees niveau voort te
zetten. Ook Belgische vrouwen nemen de Diane‑35‑pil omdat ze ongemakken als
menstruatieklachten, haaruitval, ernstige acne, enzovoort, vermindert. Ik
denk dat het belangrijk is dat we de twijfels rond deze pil wegnemen en dat
we op zoek gaan naar middelen om ze te vervangen. Is de
minister op de hoogte van de gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met de
inname van Diane‑35‑pil? Zijn er
aanwijzingen van overlijdens in België, die mogelijk gelinkt kunnen worden
aan deze pil? Zijn er
klachten gemeld met betrekking tot de Diane‑35‑pil? Zal de
minister de resultaten van het onderzoek en het overleg op Europees niveau
afwachten vooraleer ze andere acties onderneemt? Zal ze,
zoals mijn collega ook al vroeg, deelnemen aan het overleg op dat niveau?
Heeft ze reeds advies gevraagd aan het Federaal Agentschap van Geneesmiddelen
aangaande acties die mogelijk kunnen worden ondernomen tegen deze pil? |
|||
Mme Laurette
Onkelinx,
vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – Je
suis au courant que l’utilisation de contraceptifs oraux combinés comporte un
risque très limité de thrombose. Il s’agit d’un effet secondaire extrêmement
rare, dont le risque varie en fonction du type de contraceptif oral combiné. L’EMA,
l’Agence européenne des médicaments, estime qu’à l’heure actuelle, il n’y a
aucune raison d’arrêter la prise de ces contraceptifs, de quelque génération
qu’ils soient, étant donné qu’aucune nouvelle donnée scientifique n’est venue
modifier le profil de sécurité de ces médicaments. La
France a entamé début février 2013 une procédure d’arbitrage qui est
actuellement évaluée par l’EMA. J’attends cette évaluation et suivrai
attentivement ce dossier. À la
mi‑janvier, j’ai moi‑même évalué la situation en Belgique, en concertation
avec l’AFMPS, l’Agence fédérale des médicaments et des produits de santé.
Selon ses dernières données, on aurait enregistré, depuis 2008, 29
signalements de thrombose liés aux pilules de troisième et quatrième
génération, dont un cas mortel. L’AFMPS ne peut toutefois pas confirmer
l’existence d’un lien de cause à effet entre ce décès et la prise de la pilule.
Ce décès pourrait être la conséquence de la mauvaise évolution de la patiente
après la thrombose. Dans
la notice de Diane, on met les patientes en garde contre le risque de thrombo‑embolie
veineuse. En attendant la révision au niveau européen, on conseille aux
femmes qui prennent actuellement la Diane 35 ou une de ses formes génériques
de ne pas arrêter ce médicament. Si une femme est inquiète, on lui conseille
d’en discuter avec son médecin. Cette information est diffusée sur le site
web de l’AFMPS auquel tout le monde peut avoir accès. Les
médecins généralistes et les gynécologues ont reçu en janvier 2013 un
courrier de l’AFMPS où on leur conseille d’évaluer, au moment de chaque
prescription d’un contraceptif, le rapport bénéfices‑risques, de vérifier les
facteurs de risque de la thrombose comme les antécédents familiaux, la
consommation de tabac et l’hypertension artérielle, ainsi que d’assurer un
suivi clinique, surtout pendant la première année du traitement. J’ai
également demandé aux mutualités de sensibiliser leurs membres. La
Diane 35 et ses formes génériques sont autorisées en Belgique pour le
traitement d’affections liées aux hormones androgènes chez la femme, telles
que l’acné, l’alopécie androgénique et l’hirsutisme chez les femmes. Dans la
pratique, ces médicaments sont cependant détournés de leur indication et
utilisés comme contraceptifs. L’AFMPS
participera activement à la procédure européenne d’évaluation de la pilule
Diane. |
Mevrouw Laurette
Onkelinx, vice‑eersteminister
en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de
Federale Culturele Instellingen. – Ik ben ervan op de hoogte dat het gebruik
van gecombineerde orale contraceptiva een heel klein risico op trombose
inhoudt. Het gaat om een uiterst zeldzame bijwerking, waarbij het risico
varieert naargelang van het type van gecombineerd oraal contraceptivum. Volgens
het Europees Geneesmiddelenbureau EMA is er momenteel geen reden om de inname
ervan te stoppen, ongeacht de generatie, dus ook als het gaat over een pil
van de derde of vierde generatie, aangezien er geen nieuwe wetenschappelijke
gegevens zijn die het veiligheidsprofiel van deze geneesmiddelen veranderen. Begin
februari 2013 is een Europese arbitrageprocedure gestart door Frankrijk
die momenteel door het EMA wordt geëvalueerd. Ik wacht die evaluatie af en
volg dit dossier van nabij. Midden
januari heb ik zelf de situatie in België geëvalueerd, samen met het Federaal
Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG). Volgens de
jongste informatie van de databank bij het FAGG betreffende potentiële
ongewenste bijwerkingen, werden sinds 2008, 29 meldingen geregistreerd met
betrekking tot trombose voor de derde- en vierdegeneratiepil. In één van deze
29 gevallen is de patiënte overleden. Het FAGG kan op dit moment echter
onmogelijk een direct causaal verband leggen tussen het overlijden en de
inname van de pil. Het overlijden zou ook het gevolg kunnen zijn van de
slechte evolutie van de patiënte na de trombose. In de
bijsluiter van Diane worden patiënten en voorschrijvers gewezen op het risico
van veneuze trombo‑embolie. In afwachting van de herziening op Europees
niveau worden vrouwen die momenteel Diane‑35 of één van de generische vormen
innemen geadviseerd om niet te stoppen met het geneesmiddel. Als een vrouw
zich zorgen maakt, wordt haar aangeraden dit te bespreken met haar arts. Deze
informatie is terug te vinden op de website van het FAGG en is voor iedereen
toegankelijk. In
januari 2013 ontvingen huisartsen en gynaecologen een brief van het FAGG
over dit onderwerp. Daarin wordt aangeraden bij het voorschrijven van een
contraceptivum bij elke individuele patiënte de baten‑risicoverhouding te
evalueren, de risicofactoren voor trombose, zoals familiale voorgeschiedenis,
tabaksgebruik en arteriële hypertensie, na te gaan en een klinische opvolging
te verzekeren, vooral tijdens het eerste jaar van de behandeling. Ik heb toen
ook de ziekenfondsen gevraagd hun leden te sensibiliseren. Diane‑35
en de generieken zijn in België vergund voor de behandeling van
androgeenafhankelijke aandoeningen bij de vrouw, zoals acne, androgenetische
haaruitval en overmatige haargroei bij vrouwen. Deze geneesmiddelen worden in
de praktijk echter veel off‑label gebruikt als contraceptiva. Het FAGG
zal actief deelnemen aan de Europese arbitrageprocedure om de Diane‑pil te
evalueren. |
|||
Mme Dalila
Douifi (sp.a). – Je remercie la ministre pour sa réponse détaillée et instructive. Il
est clair qu’elle est intervenue dès le mois de janvier, en concertation avec
l’AFMPS, au moment où cette nouvelle a suscité l’émoi en France. En
concertation avec les mutualités, elle a appelé à une sensibilisation. Je me
réjouis également de la participation de notre pays à l’étude européenne. J’espère
que les femmes qui prennent la Diane 35 pour l’une ou l’autre raison sont au
courant des risques et que les médecins sont suffisamment bien informés. La
réponse de la ministre me porte à croire que tel est le cas. J’espère
en outre que nous pourrons rapidement disposer des résultats de l’étude
européenne pour savoir s’il existe un lien de cause à effet entre la prise de
la pilule et les cas d’embolie et de thrombose qui ont été enregistrés car
pour l’instant, ce lien n’a pas encore été établi. |
Mevrouw Dalila
Douifi (sp.a). –
Ik dank de minister van Volksgezondheid voor het uitgebreide en leerrijke
antwoord. Het is duidelijk dat ze in januari reeds, toen de commotie in
Frankrijk de kop opstak, in overleg met het FAGG is opgetreden. Samen met de
ziekenfondsen heeft ze opgeroepen tot sensibilisering. Het is ook positief
dat ons land aan het Europese onderzoek deelneemt. Ik hoop
dat de vrouwen die om een of andere reden de Diane‑35‑pil nemen op de hoogte
zijn van de risico’s en dat de artsen over voldoende informatie beschikken.
Gelet op het antwoord van de minister ga ik ervan uit dat dit wel degelijk
het geval is. Ook hoop
ik dat de resultaten van het Europees onderzoek zo snel mogelijk worden
meegedeeld, zodat we kunnen vernemen of er een oorzakelijk verband is tussen
de inname van de pil en de embolieën en trombosegevallen die zich hebben
voorgedaan, want vooralsnog werd dat causaal verband niet vastgesteld. |
|||
Mme Nele
Lijnen (Open Vld). – La ministre a formellement déclaré qu’il valait mieux que les
patientes n’arrêtent pas cette pilule de leur propre initiative. Elles
doivent le faire en concertation avec leur généraliste ou leur gynécologue. Il importe également que les résultats de l’étude européenne soient connus au plus tôt afin de pouvoir tirer les conclusions qui s’imposent. Il faut en outre examiner si le lien de cause à effet est prouvé. C’est l’objet de cette enquête. |
Mevrouw Nele
Lijnen (Open Vld).
– De minister heeft uitdrukkelijk gezegd dat patiënten best niet zomaar
stoppen met het innemen van de betrokken pil. Ze moeten dat in overleg doen
met de huisarts of de gynaecoloog. Ook is het belangrijk dat de resultaten van het Europese onderzoek zo snel mogelijk bekend worden gemaakt zodat onmiddellijk de nodige conclusies kunnen worden getrokken. Daarbij moet vooral worden nagegaan of het causaal verband bewezen is. Dat is de essentie van dit onderzoek. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Anke Van dermeersch aan de minister van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging over «de uitspraken van de
minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de inspanningen van de
gewesten in het kader van de begrotingscontrole, en de zogenaamde usurperende
bevoegdheden» (nr. 5‑892)
|
||||
Mme Anke
Van dermeersch (VB). – Le week‑end dernier, le ministre des Affaires étrangères a fait des
déclarations curieuses sur les efforts budgétaires qu’il attend des régions
pour faciliter le contrôle budgétaire. Il espère ainsi que les régions
contribueront au moins à hauteur de 350 millions d’euros. À cet égard,
on évoque surtout la reprise des compétences dites usurpées ainsi que du
financement des charges des pensions des fonctionnaires régionaux. Sur
un ton relativement menaçant, le ministre a déclaré que si les régions
n’étaient pas accommodantes sur ce plan, il envisageait des mesures pour par
exemple supprimer certaines dépenses ou réductions fiscales. Il
ne faut pas s’étonner que ces propos fermes de M. Reynders aient suscité
des remous hier au Parlement flamand. Interrogé à ce sujet, y compris par
notre parti, le ministre‑président flamand a répondu que son gouvernement
s’en tenait aux trois positions qu’il avait prises précédemment. Primo,
le gouvernement flamand n’est pas disposé à consentir des efforts
supplémentaires. Secundo,
la Flandre est prête à reprendre les compétences usurpées si le gouvernement
fédéral s’en défait mais à l’exclusion alors des engagements en cours de
l’État fédéral sur ce plan. Tertio,
en matière de pensions, la Flandre ne consentira aucun effort supplémentaire
en sus de ceux qu’elle a déjà réalisés. Le
ministre du Budget estime‑t‑il que les déclarations de M. Reynders, y
compris la menace de supprimer certaines dépenses ou réductions fiscales
reflètent la position du gouvernement ? Dans l’affirmative, quelles
dépenses ou réductions le gouvernement envisage‑t‑il de supprimer pour
sanctionner les régions si elles n’acceptent pas le scénario du gouvernement
fédéral ? Le
gouvernement fédéral est‑il enfin prêt à transférer les compétences usurpées,
sans obliger les régions à reprendre les engagements en cours de l’État
fédéral ? |
Mevrouw Anke
Van dermeersch (VB).
– Het voorbije weekend deed de minister van Buitenlandse Zaken enkele
merkwaardige uitspraken over de budgettaire inspanningen die hij van de
gewesten verwacht om de federale begrotingscontrole een stuk gemakkelijker te
maken. Zo verwacht hij van de gewesten een bijdrage van minstens
350 miljoen euro. In dat verband is vooral sprake van de overname van de
zogenaamde usurperende bevoegdheden, alsook van de financiering van de
pensioenlasten van de gewestelijke ambtenaren. De
minister sloeg een nogal dreigende toon aan. Als de gewesten op dat vlak niet
toeschietelijk zijn, overweegt hij stappen van de federale regering om
bijvoorbeeld bepaalde uitgaven of kortingen op fiscaal vlak te stoppen. Het hoeft
niet te verbazen dat die forse uitspraken van vice‑eersteminister en minister
van Buitenlandse Zaken Reynders gisteren aanleiding hebben gegeven tot een
relletje in het Vlaams Parlement. De Vlaamse minister‑president werd hierover
dus – ook door onze partij – ondervraagd en heeft geantwoord dat de
Vlaamse regering bij haar drie eerder ingenomen standpunten blijft. Ten
eerste is de Vlaamse regering niet bereid extra inspanningen te leveren. Ten
tweede is Vlaanderen wel bereid de usurperende bevoegdheden over te nemen als
de federale regering die afstoot, maar dan wel exclusief de lopende
engagementen van de federale overheid op dat vlak. Ten derde
zal Vlaanderen op het vlak van pensioenen geen extra inspanningen leveren
bovenop die welke het al heeft gedaan. Zijn
volgens de minister van Begroting de uitspraken van de minister van
Buitenlandse Zaken, inclusief de dreiging om bepaalde uitgaven of kortingen
op fiscaal vlak te schrappen, een regeringsstandpunt? Zo ja, welke uitgaven
of kortingen overweegt de regering te schrappen om de gewesten te straffen
als ze niet mee stappen in het verhaal van de federale regering? Is de
federale regering eindelijk bereid de usurperende bevoegdheden over te
dragen, zonder de gewesten te verplichten de lopende engagementen van de
federale overheid over te nemen? |
|||
M. Olivier
Chastel,
ministre du Budget et de la Simplification administrative. – Le gouvernement
abordera tous les aspects des compétences usurpées et du mécanisme de
responsabilisation lors du contrôle budgétaire qui débute demain. Je
prépare à cet effet, avec le ministre des Finances, une note à l’intention du
comité ministériel restreint. Sur cette base, le gouvernement fédéral pourra
définir sa position. Par conséquent, il m’est impossible de répondre pour
l’instant, au nom du gouvernement, à la première question. Je
puis cependant confirmer qu’en vertu de l’accord de gouvernement, les
économies attendues pour l’année 2013 s’élèvent à 300 millions d’euros. La
seconde question concerne les modalités à discuter entre l’État fédéral,
d’une part, et les entités fédérées, d’autre part. |
De heer Olivier
Chastel, minister
van Begroting en Administratieve Vereenvoudiging. – Bij de
begrotingscontrole, die vanaf morgen plaatsvindt, zal de regering zowel de
usurperende bevoegdheden als het responsabiliseringsmechanisme in al hun
aspecten bespreken. Samen met
de minister van Financiën bereid ik ter zake een nota voor het kernkabinet
voor. De federale regering zal op basis daarvan haar standpunt kunnen
bepalen. Bijgevolg kan ik op dit ogenblik nog niet namens de regering
antwoorden op de eerste vraag. Ik kan
wel bevestigen dat, overeenkomstig het regeerakkoord, de verwachte
besparingen voor het jaar 2013 driehonderd miljoen euro bedragen. De tweede
vraag betreft duidelijk modaliteiten die moeten worden besproken tussen de
federale staat, enerzijds, en de deelgebieden, anderzijds. |
|||
Mme Anke
Van dermeersch (VB). – Le ministre soumettra donc une note à ce propos lors du contrôle
budgétaire. En
même temps, le ministre ne peut ni confirmer ni infirmer la suppression de
certaines dépenses et réductions fiscales. Le ministre laisse donc ouverte
l’option de sanctionner les entités fédérées et cela m’inquiète. Dans
le cadre du contrôle budgétaire, seul un dialogue constructif entre
gouvernement fédéral et entités fédérées peut être judicieux. Je tiens à le
souligner car les propos du ministre Reynders donnent aux Flamands
l’impression que le gouvernement fédéral veut mettre le couteau budgétaire sur
la gorge des entités fédérées. Ce n’est pas avec des menaces que le
gouvernement ne pourra entamer des négociations dignes. Si
le gouvernement fédéral veut éviter que les Flamands finissent par faire la
grève des paiements, il ferait mieux de se montrer plus loyal. Le peuple
flamand ne veut en effet plus être la vache à lait de ce pays. Dans ce
contexte, je trouve extrêmement désagréable que le ministre n’exclue pas
formellement des sanctions à l’encontre du gouvernement flamand. |
Mevrouw Anke
Van dermeersch (VB).
– Ik heb begrepen dat de minister bij de begrotingscontrole ter zake een nota
zal voorleggen. Tegelijk
kan de minister bevestigen, noch ontkennen dat bepaalde fiscale uitgaven en
kortingen eventueel worden geschrapt. De minister houdt dus expliciet de
optie open om de deelstaten te bestraffen. Dat verontrust me. In het
raam van de begrotingscontrole kan alleen een constructieve dialoog tussen de
federale regering en de deelstaten zinvol zijn. Dat zou ik toch willen
beklemtonen, want na de uitspraken van minister Reynders overheerst bij veel
Vlamingen het gevoel dat de federale regering van plan is om de deelstaten
het begrotingsmes op de keel te zetten. Met dreigementen kan de regering
onmogelijk waardige onderhandelingen openen. Wil de
federale regering vermijden dat de Vlamingen uiteindelijk tot een
betaalstaking overgaan, dan zou ze beter een meer loyale houding aannemen.
Het Vlaamse volk is immers niet langer bereid de melkkoe te blijven voor dit
land. In die context vind ik het heel onaangenaam dat de minister niet
expliciet uitsluit dat de Vlaamse deelstaat zal worden gestraft. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Martine Taelman aan de vice‑eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken en aan de vice‑eersteminister
en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over «het toenemende
protectionisme ten nadele van onze werkgelegenheid» (nr. 5‑891)
|
||||
Mme Martine
Taelman (Open Vld). – Selon Ernst & Young, la Belgique occupe la quatrième place du
classement des économies les plus globalisées. Or la Commission européenne a
observé au cours des huit derniers mois non moins de 123 nouvelles
entraves au commerce, ce qui équivaut à une hausse de plus de 25 pour
cent par rapport à la période précédente. Jusqu’il
y a peu, nous associions le protectionnisme à des pays extérieurs à l’Union
européenne. À présent, de plus en plus de pays de l’Union mettent eux aussi
en place des entraves au commerce afin de protéger leurs entreprises de la
concurrence. J’estime
que cette évolution sape les fondements de l’Union européenne et a un prix
très élevé. Premièrement, le consommateur paie plus que nécessaire.
Deuxièmement, le producteur se sent protégé et n’est plus tenté d’évoluer
avec les nouvelles techniques, ce qui risque de placer son entreprise dans
les difficultés et de la conduire à la faillite. Voici
quelques mois, la France a protégé son marché vinicole au détriment de nos
brasseurs en percevant une taxe protectionniste sur la bière. Aujourd’hui,
une entreprise d’Herentals est confrontée à ce que les syndicats qualifient
de forme éhontée de protectionnisme et cela de la part d’un pays qui se
présente comme le chantre du libre‑échange. Plastic
Omnium Automotive fournit en effet des éléments de pare‑chocs entre autres à
la firme automobile Vauxhall, une filiale de General Motors au Royaume‑Uni.
Selon les syndicats, cette entreprise a reçu des subventions des autorités
britanniques pour produire l’Astra en Grande‑Bretagne, à condition que tous
les éléments de la voiture soient eux aussi produits dans le pays. Il
s’agirait d’une raison déterminante pour délocaliser la production de
Belgique en Grande‑Bretagne. Le
ministre prend‑il le problème au sérieux et compte‑t‑il vérifier sur le champ
si nous sommes face à une forme perfide de subventionnement réservée aux sous‑traitants
du Royaume‑Uni ? Quand les résultats de ses investigations seront‑ils
connus ? Quelles
mesures concrètes peut‑on prendre ? Le ministre dénoncera‑t‑il une
atteinte aussi flagrante au marché libre auprès de la Commission européenne
et de la Grande‑Bretagne ? Il pourra ainsi inciter à interdire l’octroi
de telles subventions par les autorités britanniques et éviter une éventuelle
fermeture d’entreprise. D’une
manière plus générale, comment le ministre pourra‑t‑il inscrire à l’ordre du
jour européen le protectionnisme grandissant au sein de l’UE ? |
Mevrouw Martine
Taelman (Open Vld).
– Volgens Ernst & Young staat België vierde op de landenlijst van de
meest geglobaliseerde economieën. Nochtans noteerde de Europese Commissie
tijdens de voorbije acht maanden niet minder dan 123 nieuwe
handelsbelemmeringen, wat neerkomt op een stijging met meer dan 25 procent
tegenover de voorgaande periode. Tot voor
kort associeerden we protectionisme vooral met landen buiten de EU. Maar nu
nemen ook steeds meer landen binnen die unie hun toevlucht tot
handelsbelemmeringen om hun bedrijven van de concurrentie af te schermen. Volgens
mij ondermijnt die ontwikkeling de grondvesten van de EU en is de prijs ervan
zeer hoog. Ten eerste betaalt de consument meer dan nodig is. Ten tweede
voelt de producent zich beschermd en is hij niet meer geneigd vooruit te
kijken en mee te evolueren met nieuwe technieken. Daardoor dreigt zijn
bedrijf uiteindelijk in problemen te komen en failliet te gaan. Enkele
maanden geleden heeft Frankrijk zijn wijnmarkt ten koste van onze brouwers
afgeschermd met protectionistische heffingen op bier. Nu wordt een bedrijf
uit Herentals geconfronteerd met wat de vakbonden een zeer brutale vorm van
protectionisme noemen en wel door toedoen van een land dat zich voorvechter
van de vrijhandel noemt. Plastic
Omnium Automotive levert namelijk bumperonderdelen aan, onder meer
autofabrikant Vauxhall, een dochteronderneming van General Motors in het
Verenigd Koninkrijk. Volgens de vakbonden heeft dat bedrijf van de Britse
overheid subsidies gekregen voor de productie van de Astra in Groot‑Brittannië
op voorwaarde dat ook de onderdelen in dat land worden gefabriceerd. Dat zou
dan een doorslaggevende reden zijn om de productie te verhuizen van België
naar Groot‑Brittannië. Neemt de
minister het probleem ernstig en wil hij onmiddellijk nagaan of er inderdaad
sprake is van een perfide vorm van subsidiëring, aangezien enkel
onderaannemers uit het Verenigd Koninkrijk in aanmerking zouden komen?
Wanneer zullen de resultaten van dat onderzoek bekend zijn? Welke
concrete stappen zijn mogelijk? Zal de minister zo’n flagrante aantasting van
de vrije markt aanvechten bij de Europese Commissie en bij Groot‑Brittannië?
Op die manier kan hij niet alleen de aanzet geven tot een verbod op
dergelijke subsidiëring door de Britse overheid, maar ook een eventuele
bedrijfssluiting alsnog afwenden. Hoe zal
de minister meer in het algemeen het oplaaiende protectionisme in de EU op de
agenda plaatsen? |
|||
M. Didier
Reynders,
vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce
extérieur et des Affaires européennes. – Je vais demander une enquête sur la
fermeture annoncée de la division de cette entreprise française qui produit
des pare‑chocs à Herentals. Dans l’Union européenne, l’octroi de subventions,
les interventions des pouvoirs publics et les aides d’État sont régis par des
règles qui fixent les conditions dans lesquelles la Commission peut les
autoriser. La légalité des subventions dont parle Mme Taelman et de
leurs modalités pratiques sera donc analysée. Je pourrai donner davantage de
précisions sur les mesures à prendre lorsque j’aurai tous les éléments en ma
possession et que j’aurai consulté mes collègues. Plusieurs
initiatives sont possibles, tant auprès des autorités britanniques qu’auprès
de la Commission européenne. Les mesures adéquates seront prises le plus vite
possible en fonction des résultats de l’analyse et en concertation avec mes
collègues compétents des gouvernements fédéral et régionaux. La
Belgique jour un rôle actif dans la politique industrielle et les mesures de
soutien. À la demande de la Belgique, un point relatif à la politique
industrielle et à l’acier a ainsi été ajouté à l’ordre du jour du dernier
conseil Compétitivité des 18 et 19 février et mon collègue de l’Économie
a participé au débat consacré entre autres à la manière dont les mesures
nationales de soutien peuvent contribuer à la politique de croissance
économique sans fragmenter le marché intérieur ou créer une concurrence
déloyale au sein de l’Union. Il faut créer le cadre approprié à cet effet. La
Commission et le Conseil préparent de nouvelles propositions stratégiques et
un nouveau cadre réglementaire en vue de la modernisation de l’aide d’État et
de la politique industrielle. La Belgique entend y jouer un rôle actif. Pour
défendre ces intérêts, belges et européens, nous collaborons avec les
régions, lesquelles sont compétentes pour la politique industrielle
sectorielle, et avec le commissaire et vice‑président de la Commission,
M. Tajani. Je m’efforce toujours d’instaurer une bonne collaboration
avec mes collègues des trois régions. |
De heer Didier
Reynders, vice‑eersteminister
en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. –
Ik zal de aangekondigde sluiting van de bumperafdeling in Herentals van deze
Franse onderneming met fabrieken wereldwijd verder laten onderzoeken. In de
Europese Unie gelden er inderdaad regels voor interventies en subsidies door
overheden, voor staatssteun en de voorwaarden waarop de Commissie deze kan
toestaan. De subsidie die mevrouw Taelman aanhaalt en de precieze
modaliteiten ervan zullen dan ook op hun wettelijkheid worden getoetst. Over
verdere maatregelen kan ik meer duidelijkheid geven zodra ik alle elementen
in mijn bezit heb en met mijn collega’s overleg heb gepleegd. Meerdere
stappen zijn mogelijk, zowel bij de Britse overheden – bilaterale contacten
via diplomatieke posten of rechtstreeks, demarches, verbale nota en
dergelijke meer – als bij de Europese Commissie van informele contacten
tot klachtenprocedure. De gepaste stappen zullen zo snel mogelijk worden
gedaan op basis van de resultaten van de analyse en in samenspraak met de
bevoegde federale en gewestelijke collega’s. België
speelt een actieve rol op het vlak van industrieel beleid en
ondersteuningsmaatregelen. Op de Raad Concurrentievermogen van 18 en
19 februari jongstleden werd op vraag van België een punt toegevoegd
over industrieel beleid en staal en nam mijn collega van Economie aan het
debat deel, onder meer over de vraag hoe en in welke mate nationale
steunmaatregelen bijdragen tot het economisch groeibeleid zonder de interne
markt te fragmenteren of binnen de Unie deloyale concurrentie te creëren.
Hiervoor moet een geschikter kader worden uitgewerkt. De Commissie en de Raad
werken nu al aan nieuwe beleidsvoorstellen en een regelgevend kader voor de
modernisering van staatssteun en industrieel beleid. België wil daarin een
actieve rol spelen. Bij de
behartiging van deze belangen, Belgische en Europese, werken we nauw samen
met de regio’s die bevoegd zijn voor het sectoraal industriebeleid, en met de
commissaris en vicevoorzitter van de Commissie Tajani. Ik probeer altijd tot
een goede samenwerking te komen met mijn collega’s van de drie gewesten. |
|||
Mme Martine
Taelman (Open Vld). – Je me réjouis que le ministre demande une enquête sur cette affaire
et fasse le plus vite possible le nécessaire pour vérifier si la fermeture
est bien le résultat des subventions inadmissibles accordées au Royaume‑Uni.
J’espère que l’affaire sera rapidement tirée au clair et que le ministre nous
tiendra au courant pour que nous puissions éventuellement rassurer les
personnes concernées. |
Mevrouw Martine
Taelman (Open Vld).
– Ik ben bijzonder blij met de aankondiging dat de minister werk zal maken
van een onderzoek in deze zaak en snel het nodige zal doen om na te gaan of
de sluiting inderdaad het gevolg is van ongeoorloofde subsidies in het
Verenigd Koninkrijk. Ik hoop dat er snel duidelijkheid komt en dat de
minister ons op de hoogte houdt, zodat we de betrokkenen misschien wat hoop kunnen
geven en kunnen geruststellen. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Fabienne Winckel aan de minister van Werk over «de toezicht‑,
controle- en onderzoekssystemen op de werkvloer en meer bepaald de
whistleblowing» (nr. 5‑879)
|
||||
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Madame
la ministre, les dirigeants d’entreprises décident de plus en plus
fréquemment de mettre en place des systèmes de surveillance et de contrôle
sur les lieux de travail. À la suite des
scandales financiers qui ont ébranlé les États‑Unis au début des années 2000,
de nouvelles dispositions légales américaines imposent aux sociétés cotées en
bourse une procédure d’alerte interne qui permet aux travailleurs de dénoncer
de manière confidentielle et anonyme les irrégularités en matière comptable
et d’audit dont ils auraient connaissance. Ces nouvelles
dispositions seraient susceptibles de s’appliquer également aux sociétés
européennes cotées aux États‑Unis ainsi qu’aux filiales européennes de
sociétés américaines. Les systèmes de
surveillance doivent cependant respecter la directive européenne 95/46/CE du
24 octobre 1995 relative à la protection des personnes physiques à
l’égard des traitements de données à caractère personnel, qui a été
transposée dans notre législation. En Europe, la
mise en place de ces nouvelles procédures d’alerte professionnelle, appelées
« whistleblowing », pose toutefois des problèmes de
compatibilité avec les règles fondamentales de protection de la vie privée.
La Commission de la protection de la vie privée a d’ailleurs émis une recommandation
rappelant les principes fondamentaux à respecter. Madame la
ministre, une évaluation de l’application de ces systèmes de surveillance, de
contrôle et d’investigation sur les lieux de travail a‑t‑elle été réalisée
afin de déterminer si la loi relative à la protection de la vie privée à
l’égard des traitements de données à caractère personnel est un garde‑fou
suffisant pour éviter les dérives ? |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – De bedrijfsleiders beslissen
steeds vaker om bewakingssystemen op de arbeidsplaats te installeren. Naar
aanleiding van de financiële schandalen die de Verenigde Staten begin van de
jaren 2000 op hun grondvesten hebben doen schudden, leggen nieuwe Amerikaanse
wettelijke bepalingen aan beursgenoteerde bedrijven een interne waarschuwingsprocedure
op die de werknemers de mogelijkheid biedt onregelmatigheden op het vlak van
de boekhouding en de audit waarvan ze weet zouden hebben, op een
vertrouwelijke en anonieme manier te melden. Die
nieuwe bepalingen zouden ook van toepassing kunnen zijn op Europese
ondernemingen die genoteerd zijn in de Verenigde Staten en op de Europese
filialen van Amerikaanse maatschappijen. De
bewakingssystemen moeten evenwel in overeenstemming zijn met de Europese
richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens, die in Belgische wetgeving
werd omgezet. In
Europa levert de invoering van die nieuwe professionele alarmprocedures, whistleblowing
genoemd, evenwel problemen op in verband met de verenigbaarheid met de
fundamentele regels inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De
Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft trouwens
een aanbeveling gedaan waarin herinnerd wordt aan de fundamentele principes
die dienen te worden geëerbiedigd. Werd
het gebruik van de bewakings- en onderzoekssystemen op de arbeidsplaats
geëvalueerd om na te gaan of de wet tot bescherming van de persoonlijke
levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens voldoende
bescherming biedt om ontsporingen te vermijden? |
|||
Mme Monica
De Coninck, ministre de
l’Emploi. – Il faut veiller au respect du droit à la vie privée du
travailleur dans le cadre de la relation de travail. Je suis
favorable à une meilleure conciliation de la vie privée et de la vie
professionnelle, et non au renoncement de la première au profit de la
seconde. Au cours des
quinze dernières années, trois conventions collectives de travail ont été
conclues au sein du Conseil national du travail. La CCT no 68,
tout d’abord, est relative à la protection de la vie privée des travailleurs
à l’égard de la surveillance par caméras sur le lieu de travail. La CCT no 81,
ensuite, concerne la protection de la vie privée des travailleurs à l’égard
du contrôle des données de communication électroniques en réseau. La CCT no 89,
enfin, porte sur la prévention des vols et les contrôles de sortie des
travailleurs quittant l’entreprise ou le lieu de travail. Le
« whistleblowing » est une pratique visant à éviter des fraudes ou
irrégularités en matière comptable et financière. Certes, elle ne fait
actuellement pas l’objet d’un encadrement spécifique. Cependant, l’introduction
d’un tel système d’alerte ne peut donner lieu à des pratiques qui iraient à
l’encontre des principes prévus par les trois CCT précitées. Il ressort de
la jurisprudence que les éventuelles constatations obtenues par un système de
contrôle ne respectant pas la loi du 8 décembre 1992 peuvent être
considérées comme non valides à l’égard du travailleur concerné. De plus, afin
de s’assurer que tout système de contrôle utilisant les données personnelles
respecte bien le cadre légal, il doit, avant son installation, être déclaré à
la Commission de la protection de la vie privée. Une couche de contrôle
supplémentaire est donc ainsi posée. Le respect des
règles prévues par les trois CCT et par la loi du 8 décembre 1992
est assuré par les inspecteurs du Contrôle des lois sociales du SPF Emploi,
d’initiative ou sur la base d’une plainte. Le non‑respect de ces règles est
passible de sanctions pénales. |
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. – Het recht
op privacy van de werknemer in het kader van de werkrelatie moet worden
nageleefd. Ik
ben voorstander van een betere verzoening tussen het privé- en het
beroepsleven, en niet van het verzaken aan het eerste ten voordele van het
tweede. Tijdens
de voorbije vijftien jaar zijn binnen de Nationale Arbeidsraad drie
collectieve arbeidsovereenkomsten in dat verband gesloten. De
cao nr. 68 betreft de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de
werknemers ten opzichte van de camerabewaking op de arbeidsplaats. De
cao nr. 81 betreft de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de
werknemers ten opzichte van de controle op de elektronische
onlinecommunicatiegegevens. De
cao nr. 89 tot slot betreft de diefstalpreventie en de uitgangscontroles
van werknemers bij het verlaten van de onderneming of de werkplaats. De
whistleblowing is een praktijk die erop gericht is boekhoudkundige of
financiële fraude of onregelmatigheden te voorkomen. Op dit ogenblik bestaat
daar inderdaad geen specifiek kader voor. De invoering van een dergelijk
alarmsysteem mag evenwel geen aanleiding geven tot praktijken die tegen de
principes van de voormelde cao’s zouden ingaan. Uit
de rechtspraak kan worden afgeleid dat eventuele vaststellingen aan de hand
van een controlesysteem dat in tegenspraak is met de wet van
8 december 1992 als niet‑rechtsgeldig kunnen worden beschouwd ten
aanzien van de betrokken werknemer. Bovendien
moet elk controlesysteem dat persoonsgegevens gebruikt, teneinde te
verzekeren dat het systeem het wettelijk kader respecteert, vóór de
installatie ervan worden gemeld bij de Commissie voor de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer. Op die manier wordt een bijkomende controle
ingevoerd. De controle op de regels die bepaald zijn in de drie cao’s en in de wet van 8 december 1992 wordt gewaarborgd door de controleurs van de FOD Werkgelegenheid, uit eigen beweging of naar aanleiding van een klacht. De niet‑naleving van die regels is strafbaar. |
|||
(M. Willy Demeyer, vice‑président, prend
place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitter:
de heer Willy Demeyer,
ondervoorzitter.) |
|||
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Il me
semble, madame la ministre, que l’organisation d’une rencontre avec les
partenaires sociaux serait tout indiquée, afin de clarifier le rôle de chaque
acteur et de préciser quelles sont les conventions applicables et dans quel
cadre. La mise en
place de ce système d’alerte interne est susceptible de conduire à des
dérives. Il est donc important de vérifier que les garde‑fous sont
suffisants. |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – Een ontmoeting met de sociale
partners lijkt me aangewezen, teneinde de rol van elke speler te
verduidelijken en te preciseren welke collectieve arbeidsovereenkomsten in
welk kader van toepassing zijn. De
invoering van een intern alarmsysteem kan tot ontsporingen leiden. Het is
daarom belangrijk na te gaan of er voldoende bescherming tegen is. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de staatssecretaris voor Sociale
Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico’s en
staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid over «het interministerieel overleg
over gehandicaptenzorg» (nr. 5‑880)
|
||||
Mme Fauzaya
Talhaoui (sp.a). – Je pose cette question à la suite des récents drames familiaux dont les
médias ont fait état et où des enfants handicapés ont été victimes de
violences, voire de meurtres. Je n’ai pas l’intention de m’appesantir sur ces
cas spécifiques, mais je voudrais assurer les victimes et leurs familles de
toute ma sympathie. Selon moi, les autorités sont, en raison de la politique
menée, en bonne partie responsables de ces drames. La
semaine dernière, nous avons approuvé en séance plénière l’insertion dans la
Constitution de l’article 22ter nouveau lié à la Convention des
Nations Unies sur les droits des personnes handicapées. En tant que président
de la concertation interministérielle sur les soins aux personnes
handicapées, le secrétaire d’État constitue la personne la plus au fait de
l’implémentation de la Convention des Nations Unies relative aux droits des
personnes handicapées. L’Europe a d’ailleurs déjà réprimandé notre pays en
raison de l’insuffisance de l’aide et de l’accueil qu’il offre aux personnes
handicapées. À ce
sujet, je dénonce la situation difficile dans laquelle se retrouvent souvent
des patients chroniques dont le handicap dérive d’une maladie dégénérative ou
débilitante, comme une tumeur au cerveau ou un autre cancer. En effet, ces
personnes ne relèvent plus des soins aigus et n’ont pas accès à l’accueil aux
handicapés. Où
en est la concertation interministérielle sur les soins aux personnes
handicapées en matière d’implémentation de la Convention des Nations
Unies ? Quel est le planning ? La ministre Onkelinx prend‑elle part
aux pourparlers, afin d’éviter que l’inscription sur des listes d’attente ne
s’éternise pas pour des patients chroniques dont le handicap dérive d’une
maladie débilitante ou dégénérative ? Le
secrétaire d’État peut‑il nous fournir à court terme un aperçu des budgets
que les entités fédérées et l’État fédéral allouent aux soins aux personnes
handicapées ? Quel est le nombre total de centres d’accueil ? Quel
montant a‑t‑il été affecté à l’aide personnalisée ? À combien de
nouveaux centres d’accueil et de budgets personnalisés la Belgique affecte‑t‑elle
des fonds dans son prochain budget, de sorte qu’elle puisse répondre aux
remarques de l’Europe et se conformer aux dispositions du traité des Nations
Unies ? |
Mevrouw Fauzaya
Talhaoui (sp.a).
– De aanleiding voor mijn vraag is de berichtgeving over enkele recente
familiedrama’s waarbij gehandicapte kinderen het slachtoffer werden van
geweldmisdrijven en zelfs moord. Ik wil op die specifieke gevallen niet
dieper ingaan, maar wil de slachtoffers en hun families mijn diepe medeleven
betuigen. Volgens mij draagt ook de overheid via haar beleid hiervoor een
stuk verantwoordelijkheid. Vorige
week hebben we tijdens de plenaire vergadering het nieuwe
grondwetsartikel 22ter goedgekeurd dat het VN‑verdrag
inzake de rechten van personen met een handicap verankert. Als voorzitter van
het interministerieel overleg inzake gehandicaptenzorg is de staatssecretaris
het aanspreekpunt voor de implementatie van het VN‑verdrag. Europa heeft
België trouwens al op de vingers getikt omdat het personen met een handicap
onvoldoende opvang en steun biedt. In dat
verband wijs ik er ook op dat patiënten met een debiliserende of
degeneratieve aandoening, zoals een hersentumor of een andere kanker, wier
handicap het gevolg is van die ziekte, en die chronische zorg vereisen,
dikwijls tussen wal en schip vallen. Zij horen immers niet langer in de acute
zorg thuis en kunnen niet in de gehandicaptenopvang terecht. Hoe
vordert het interministerieel overleg over gehandicaptenzorg met de
implementatie van het VN‑verdrag? Wat is de planning? Wordt minister Onkelinx
bij de besprekingen betrokken zodat kan worden uitgesloten dat chronisch
zieke gehandicapten met een debiliserende of degeneratieve ziekte veel langer
op de wachtlijsten blijven? Kan de
staatssecretaris ons op korte termijn een overzicht geven van de budgetten
voor gehandicaptenzorg die de deelgebieden en de federale overheid ter
beschikking stellen? Hoeveel opvangplaatsen zijn er in totaal? Welk bedrag
werd uitgetrokken voor persoonlijke ondersteuning? Voor hoeveel nieuwe
opvangplaatsen en persoonlijke budgetten trekt België geld uit op de volgende
begroting zodat het aan de opmerkingen van Europa en aan de bepalingen van
het VN‑Verdrag kan tegemoetkomen? |
|||
M. Philippe
Courard,
secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes
handicapées, chargé des Risques professionnels, et à la Politique
scientifique. – La Belgique a ratifié le 2 juillet 2009 la
Convention ONU relative aux droits des personnes handicapées et le protocole
facultatif afférent. En application de l’article 33 de cette convention,
le SPF Sécurité sociale a été désigné comme point de contact fédéral.
Conformément à la décision de la Conférence interministérielle « Bien‑être,
Sport et Famille », volet personnes en situation de handicap, du
9 mars 2010, le SPF est également responsable de la coordination
avec les Communautés et les Régions. Ce mécanisme de coordination
interfédéral contribue significativement au suivi de la Convention ONU aux
niveaux fédéral et interfédéral. Au
nom des autorités fédérales, je surveille étroitement la mise en œuvre de la
Convention ONU relative aux droits des personnes handicapées. Ainsi,
conformément à l’arrêté du Conseil des ministres du 11 mai 2012,
une personne de référence « handicap » a été désignée dans chaque
cellule stratégique. Ces personnes désignées dans toutes les institutions et
organisations publiques fédérales constituent un réseau de référents
conformément à l’article 33 de la Convention ONU. Un rapport destiné au
Conseil des ministres est rédigé tous les six mois. L’objectif est d’attirer
l’attention sur les bonnes pratiques et d’évaluer la mise en œuvre concrète
de la Convention internationale précitée. Les
entités fédérées se concertent sur la politique relative aux personnes
handicapées, et ce par l’intermédiaire du comité de concertation qui organise
les conférences interministérielles. Certaines
conférences interministérielles, parmi lesquelles la Conférence « Bien‑être,
Sport et Famille », ont une présidence tournante. Depuis
la recomposition de cette conférence interministérielle le
19 novembre 2012, la Région wallonne en assure la présidence ;
il n’y a pour l’instant pas de président de la section « Personnes
handicapées ». Des
groupes de travail existent dont un groupe « Grande dépendance »
dans lequel le cabinet de Mme Onkelinx est représenté via l’INAMI. Je
ne puis vous fournir de données relatives à la répartition du budget dans les
entités fédérées puisque ce sont les communautés qui sont chargées des
matières personnalisables, je ne puis que vous renvoyer vers les
gouvernements des entités fédérées. |
De heer Philippe
Courard,
staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap,
belast met Beroepsrisico’s, en voor Wetenschapsbeleid. – België heeft het VN‑verdrag
inzake de rechten van personen met een handicap en het bijbehorende
facultatieve protocol op 2 juli 2009 geratificeerd. Met toepassing
van artikel 33 van dit verdrag werd de FOD Sociale Zekerheid als
federaal focal point aangeduid. Overeenkomstig de beslissing van de
Interministeriële Conferentie Welzijn, Sport en Gezin, deel “Personen met een
handicap”, van 9 maart 2010 kreeg de FOD ook de
verantwoordelijkheid voor de coördinatie met de gemeenschappen en gewesten.
Dat interfederaal coördinatiemechanisme speelt een belangrijke rol in de
follow‑up van het VN‑verdrag op federaal en op interfederaal vlak. Namens de
federale overheid zie ik nauwlettend toe op de uitvoering van het VN‑verdrag
inzake de rechten van personen met een handicap. Zo werd in elke beleidscel
conform het besluit van de Ministerraad van 11 mei 2012 een
referentiepersoon “handicap” aangeduid. Die personen vullen de contactpunten
aan die in alle federale overheidsinstellingen en ‑organisaties
overeenkomstig artikel 33 van het VN‑verdrag werden opgericht. Om het
half jaar wordt er verslag uitgebracht bij de Ministerraad. Het is de
bedoeling om de goede praktijken onder de aandacht te brengen en om de
concrete uitvoering van het voornoemde internationale verdrag te evalueren. Over het
beleid ten aanzien van personen met een handicap plegen de deelgebieden
overleg via het overlegcomité dat de Interministeriële Conferenties
organiseert. Sommige
Interministeriële Conferenties, waaronder de Conferentie Welzijn, Sport en
Gezin, hebben een alternerend voorzitterschap. Sinds die
interministeriële conferentie op 19 november 2012 opnieuw werd
samengesteld, neemt het Waals Gewest het voorzitterschap ervan waar; voor de
afdeling “Personen met een handicap” is voorlopig nog geen voorzitter
aangeduid. In de sub‑interministeriële
conferentie bestaan verschillende werkgroepen. Zo is er de Werkgroep “zware
zorgbehoevendheid”, waarin ook het kabinet van minister Onkelinx via het
RIZIV vertegenwoordigd is. Over de
verdeling van de budgetten voor handicapten bij de deelgebieden, kan ik u
geen details geven, vermits de gemeenschappen bevoegd zijn voor
persoonsgebonden materies. Gezien de autonomie van de deelgebieden moet ik u
in dat verband verwijzen naar de respectieve deelregeringen. |
|||
Mme Fauzaya
Talhaoui (sp.a). – Comment pouvons‑nous obtenir les rapports semestriels du comité
interministériel ? Sont‑ils publiés ? Peut‑on y trouver le compte
rendu des discussions ? Y trouve‑t‑on des chiffres ? Ne pouvez‑vous
en votre qualité de secrétaire d’État centraliser les places d’accueil et les
budgets et déterminer la politique à votre niveau ? La théorie, c’est
bien mais ces dernières semaines, il y a eu des drames familiaux. Ce qui
intéresse les gens, c’est de savoir combien de nouvelles places sont créées. Puis‑je
compter sur vous pour me fournir les chiffres ? |
Mevrouw Fauzaya
Talhaoui (sp.a).
– Ik leer uit het antwoord dat op federaal niveau verschillende
overlegplatformen bestaan, vooral voor de rapportering aan de VN. Ik weet
niet hoe we de halfjaarlijkse rapporten van het interministerieel comité
kunnen bekomen. Worden die gepubliceerd? Staat daarin te lezen wat besproken
werd? Staan daar cijfers in? De vraag is of u als coördinerende staatssecretaris
de budgetten en de opvangplaatsen niet zou kunnen centraliseren; zodat vanop
uw niveau een beleid kan worden uitgestippeld. De theorie is mooi, maar de
afgelopen weken waren er toch maar een aantal familiedrama’s. De mensen
hebben geen boodschap aan die overlegplatformen. Ze willen weten hoeveel
opvangplaatsen er worden bij gecreëerd. Mijnheer
de staatssecretaris, mag ik erop rekenen dat ik de cijfers krijg van uw
kabinet? |
|||
Mondelinge vraag van
de heer Benoit Hellings aan de vice‑eersteminister en minister
van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «het vinden van een bom uit de
Eerste Wereldoorlog bij de kerncentrale van Tihange» (nr. 5‑881)
|
||||
M. Benoit
Hellings (Ecolo). –
Electrabel a fait savoir, il y a huit jours, qu’un obus de la Première Guerre
mondiale a été retrouvé lors de travaux d’excavation réalisés sur des
terrains faisant partie du site d’exploitation nucléaire de Tihange. L’obus
se trouvait près d’un bâtiment administratif, fort heureusement pas dans les
environs immédiats d’un réacteur en fonctionnement ou à l’arrêt. Devant le
danger potentiel d’explosion, les bureaux de la centrale ont été évacués
préventivement et un périmètre de sécurité a été installé. Le Service
d’enlèvement et de destruction d’engins explosifs s’est rendu sur place, en
début d’après‑midi, et a directement évacué l’objet. Cet énième
incident dans la zone de Tihange me pousse, madame la vice‑première ministre,
à vous poser les questions suivantes. Vos services
ont‑ils entamé les recherches historiques et scientifiques adéquates pour
déterminer si d’autres obus de la Première ou de la Seconde Guerre mondiale
pouvaient encore se trouver dans les environs immédiats des réacteurs
nucléaires de Tihange, et dans le cas contraire, envisagent‑ils de le faire
et selon quel calendrier ? On imagine que si ce vieil engin est resté
presque cent ans au même endroit, d’autres pourraient s’y cacher. Cette histoire
se termine heureusement bien, mais il semblerait fort insouciant de faire
dépendre la sécurité nucléaire de la baraka. J’aimerais donc savoir si le
même type de recherche de sites d’enfouissement d’obus datant des deux
derniers conflits mondiaux a été initié sur d’autres sites nucléaires belges
– Doel, Mol, Fleurus ou … Kleine Brogel – mais aussi sur les sites voisins
de Chooz en France et de Borssele aux Pays‑Bas. L’impact d’un accident
potentiel sur les populations belges y est important. Allez‑vous
tenir compte de cet incident hutois dans la rédaction des futures règles de
sécurité nucléaire ? |
De heer Benoit Hellings (Ecolo). – Electrabel liet een week
geleden weten dat bij graafwerken op de terreinen van de kerncentrale van
Tihange een obus uit de Eerste Wereldoorlog was gevonden. Het tuig lag nabij
een administratief gebouw, gelukkig niet in de onmiddellijke omgeving van een
al dan niet werkende reactor. Omwille
van het mogelijke explosiegevaar werden de kantoren van de centrale
preventief ontruimd en werd een veiligheidsperimeter ingesteld. De Dienst
voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen kwam aan het begin van
de namiddag ter plaatse en heeft het voorwerp onmiddellijk geëvacueerd. Mevrouw de
vice‑eersteminister, dit zoveelste incident in de zone van Tihange zet me
ertoe aan u de volgende vragen te stellen. Hebben
uw diensten een historisch en wetenschappelijk onderzoek gestart om na te
gaan of er zich nog andere obussen van de Eerste of de Tweede Wereldoorlog in
de onmiddellijke omgeving van de kernreactoren van Tihange bevinden? Als dat
niet het geval, zijn ze van plan een dergelijk onderzoek te voeren? Wanneer?
Als dit oude tuig bijna honderd jaar op dezelfde plaats lag, kunnen er
misschien ook nog andere liggen. In
dit geval is het gelukkig goed afgelopen, maar het lijkt nogal lichtzinnig de
nucleaire veiligheid van geluk te laten afhangen. Ik zou graag willen weten
of hetzelfde soort onderzoek naar begraven obussen uit de twee wereldoorlogen
is gestart op de andere Belgische kernsites – Doel, Mol, Fleurus of … Kleine
Brogel –, maar ook op de sites van Chooz in Frankrijk en Borssele in
Nederland. De impact op de Belgische bevolking bij een mogelijk ongeval is
immers belangrijk. Zult
u rekening houden met dit incident in de streek van Hoei bij het opstellen
van de toekomstige regels voor de nucleaire veiligheid? |
|||
Mme Joëlle
Milquet, vice‑première
ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – J’ai été
aussi surprise que vous en apprenant l’incident que vous relatez. L’AFCN a
été directement informée de la découverte d’un objet métallique suspect lors
de travaux d’excavation s’inscrivant dans un programme de remplacement de
tuyauteries à Tihange. L’exploitant
avait déjà eu le bon réflexe d’appeler le service de déminage pour identifier
l’objet et par la suite l’évacuer avec toutes les précautions d’usage. Comme l’exploitant,
nous nous sommes renseignés sur les questions que vous posez. Les premières
informations reçues indiquent que l’objet a été identifié comme étant une
bombe de la Première Guerre mondiale alors qu’il n’y a pas eu de combats dans
cette région. De plus, à l’examen de la pièce, il est apparu qu’il s’agissait
d’un obus non tiré, comme on en retrouve souvent à des endroits de stockage à
l’époque, le long des routes et près de ponts. Géographiquement, il n’y avait
rien de tel à cet endroit à l’époque. On se demande dès lors si l’obus n’a
pas été amené avec de la terre de remblai prise à un autre endroit. On
effectue donc une étude de traçabilité de cette bombe. S’agissant
d’une ancienne munition, la prudence s’imposait et toutes les précautions
d’usage ont été prises pour assurer la protection des personnes et des biens.
Il faut savoir que nos centrales sont conçues pour faire face à des
sollicitations majeures, jusqu’à la chute d’un avion et à des explosions de
cet ordre‑là. La robustesse de nos centrales est donc suffisante pour
résister à un tel incident, ce qui ne veut pas dire que nous ne devons pas
prendre des mesures plus importantes. Au‑delà des tests de robustesse qui ont
encore été validés dans le cadre des stress tests, j’ai demandé qu’on
lance une procédure de détection d’objets métalliques sur tous les sites
nucléaires pour éviter qu’une telle situation se reproduise. On étudie
actuellement la manière de procéder dans les délais les plus rapides, pour
l’ensemble des sites. |
Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister
van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Mijnheer Hellings, ik was even
verrast als u toen ik het incident vernam. Het FANC werd onmiddellijk
verwittigd dat er een verdacht metalen voorwerp was ontdekt tijdens
graafwerken voor de vervanging van leidingen in Tihange. De
aannemer reageerde op de juiste manier door de ontmijningdienst te
verwittigen om het voorwerp te identificeren en nadien alle
voorzorgsmaatregelen te treffen en tot evacuatie over te gaan. We
hebben inlichtingen ingewonnen over de vragen die u stelt. Het tuig werd
geïdentificeerd als een bom uit de Eerste Wereldoorlog, hoewel er in die
streek geen strijd werd geleverd. Uit onderzoek van het tuig bleek dat het om
een obus ging die niet was afgegaan, zoals er in die tijd vaak in
opslagplaatsen langs wegen en nabij bruggen werden gevonden. In die streek
waren evenwel geen opslagplaatsen. Men vraagt zich dus af of de obus niet is
meegekomen met de aanvulaarde. De oorsprong van de bom wordt in elk geval
onderzocht. Aangezien
het om oude munitie gaat, moet men alle voorzorgen nemen om personen en
goederen te beschermen. Onze kerncentrales zijn ontworpen om aan een enorme
belasting, zoals de inslag van een vliegtuig of een explosie, te kunnen
weerstaan. De centrales zijn stevig genoeg om aan dit soort incidenten te
weerstaan, maar dat betekent niet dat we geen verregaander maatregelen moeten
nemen. We moeten vermijden dat een dergelijke situatie zich opnieuw voordoet.
Daarom heb ik gevraagd om naast de robuustheidstesten, die in het kader van
de stresstests nog werden bekrachtigd, op alle nucleaire sites een procedure
op te starten om metalen voorwerpen te detecteren. We bestuderen momenteel
hoe we zo snel mogelijk te werk kunnen gaan voor alle sites. |
|||
M. Benoit
Hellings (Ecolo). – Je
suis d’autant plus heureux d’apprendre qu’une étude de traçabilité sera
effectuée, que l’on présume que cet obus provient de terre excavée à un autre
endroit et qu’il n’est dès lors pas impossible qu’une partie de cette terre,
contenant d’autres obus, se trouve ailleurs sur le site de Tihange. Nous
serons attentifs à cette étude de traçabilité. Je me réjouis aussi que vous
ayez lancé une procédure de détection d’objets métalliques sur les autres
sites, outre celui de Tihange. Cet énième
incident qui, heureusement, n’a pas eu de conséquences, montre que le risque
nucléaire n’est jamais de niveau zéro et que des dangers sont inhérents à la
nature même de l’énergie nucléaire, indépendamment de toutes les
circonstances improbables ou considérées comme impossibles. La catastrophe de
Fukushima survenue il y a près de deux ans nous a montré que malheureusement,
il arrive que l’impossible se produise. Dans notre pays aussi, nous avons été
à deux doigts de l’impossible, en l’occurrence l’explosion d’une bombe dans
le Condroz. Ces dernières
années, les incidents s’accumulent, particulièrement à Tihange. La situation
nécessite un vrai débat, que nos collègues de la Chambre réclament depuis de
nombreuses semaines. Il serait réellement utile de mettre en place une vraie
commission, sachant qu’actuellement deux réacteurs sont encore à l’arrêt en
raison de fissures, l’un à Doel et l’autre à Tihange. |
De heer Benoit Hellings (Ecolo). – Mevrouw de minister, ik
ben heel blij te vernemen dat er een opsporingsonderzoek naar oorlogstuig zal
worden uitgevoerd. Men vermoedt dat deze obus afkomstig is van aanvulaarde
afkomstig uit een andere plaats. Het is bijgevolg niet onmogelijk dat er zich
in een ander deel van deze aarde op de site van Tihange nog obussen bevinden.
We zullen dit onderzoek nauwkeurig volgen. Ik ben verheugd dat ook op de
andere nucleaire sites naar metalen voorwerpen zal worden gezocht. Dit
zoveelste incident, dat gelukkig zonder gevolg is gebleven, toont aan dat het
nucleaire risico nooit volledig weg is en dat de gevaren behoren tot de aard
van kernenergie zelf, los van onwaarschijnlijke of onmogelijk geachte
omstandigheden. De catastrofe in Fukushima van twee jaar geleden bewijst spijtig
genoeg dat het onmogelijke kan gebeuren. Ook in ons land deed zich bijna het
onmogelijke voor, namelijk de ontploffing van een bom in de Condroz. De
jongste jaren stapelen de incidenten in Tihange zich op. Er is een echt debat
nodig. Onze collega’s van de Kamer dringen daar al verschillende weken op
aan. Er zou een echte commissie moeten worden opgericht, vooral nu er twee
reactoren stilliggen wegens barsten in de reactor, de ene in Doel en de
andere in Tihange. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Freya Piryns aan de vice‑eersteminister en minister van
Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de invloed van de wereldwijde
crisis op vrouwen» (nr. 5‑887)
|
||||
Mme Freya
Piryns (Groen). – Demain le 8 mars sera la Journée internationale de la femme.
Cette année nous voulons attirer l’attention sur le fait que la crise mondiale
a surtout touché les femmes et les enfants dans de nombreuses régions du
monde. La crise financière, suivie d’une économie en panne et renforcée par
les tenaces inégalités de genre et par l’amputation des budgets sociaux,
ajoute aux difficultés des femmes et des petites filles. Elles ont moins de
moyens, moins de revenus et moins d’accès aux services de base et à la
protection sociale. Le
Conseil national des femmes belges a diffusé un communiqué de presse à
l’occasion de la Journée de la femme. Il y fait remarquer clairement qu’en
Belgique aussi les femmes sont les dupes d’un certain nombre de mesures
récentes prises en réponse à la crise. Le crédit‑temps a été restreint. On
exige davantage d’années de carrière pour l’accès aux systèmes de fins de carrière.
Les pensions légales sont dégradées, on doit avoir une carrière sans
interruption, etc. Toutes ces mesures touchent surtout les femmes et les
poussent encore plus dans la pauvreté. La
loi sur le gender mainstreaming a été adoptée dès 2007. Cette loi
dispose que le gouvernement doit examiner avant toute décision politique
quels seront ses effets sur les femmes et les hommes. L’exécution de cette
loi se fait déjà attendre depuis cinq ans. Les
effets des mesures d’économie de ce gouvernement sur l’égalité des genres
n’ont pas été évalués. Dans notre société, ce sont les plus faibles qui
paient le prix de la crise et parmi ces faibles, le groupe le plus important
est formé des femmes et de leurs familles. C’est
pourquoi je souhaite poser quelques questions à Mme la ministre Milquet.
J’aurais pu les poser au premier ministre ou à ses collègues du Travail ou du
Budget, mais j’attends de Mme Milquet en tant que ministre de l’Égalité
des chances qu’elle accorde à ce problème une attention particulière. Quand
la loi sur le gender mainstreaming sera‑elle appliquée ? La
ministre adhère‑t‑elle au constat du Conseil national des femmes que les
femmes partout dans le monde, y compris en Belgique, sont doublement
discriminées par la crise économique globale : une première fois par les
inégalités structurelles actuelles entre les femmes et les hommes, et une
deuxième fois par les conséquences disproportionnée des mesures d’économie de
l’État ? Si oui, quels sont les plans de la ministre pour y remédier ? |
Mevrouw Freya
Piryns (Groen). –
Morgen, 8 maart, is het internationale vrouwendag. Dit jaar wil men de
aandacht vestigen op het feit dat de wereldwijde crisis in veel delen van de
wereld vooral vrouwen en kinderen heeft getroffen. De financiële crisis,
gevolgd door een slabakkende economie en versterkt door ingebakken
genderongelijkheid en ingekrompen sociale budgetten maakt dat vrouwen en
meisjes het extra moeilijk hebben. Ze hebben minder middelen, minder inkomen
en minder toegang tot basisdiensten en sociale bescherming. De
Belgische Vrouwenraad heeft naar aanleiding van de vrouwendag een perstekst
verspreid. Daarin wordt duidelijk gemaakt dat ook in België vrouwen de dupe
zijn van een aantal recente maatregelen die naar aanleiding van de crisis
werden genomen. Het
tijdskrediet werd verstrengd. Er worden meer loopbaanjaren vereist voor de
toegang tot eindeloopbaanstelsels. Er is de afbraak van de wettelijke
pensioenen, men moet een ononderbroken loopbaan hebben, enzovoort. Al die
maatregelen treffen vooral vrouwen en zorgen ervoor dat vrouwen nog meer in
armoede worden geduwd. De wet op
de gender mainstreaming is al in 2007 goedgekeurd. Die wet stelt dat de
regering bij elke politieke besluitvorming moet nagaan wat de effecten zijn
op vrouwen en op mannen. De uitvoering van die wet laat wel al vijf jaar op
zich wachten. De
besparingsmaatregelen van deze regering werden dus niet getoetst aan de
gevolgen ervan voor de gendergelijkheid. De zwaksten in onze maatschappij
betalen de prijs van de crisis en vrouwen en hun gezinnen zijn daarbij de
grootste groep. Daarom
heb ik enkele vragen voor minister Milquet. Ik had ze ook aan de premier of
aan haar collega’s van Werk of Begroting kunnen stellen, maar ik mag van
mevrouw Milquet als minister van Gelijke Kansen verwachten dat ze hier
een bijzondere aandacht voor heeft. Wanneer
zal de wet op de gender mainstreaming uitgevoerd worden? Is de
minister het eens met de stelling van de Vrouwenraad dat vrouwen wereldwijd,
maar ook in België, door de globale economische crisis dubbel gediscrimineerd
worden: een eerste keer door de bestaande structurele ongelijkheden tussen
vrouwen en mannen en een tweede keer door de disproportionele gevolgen van de
besparingsmaatregelen van de overheid? En zo ja, wat zijn de plannen van de
minister om dit te verhelpen? |
|||
Mme Joëlle
Milquet,
vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des
Chances. – Le projet de loi portant des dispositions diverses concernant
la simplification administrative contient un chapitre II sur l’amélioration
de l’analyse d’incidence de la réglementation. Le Conseil des ministres a
adopté ce projet vendredi dernier, le 1er mars. Ce
projet intègre pour la première fois le test de l’effet sur le genre. C’est
un pas important dans la lutte pour l’égalité des hommes et des femmes. Je
partage la préoccupation de Mme Piryns à propos de l’effet de la crise
sur les femmes. Pour contrer cet effet, je me charge, en tant que ministre de
l’Égalité des chances, de sensibiliser mes collègues à ce problème. J’avais
mis à l’ordre du jour du Conseil des ministres du 6 juillet 2012 le
plan fédéral sur le Gender mainstreaming et tous les ministres ont au
moins défini deux lignes directrices sur le plan socioéconomique pour prendre
en compte la dimension de genre dans leur politique. J’ai
aussi proposé quelques nouvelles mesures socioéconomiques. Un projet de loi
contre l’écart salarial a déjà été transmis au Conseil d’État et sera sous
peu déposé à la Chambre. Il s’agit d’un projet important comportant de
nombreuses dispositions nouvelles. En outre, dans le cadre du nouvel accord
interprofessionnel, je prends des mesures en matière de garantie des revenus
pour les allocations et pour le relèvement des pensions les plus basses, ce
qui bénéficie surtout aux femmes. J’insiste également sur le maintien du
crédit‑temps motivé et sur l’élaboration d’un meilleur statut pour la femme
qui se charge de soigner son partenaire. Je
suis consciente que ce sont toutes de petites mesures mais elles bénéficient
aux femmes. De
concert avec mes collègues femmes, j’aborde les dossiers du point de vue des
conséquences pour les femmes. |
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice‑eersteminister
en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Het wetsontwerp
houdende diverse bepalingen inzake de administratieve vereenvoudiging bevat
een hoofdstuk II betreffende de verbetering van de
regelgevingsimpactanalyse en werd door de Ministerraad vorige vrijdag,
1 maart, goedgekeurd. Dat
ontwerp regelt voor het eerst de integratie van de gendertest. Dat is een
belangrijke stap in de strijd voor de gelijkheid van mannen en vrouwen. Ik deel
de bezorgdheid van collega Piryns over de impact van de crisis op vrouwen. Om
die tegen te gaan neem ik het als minister van Gelijke Kansen op mij om de
regeringsleden rond deze materie te sensibiliseren. Ik heb het federaal plan
gender mainstreaming op de agenda van de Ministerraad van
6 juli 2012 gezet en alle ministers hebben minstens twee
beleidslijnen op sociaaleconomisch vlak vastgelegd waarmee ze de
genderdimensie in hun beleid willen integreren. Ik heb
ook enkele nieuwe sociaaleconomische maatregelen voorgesteld. Een wetsontwerp
tegen de loonkloof is al naar de Raad van State verzonden en zal binnenkort
bij de Kamer worden ingediend. Het gaat om een belangrijk ontwerp met tal van
nieuwe bepalingen. Daarnaast neem ik in het kader van het nieuwe
interprofessioneel akkoord maatregelen inzake de inkomensgarantie voor
uitkeringen en voor de verhoging van de laagste pensioenen, wat vooral vrouwen
ten goede komt. Ik dring daar ook aan op het behoud van het gemotiveerd
tijdkrediet en op een beter statuut voor de vrouw die instaat voor de zorg
van haar partner. Ik besef
dat het allemaal kleine maatregelen zijn, maar ze komen wel ten goede van de
vrouwen. Samen met
mijn vrouwelijke collega‑ministers volg ik de verschillende dossiers met een
bijzonder oog voor de gevolgen voor de vrouwen. |
|||
Mme Freya
Piryns (Groen). – Je suis contente que la ministre admette qu’il reste du pain sur la
planche et qu’elle fasse entre‑temps quelques démarches concrètes. Je ne
doute pas de la sincérité de sa préoccupation mais dans le passé la
sensibilisation de ses collègues ministres n’a pas souvent abouti aux
résultats attendus. Je
poserai quelques questions que j’ai également posées aujourd’hui à d’autres
ministres. De nombreuses mesures qu’a prises le gouvernement ces derniers
temps ont eu en effet de lourdes conséquences sur les femmes. Les femmes
seules avec des enfants tombent souvent dans la pauvreté. Il faudra bien plus
que la sensibilisation de quelques ministres pour y remédier. |
Mevrouw Freya
Piryns (Groen). –
Ik ben blij dat de minister erkent dat er nog werk aan de winkel is en dat ze
intussen ook concrete stappen doet. Ik twijfel niet aan de oprechtheid van
haar bezorgdheid, maar de sensibilisering van haar collega‑ministers heeft in
het verleden vaak niet het verhoopte resultaat opgeleverd. Ik zal
enkele vragen die ik vandaag heb gesteld ook aan andere ministers stellen.
Heel wat van de maatregelen die de regering de voorbije tijd heeft genomen
hebben immers een zware impact gehad op vrouwen. Alleenstaande vrouwen met
kinderen komen vaak in armoede terecht. Er zal meer moeten gebeuren dan het
sensibiliseren van enkele ministers om dat te verhelpen. |
|||
Mondelinge vraag van
de heer Ahmed Laaouej aan de minister van Justitie over «de
impact van de problemen bij het Antwerpse parket op de fraudedossiers in de
diamantsector» (nr. 5‑878)
|
||||
M. Ahmed
Laaouej (PS). – Ces
dernières semaines, la presse s’est très largement fait l’écho de conflits
durs entre magistrats du Parquet d’Anvers. De nombreuses
inquiétudes, que je partage, se font jour quant à l’effet de ces conflits sur
le traitement des dossiers de fraude fiscale et de blanchiment, qui
concernent notamment le secteur du diamant à Anvers. Certains
n’hésitent pas à parler de conflits entre des magistrats concernés par ce
secteur. Madame la
ministre, pouvez‑vous nous assurer que les conditions sont remplies pour que
le traitement des dossiers de fraude dans le secteur du diamant puisse être
mené à bien lorsque l’on sait l’importance sur le plan financier que
représentent ces dossiers de fraude fiscale ? Personne ne comprendrait
que l’on ne prenne pas toutes les mesures appropriées pour que le parquet
d’Anvers puisse faire aboutir ces dossiers dans les meilleures conditions. |
De heer Ahmed Laaouej (PS). – De voorbije weken verschenen
in de pers talrijke berichten over harde conflicten tussen magistraten van
het parket van Antwerpen. Er
rijst veel ongerustheid – en ik deel die ongerustheid – over de weerslag
van die conflicten op de behandeling van dossiers over fiscale fraude en
witwassing in de diamantsector in Antwerpen. Sommigen
spreken zelfs van conflicten tussen magistraten die betrokken zijn bij die
sector. Kan
de minister ons verzekeren dat de voorwaarden vervuld zijn opdat de
behandeling van de fraudedossiers in de diamantsector tot een goed einde kan
worden gebracht? Men weet immers hoe belangrijk die dossiers zijn op
financieel vlak. Niemand zou begrijpen dat niet alle gepaste maatregelen
worden genomen om ervoor te zorgen dat het parket van Antwerpen die dossiers
in de beste omstandigheden tot een goed einde kan brengen. |
|||
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de
la Justice. – Je suppose que vous faites allusion à l’information judiciaire
concernant la banque HSBC. En mars 2012, le procureur du Roi d’Anvers
avait déjà pris la décision de dissocier ce dossier du conflit et d’en
confier la poursuite et l’examen à un autre substitut spécialisé en matière
fiscale. Lorsque les résultats de l’instruction judiciaire à charge du
substitut Peter Van Calster ont été connus et lorsque cette instruction a été
clôturée, la décision a été prise de recommencer entièrement l’information
judiciaire concernant la banque HSBC. Cette enquête a
donc été confiée à un autre substitut spécialiste des matières fiscales et
une nouvelle équipe d’enquêteurs a été mise en place. Les premiers devoirs
d’enquête lui ont été confiés en juillet 2012 et l’information
judiciaire est en cours. Vous comprendrez que le bon déroulement de
l’instruction en cours concernant HSBC et le principe du secret de
l’instruction ne me permettent pas de communiquer davantage de détails pour
l’instant. Toutes les
autres enquêtes en cours relatives à des fraudes dans le secteur du diamant
sont jusqu’à présent restées confiées à leur titulaire initial. J’ose espérer
que les substituts suivent les enquêtes qui leur sont confiées, comme il
convient à un magistrat du ministère public. Dans le cadre du dossier relatif au substitut, la presse fait à tort régulièrement référence au procureur général lui‑même. Dès le dépôt des plaintes contre ce dernier par le substitut, le procureur général a délégué ce dossier au premier avocat général afin de ne créer à aucun moment un semblant de partialité. Le procureur général n’intervient donc nullement dans ce dossier. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik
veronderstel dat senator Laaouej doelt op het gerechtelijk onderzoek naar de
HSBC‑ bank. In maart 2012 heeft de procureur des Konings van Antwerpen
reeds beslist dat dossier los te maken van het conflict en het vervolg en het
onderzoek ervan toe te vertrouwen aan een andere substituut die
gespecialiseerd is in fiscale materie. Toen de resultaten van het
gerechtelijk onderzoek tegen substituut Peter Van Calster gekend waren en
toen dat onderzoek werd afgesloten, werd beslist het hele gerechtelijk
onderzoek betreffende de HSBC‑bank over te doen. Dat
onderzoek werd dus toevertrouwd aan een andere substituut die gespecialiseerd
is in fiscale aangelegenheden en er werd een nieuw rechercheursteam
aangesteld. De eerste onderzoeksopdrachten werden aan die substituut
toevertrouwd in juli 2012 en het gerechtelijk onderzoek is aan de gang.
De senator zal begrijpen dat ik voor een goede afhandeling van het lopende
onderzoek over HSBC en wegens het principe van het geheim van het onderzoek
op dit ogenblik niet meer details kan geven. Alle
andere lopende onderzoeken betreffende fraude in de diamantsector bleven tot
nu toe toevertrouwd aan hun oorspronkelijke titularis. Ik durf te hopen dat
de substituten de onderzoeken die hen zijn toevertrouwd opvolgen zoals het
een magistraat van een openbaar ministerie betaamt. In
het kader van het dossier met betrekking tot de substituut heeft de pers
regelmatig ten onrechte naar de procureur‑generaal zelf verwezen. Vanaf de
indiening van de klachten tegen laatstgenoemde door de substituut, heeft de
procureur‑generaal dat dossier gedelegeerd aan de eerste advocaat‑generaal
teneinde op geen enkel moment de schijn van partijdigheid te wekken. De
procureur‑generaal mengt zich dus op geen enkele wijze in dat dossier. |
|||
M. Ahmed
Laaouej (PS). – Je
remercie la ministre pour les quelques éléments de réponse qu’elle a apportés
à ma question. Certains aujourd’hui n’hésitent pas à parler du parquet
d’Anvers comme d’un « panier de crabes », excusez‑moi de
l’expression. J’espère simplement que les dossiers ne vont pas se transformer
en surimi, parce que ces fraudes présumées sont particulièrement organisées
dès lors que les montants fraudés transitent effectivement par un paradis
bancaire. Par ailleurs,
la ministre n’a pas évoqué un autre volet, celui du transfert de fonds
occultes découvert à partir de la France. J’ose espérer que ce volet sera
également traité comme il le faut. Je prends bonne
note que les instructions et que les enquêtes sont en cours. Il ne nous
appartient évidemment pas de porter un jugement sur le fond, séparation de
pouvoirs oblige, mais je prends acte que tous les moyens nécessaires sont
affectés à ces instructions. Je ne manquerai pas d’interroger Mme la
ministre à échéances régulières si d’autres informations étaient portées à
notre connaissance par voie de presse ou par un autre moyen. Je le
répète : pour certains dossiers, on a mis le paquet en termes de moyens
judiciaires et policiers pour faire aboutir les enquêtes, j’espère que ce
sera également le cas dans ce dossier. |
De heer Ahmed Laaouej (PS). – Ik dank de minister voor de
antwoorden op mijn vraag. Sommigen deinzen er niet voor terug het parket van
Antwerpen een “krabbenmand” te noemen. Ik hoop alleen dat de dossiers niet in
surimi zullen veranderen, want de vermoedelijke fraude wordt vooral
georganiseerd zodra de ontdoken bedragen daadwerkelijk naar een bankparadijs
verhuizen. De
minister heeft het niet over een ander aspect gehad, namelijk het aspect van
de transfert van duistere fondsen die ontdekt zijn vanuit Frankrijk. Ik hoop
dat dat aspect ook behoorlijk zal worden behandeld. Ik
neem er nota van dat de onderzoeken aan de gang zijn. Het is uiteraard niet
aan ons over de grond van de zaak te oordelen – de scheiding der machten
belet ons dat – maar ik neem er nota van dat alle nodige middelen naar
die gerechtelijke onderzoeken gaan. Ik zal niet nalaten de minister regelmatig
opnieuw vragen te stellen als we kennis krijgen van andere informatie, via de
pers of via een andere weg. Ik
herhaal: voor sommige dossiers werd op het vlak van gerechtelijke en
politionele middelen alles op alles gezet om de onderzoeken tot een goed
einde te brengen. Ik hoop dat dit ook zal gebeuren voor dit dossier. |
|||
Mondelinge vraag van
de heer Armand De Decker aan de minister van Justitie
over «het personeelsbestand en de middelen van de Staatsveiligheid»
(nr. 5‑888)
|
||||
M. Armand
De Decker (MR). – Nous
savons que la Sûreté de l’État est en manque d’effectifs et de moyens. Nous savons
aussi que les temps que nous traversons dans le monde, en Europe, dans le
bassin méditerranéen, en Afrique, sont particulièrement dangereux à cause du
terrorisme. L’affaire Mohammed Merah à Toulouse nous en a apporté une preuve
flagrante. La guerre en
Afghanistan, la guerre civile en Syrie et la crise et la guerre au Mali ont
attiré sur ces terrains d’opérations de très nombreux djihadistes en
provenance d’Europe, et plus de cent ressortissants ou résidents belges sont,
semble‑t‑il, partis combattre récemment en Syrie et au Mali au départ de chez
nous. Ces combattants
sont tous potentiellement des auteurs d’actes terroristes sur notre
territoire ou ailleurs en Europe, à leur retour de ces zones de guerre, ou au
départ de notre territoire qui, selon certaines sources, est une plaque
tournante et un lieu de recrutement de djihadistes. Il va de soi
que les opérations françaises au Mali, auxquelles à juste titre nous
participons au plan logistique, ont conduit à renforcer l’activité des
services de police et de renseignement français sur le sol de la République
française. Cela a pour conséquence que de nombreux islamistes actifs viennent
se réfugier en Belgique, ce qui ne peut qu’entraîner une surcharge de travail
pour la Sûreté de l’État. Dans ce contexte,
je souhaite demander à Mme la ministre quelles mesures elle compte
prendre pour renforcer les moyens de la Sûreté de l’État. Dans quel délai
le gouvernement compte‑t‑il enfin confirmer l’administrateur de la Sûreté de
l’État, M. Winants, dans ses fonctions ? Cette absence de
confirmation est une source de déstabilisation de la Sûreté de l’État,
d’autant plus que M. Winants a largement fait preuve de ses hautes
qualités professionnelles et bénéficie d’une grande estime à l’étranger. Cela
fait une dizaine d’années qu’en tant que membre du Comité R, je suis ce
domaine et je pense que nous disposons d’un des meilleurs
« patrons » des services de renseignement. Il est important de
procéder au renouvellement de son mandat. |
De heer Armand De Decker (MR). – We weten dat het de
Staatsveiligheid aan manschappen en middelen ontbreekt. We
weten ook dat de wereld, Europa, het Middellandse Zeegebied, Afrika een
bijzonder gevaarlijke periode doormaken vanwege het terrorisme. De zaak
Mohammed Merah in Toulouse heeft dat overduidelijk bewezen. De
oorlog in Afghanistan, de burgeroorlog in Syrië en de crisis en de oorlog in
Mali hebben talloze jihadisten uit Europa aangetrokken en, naar het schijnt,
zouden meer dan honderd Belgische onderdanen of inwoners onlangs vertrokken
zijn om aan de gevechten in Syrië en Mali deel te nemen. Die
strijders zijn allemaal potentiële daders van terreuraanslagen op ons
grondgebied of elders in Europa, wanneer ze uit die oorlogsgebieden
terugkeren, of vanop ons grondgebied dat volgens sommige bronnen een
draaischijf en een kweekvijver van jihadisten is. Het
ligt voor de hand dat, gezien de Franse operaties in Mali waaraan we terecht
logistieke steun verlenen, de Franse politie- en inlichtingendiensten hun
activiteiten op het grondgebied van de Franse Republiek hebben opgedreven.
Dat heeft tot gevolg dat talloze actieve islamisten hun toevlucht zoeken tot
België, wat extra werk meebrengt voor de Staatsveiligheid. In
dat verband had ik graag van de minister vernomen welke maatregelen ze
overweegt om de Staatsveiligheid meer middelen te geven. Binnen welke termijn denkt de regering de administrateur van de Staatsveiligheid, de heer Winants, in zijn functie te bevestigen? Het uitblijven van die bevestiging destabiliseert de Staatsveiligheid, temeer daar de heer Winants ruimschoots blijk geeft van een grote beroepsbekwaamheid en veel achting in het buitenland geniet. Als lid van het Comité I volg ik die sector al een tiental jaar en ik denk dat we over een van de beste “chefs” inlichtingen beschikken. Het is belangrijk hem een nieuw mandaat te geven. |
|||
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de
la Justice. – En 2003, le budget réalisé de la Sûreté de l’État était de
l’ordre de 23 millions d’euros ; fin 2010, il s’élevait à 43 millions
d’euros, soit une augmentation de 82% en sept ans. Dans les
limites de ses budgets de personnel, la Sûreté de l’État peut déterminer elle‑même
leur affectation : remplir le cadre du personnel ou accorder des
augmentations de traitement. Il ressort des
derniers rapports annuels de la Sûreté de l’État que 82 personnes ont
été recrutées en 2010, tandis que 32 personnes quittaient définitivement
le service. Les chiffres pour 2011 font état de 21 arrivées pour 25
départs. La situation budgétaire contraint l’ensemble des services publics à
poser des priorités et à agir en fonction de celles‑ci. J’ai également
demandé à la Sûreté de l’État d’élaborer une liste de priorités, par ordre
d’importance, et de définir sur cette base lesquelles sont menacées par les
restrictions et insuffisances budgétaires dénoncées en matière de ressources
humaines. C’est la seule manière de prendre des décisions fondées. Tout cela pour
dire que je prends chaque demande d’argent et de personnel supplémentaires au
sérieux. Engageant systématiquement le dialogue avec le service concerné,
j’essaie toujours d’objectiver autant que possible le dossier et de
l’inscrire dans une approche qui permet au management désigné à cet effet de
participer aux choix stratégiques. Même en ces temps budgétaires extrêmement
difficiles, je redoublerai d’efforts pour dégager davantage de moyens, comme
je suis déjà parvenue à le faire lors des récentes discussions budgétaires
pour plusieurs de mes services qui avaient justifié leurs besoins. Concernant la
désignation de l’administrateur général, l’arrêté royal réglant cette
question est en ce moment à l’étude et j’espère pouvoir procéder
prochainement à la désignation au mandat d’administrateur général et à
l’attribution de la fonction d’administrateur général adjoint auprès de ce
service. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – In 2003
besteedde de Staatsveiligheid een budget van 23 miljoen euro; einde 2010
liep dat op tot 43 miljoen euro, wat een verhoging met 82% betekent op
zeven jaar tijd. Binnen
de grenzen van haar personeelsbegroting kan de Staatsveiligheid zelf bepalen
waarop ze inzet: de personeelsformatie aanvullen of de lonen verhogen. Uit
de jongste jaarrapporten van de Staatsveiligheid blijkt dat in 2010
82 personen werden in dienst genomen, terwijl 32 personen de dienst
definitief hebben verlaten. De cijfers voor 2011 maken melding van
21 indienstnemingen en 25 vertrekken. De budgettaire toestand
dwingt alle openbare diensten ertoe prioriteiten vast te leggen en zich eraan
te houden. Ik
heb de Staatsveiligheid ook gevraagd een prioriteitenlijst op te stellen en
op grond daarvan vast te stellen welke prioriteiten in volgorde van
belangrijkheid door de budgettaire restricties en tekorten inzake personeel
in het gedrang komen. Alleen zo kunnen we gefundeerde beslissingen nemen. Ik
neem dus ieder verzoek om extra personeel en middelen ernstig. Ik dialogeer
systematisch met de betrokken dienst en tracht het dossier altijd zo
objectief mogelijk te behandelen en het daartoe aangestelde management bij de
strategische keuzes ter zake te betrekken. Zelfs in deze uiterst moeilijke
budgettaire periode zal ik de inspanningen verhogen om meer middelen vrij te
maken, zoals ik bij recente begrotingsdiscussie al met succes heb gedaan voor
verschillende van mijn diensten die hun behoeften wisten te rechtvaardigen. Het
koninklijk besluit houdende aanstelling van de administrateur‑generaal ligt
momenteel ter studie en hopelijk kan ik binnenkort overgaan tot de
daadwerkelijke aanstelling van de administrateur‑generaal en tot de
toewijzing van de functie van adjunct‑administrateur‑generaal van de dienst. |
|||
Mondelinge vraag van
mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «het falend
beleid rond de forensische geneeskunde» (nr. 5‑884)
|
||||
Question orale de M. Jacques Brotchi à la ministre de la
Justice sur «la médecine légale» (no 5‑889) |
Mondelinge vraag van
de heer Jacques Brotchi aan de minister van Justitie over «de
forensische geneeskunde» (nr. 5‑889)
|
|||
M. le président. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment) |
De voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming) |
|||
Mme Helga
Stevens (N‑VA). – Ce n’est pas seulement en psychiatrie légale que l’État
se montre défaillant : la situation de la médecine légale est
carrément dramatique. Le
mercredi 6 mars 2013, dans les médias, est parue une information
choquante sur cette politique défaillante. Les médecins légistes tirent
l’alarme. Les universités doivent intervenir pour payer les coûts à la place
de la Justice, et ensuite attendre trois ans pour être remboursées sans aucun
intérêt de retard. Le Service des frais de justice chicane systématiquement
sur le nombre d’heures accomplies, l’indemnité de kilométrage, l’indemnité de
nuit, etc. La gravité de la situation est telle que les médecins légistes
parlent franchement d’une extermination de la profession. Il reste à peine
une vingtaine de médecins légistes actifs en Belgique et la moitié partira à
la retraite dans les cinq à dix ans à venir, la menace d’un dépeuplement
rapide se fait jour d’autant plus que les spécialistes récemment diplômés se
découragent et décrochent. Le
Collège des procureurs généraux dans une lettre à la Justice souligne que la
situation est très problématique mais apparemment cette remarque est tombée
dans l’oreille de sourds. La Belgique menace de devenir un paradis pour les
criminels. Le nombre d’autopsies judicaires est lamentablement bas en
Belgique : au maximum un pour cent alors qu’on en effectue quinze pour
cent en Angleterre et même dix‑sept pour cent en Finlande. Le nombre de
découvertes d’homicide est deux fois plus élevé en Finlande qu’en Belgique.
Plus on réalise d’autopsies, plus on découvre d’homicides. La Justice
recommande pourtant de recourir à moins d’experts. On fait des économies y
compris dans les dossiers de viols. Avec ceux qui tirent l’alarme, je me
demande ce que nous faisons ! L’État veut‑il encore d’une médecine
légale ? Que fera la ministre à court et à long termes pour remédier à cette situation dramatique ? Un budget est‑il prévu ? Si oui, quel en sera le montant ? Si non, pourquoi n’y en‑t‑il pas ? |
Mevrouw Helga
Stevens (N‑VA). –
Niet enkel in de forensische psychiatrie schiet de overheid tekort, ook in de
forensische geneeskunde is de situatie ronduit dramatisch. Op
woensdag 6 maart 2013 verscheen er in de media een schokkend
bericht over het falend beleid. De wetsdokters slaan alarm. Universiteiten
moeten bijspringen om de kosten te betalen in plaats van Justitie, dat dan
nog eens drie jaar wacht om terug te betalen, zonder verwijlinteresten. De
dienst Gerechtskosten van Justitie beknibbelt daarenboven systematisch op het
aantal gepresteerde uren, de kilometervergoeding, de nachtvergoeding
enzovoort. De toestand is zo erg dat de wetsdokters onomwonden over een
volledige uitroeiing van hun beroep spreken. Met nog amper een twintigtal
actieve wetsdokters in België en een verwachte halvering door pensionering de
komende vijf tot tien jaar dreigt een snelle leegloop, vooral als ook jong
afgestudeerde specialisten ontmoedigd raken en afhaken, zoals nu gebeurt. Het
college van procureurs‑generaal wees in een brief aan Justitie op de zeer
problematische toestand, maar blijkbaar viel deze boodschap in dovemansoren.
De problemen werden immers niet aangepakt, integendeel. België dreigt een
crimineel paradijs te worden. Het aantal gerechtelijke autopsieën ligt in
België bedroevend laag: maximaal één procent, tegenover vijftien procent in
Engeland vijftien procent en zelfs zeventien procent in Finland. Het aantal
ontdekte dodingen ligt in Finland dubbel zo hoog als in België. Hoe meer
autopsieën worden uitgevoerd, hoe meer dodingen worden ontdekt. Justitie
beveelt echter aan om minder deskundigen aan te stellen. Ook in
verkrachtingsdossiers wordt bespaard. Ik kan me alleen samen met de
klokkenluiders afvragen waar we in godsnaam mee bezig zijn. Wil de overheid
nog wel forensische geneeskunde? Wat zal de minister doen om op korte en op lange termijn de dramatische situatie aan te pakken? Wordt er in een budget voorzien? Zo ja, hoeveel zal dat budget bedragen? Zo neen, waarom niet? |
|||
M. Jacques
Brotchi (MR). – Selon
certains experts, un meurtre sur deux ne serait jamais découvert en Belgique.
Cela signifie que dans notre pays, 150 meurtres par an passeraient
complètement inaperçus. Permettez‑moi à
ce sujet de reprendre les propos de mon collègue, Wim Van de Voorde,
professeur de médecine légale à la KU Leuven et vice‑président
néerlandophone de la Société royale belge de médecine légale. Il déclare, à
l’instar d’autres, qu’à cause d’une gestion calamiteuse du secteur de la
médecine légale, plusieurs dizaines de corps sont enterrés ou incinérés
chaque année sans qu’on n’ait réussi à déterminer s’il s’agissait ou non de
meurtres. Ce collègue, qui a sa propre unité de police scientifique à Leuven,
tire franchement la sonnette d’alarme : l’université prend la moitié des
coûts de fonctionnement de son unité à sa charge. L’université sponsorise
donc, de facto, la Justice. La facture s’élève à plusieurs millions
d’euros par an. Or, si l’on connaît bien le problème du coût des expertises
judiciaires, on ne sera pas étonné d’apprendre que l’État met parfois trois
ans à régler ses factures, et ce, sans payer d’indemnités de retard, sans
compter que le département des frais de justice chicane systématiquement sur
le nombre d’heures prestées, les kilomètres parcourus par le personnel médico‑légal,
les indemnités liées aux horaires de nuit, etc. La situation
est à ce point déplorable que les médecins légistes redoutent une probable
disparition de leur métier. Au mois de
janvier, il en a été largement question lors d’un symposium organisé à
l’Académie royale de médecine par la Société belge de médecine légale. Notre
pays compte à peine une vingtaine de médecins légistes actifs. Une moitié
d’entre eux partira à la pension d’ici dix à vingt ans. Sans oublier la jeune
génération qui, ne voyant pas son avenir sous les meilleurs auspices, se
décourage et jette l’éponge. Il y a donc urgence à revaloriser la médecine
légale. Madame la
ministre, vous ne pouvez ignorer le problème plus longtemps. Même le collège
des procureurs généraux vous a adressé une lettre, le 5 décembre
dernier, pour signaler l’ampleur du désastre. Le professeur
Wim Van de Voorde est clair : « Il ressort des études qu’un meurtre
sur deux ne serait jamais découvert. Cela est dû au fait que l’on n’ordonne
pratiquement jamais d’autopsie en Belgique, à peine sur un pour cent des
morts. Or ce n’est qu’en pratiquant davantage d’autopsies que l’on peut se
permettre d’éclaircir les causes de la mort ». Que fait cependant la
Justice ? Elle décourage le recours aux experts médico‑légaux. Même dans
les dossiers de viols, le mot d’ordre est « économies ». Madame la
ministre, vous connaissez mon intérêt et ma préoccupation pour cette
question. J’ai d’ailleurs déposé de longue date une proposition de loi en la
matière. Au vu de l’état catastrophique de notre médecine légale, quelle en
est votre approche et quelles sont vos solutions pour remédier à cette
situation ? Dans un État de
droit comme le nôtre, il est pour nous inadmissible qu’autant de meurtres
restent impunis. Il faut réagir ! Je compte sur vous, madame la
ministre. |
De heer Jacques Brotchi (MR). – Volgens sommige experts wordt
één moord op twee in België nooit ontdekt. Dat betekent dat in ons land
jaarlijks 150 mensen worden vermoord, zonder dat dit uitkomt. In
dat verband zou ik graag het betoog aanhalen van mijn collega Wim Van de
Voorde, professor forensische geneeskunde aan de KU Leuven en
Nederlandstalig ondervoorzitter van het Koninklijk Belgisch Genootschap voor
Gerechtelijke Geneeskunde. Net als anderen verklaart hij dat door het
erbarmelijk beheer van de forensische geneeskunde jaarlijks tientallen
lichamen worden begraven of verast zonder dat men erin is geslaagd te bepalen
of het al dan niet om moord ging. Die collega, die zelf over een eenheid
wetenschappelijke politie beschikt te Leuven, luidt dus de alarmbel: de
universiteit neemt de helft van de werkingskosten van zijn eenheid voor haar
rekening. De universiteit sponsort dus de facto Justitie. De factuur bedraagt
verschillende miljoenen euro per jaar. Wie de problematiek van de
gerechtelijke expertisekosten goed kent, is niet verwonderd dat de Staat er
soms drie jaar over doet om zijn facturen te betalen en dan nog zonder
verwijlinteresten, terwijl de dienst gerechtskosten systematisch vit op het
aantal gepresteerde uren, op de kilometers die het gerechtelijk‑geneeskundig
personeel aflegt, op de nachtvergoedingen, enzovoorts. De
toestand is zo betreurenswaardig dat de forensisch artsen vrezen dat hun beroep
zal verdwijnen. In
januari kwam dit uitgebreid aan bod op een symposium dat het Koninklijk
Belgisch Genootschap voor Gerechtelijke Geneeskunde organiseerde in de
Koninklijke Academie voor Geneeskunde. Ons land telt nauwelijks een
twintigtal actieve forensisch artsen. De helft van hen gaat binnen tien à
twintig jaar met pensioen. Daarbij mogen we niet vergeten dat de jonge
generatie haar toekomst weinig rooskleurig inziet, ontmoedigd geraakt en de
handdoek in de ring werpt. De forensische geneeskunde is dus dringend toe aan
een opwaardering. Mevrouw de
minister, u kunt het probleem niet langer negeren. Zelfs het college van
procureurs‑generaal heeft u op 5 december jongstleden een schrijven
gericht om de omvang van de ramp aan te kaarten. Professor
Wim Van de Voorde windt er geen doekjes om: “Uit de studies blijkt dat één
moord op twee nooit wordt ontdekt, omdat men in België op nauwelijks één
percent van de overledenen een autopsie beveelt. Alleen door meer
lijkschouwingen uit te voeren, kan men de doodsoorzaken beter achterhalen.”
Wat doet Justitie? Ze ontmoedigt het inschakelen van forensisch artsen. Zelfs
in dossiers van verkrachting is het motto “besparen”. Mevrouw de
minister, u kent mijn interesse en mijn bekommernis voor de problematiek. Ik
heb ter zake trouwens al lang een wetvoorstel ingediend. Hoe pakt u de
catastrofale toestand in onze forensische geneeskunde aan en welke
oplossingen stelt u voor? In
een rechtsstaat als de onze is het onaanvaardbaar dat zoveel moorden
onbestraft blijven. We moeten reageren! Ik reken op u, mevrouw de
minister. |
|||
Mme Annemie
Turtelboom,
ministre de la Justice. – Je suis bien entendu que nous risquons de manquer
de médecins légistes disposés à accomplir des missions judiciaires. Les
médecins légistes jouent un rôle crucial dans le traitement des affaires
criminelles. Leur contribution à la collecte de preuves et à l’établissement
de la vérité concourt grandement à résoudre les nombreuses affaires qui
agitent la société. Les
découvertes scientifiques ont souvent un effet essentiel. L’importance des
preuves matérielles est soulignée dans de nombreuses circulaires du Collège
des procureurs généraux et ressort également du Plan national de sécurité. Il
est aussi question d’une tendance internationale à l’échange d’informations
légales et à l’uniformisation de la collecte des preuves ; je pense par
exemple au Traité de Prüm. |
Mevrouw Annemie
Turtelboom,
minister van Justitie. – Dat er een tekort dreigt aan wetsdokters die
gerechtelijke opdrachten wensen te aanvaarden, is mij uiteraard bekend.
Wetsartsen spelen een cruciale rol in de behandeling van moordzaken. Ze
leveren op het gebied van bewijsgaring en waarheidsvinding buitengewone
bijdragen in de oplossing van vele zaken die de maatschappij en ons allemaal
beroeren. Wetenschappelijke
bevindingen spelen vaak een cruciale rol. Het belang van materiële
bewijsvoering wordt onderstreept in meerdere omzendbrieven van het College
van procureurs‑generaal en blijkt eveneens uit het Nationaal Veiligheidsplan.
Ook op internationaal vlak is er sprake van een duidelijke ontwikkeling naar
uitwisseling van forensische informatie en uniformering van bewijsgaring,
bijvoorbeeld met het Verdrag van Prüm. |
|||
La
problématique des médecins légistes s’inscrit dans un débat plus vaste sur la
gestion des frais de justice, débat qui est en cours. Ces frais ont
considérablement augmenté ces dernières années. En 2000, ils s’élevaient à 47
millions d’euros. En 2011, ils atteignaient 110 millions d’euros. Mon département
étudie les possibilités de mieux maîtriser les frais de justice à l’avenir.
Cet examen n’est pas mené à la légère. Nous nous appuyons sur une foule
d’études intéressantes et sur de nombreuses analyses pertinentes. Nous
travaillons en équipe pluridisciplinaire sur tous les aspects de la
question : la réglementation, la procédure, le monitoring, les
technologies de l’information, la formation, etc. Dans le même
temps, la réforme de la justice a officiellement pris son envol. Les axes de
cette réforme sont davantage d’autonomie pour chaque juridiction et une
affectation raisonnée des ressources disponibles. Cette réforme implique le
développement d’un nouveau système de gestion et de contrôle des frais de
justice. Il devra être plus moderne, plus efficace et, surtout, plus concret. |
Het
debat over de forensisch artsen past in het actuele en veel ruimere debat
over het beheer van de gerechtskosten. Die kosten zijn de jongste jaren
aanzienlijk opgelopen. In 2000 bedroegen ze nog 47 miljoen euro. In 2011
beliepen ze al 110 miljoen euro. Mijn
departement bestudeert hoe we de gerechtskosten in de toekomst beter kunnen
beheersen. We baseren ons daarvoor op een stapel studies en op tal van
relevante analyses. Een multidisciplinair team werkt op alle aspecten van de
problematiek: de regelgeving, de procedure, de monitoring, de
informatietechnologie, de opleiding, enzovoorts. Tegelijkertijd komt de hervorming van justitie officieel op kruissnelheid. De richtsnoeren voor de hervorming zijn autonomie voor elk rechtsgebied en een doordachte bestemming van de beschikbare middelen. De hervorming impliceert de ontwikkeling van een nieuw beheers- en controlesysteem voor de gerechtskosten. Het moet moderner zijn, doeltreffender en vooral concreter. |
|||
J’ai
récemment reçu des acteurs du secteur de la médecine légale qui proposent une
amélioration du statut et de la formation, le but étant de renforcer, à
terme, la qualité du travail. Nous sommes effectivement tous convaincus du
rôle essentiel de la médecine légale pour la justice et pour le traitement de
certaines affaires. Ce
débat est pleinement en cours, y compris au sein de ma cellule stratégique.
Nous espérons enregistrer des progrès dans les semaines et les mois à venir. |
Onlangs
heb ik een aantal personen ontvangen die bezig zijn met de forensische
geneeskunde en die voorstellen doen om het statuut en de opleiding te
verbeteren, zodat we op termijn een kwalitatieve versterking krijgen van
iedereen die met forensische geneeskunde bezig is. We zijn immers allen
overtuigd van de cruciale rol van de forensische geneeskunde voor Justitie en
voor de behandeling van bepaalde zaken. Die
discussie is volop bezig, ook op het niveau van mijn beleidscel. We hopen
daar de komende weken en maanden vooruitgang in te boeken. |
|||
Mme Helga
Stevens (N‑VA). – La réponse de la ministre ne contient aucun engagement concret et ne
me satisfait donc pas. J’ai compris que la problématique était à l’étude et
que, comme dans tant d’autres dossiers, les résultats ne seront pas
disponibles avant des semaines, des mois, voire des années, donc peut‑être
pas avant 2015. Il
est plus que temps d’agir. Il reste à peine vingt médecins légistes, dont
plusieurs partiront à la retraite dans cinq ou dix ans. Si nous voulons
garder cette expertise, il faut agir maintenant et dégager des moyens
financiers. Chacun sait que des progrès sont nécessaires en matière de
statut, de technologies informatiques et de formation. Agissez dès maintenant. |
Mevrouw Helga
Stevens (N‑VA). –
Het antwoord van de minister voldoet mij niet. Ik hoorde geen concrete
engagementen. Wel heb ik begrepen dat zij de problematiek aan het bestuderen
is. Binnen enkele weken, maanden of jaren, zoals in zoveel andere dossiers,
komt er resultaat. Ik vrees dat ik daarover pas in 2015 iets zal vernemen. Het is nu
al vijf over twaalf. Er zijn immers amper twintig wetsdokters en een deel
ervan gaat binnen vijf of tien jaar met pensioen. Als men die expertise wil behouden,
dan moet er nu gehandeld worden en geld worden vrijgemaakt. Iedereen weet dat
het statuut moet worden verbeterd, dat er IT nodig is, dat er een betere
opleiding nodig is. Doe er
iets aan en doe het nu. |
|||
M. Jacques
Brotchi (MR). – Madame
la ministre, je reste, moi aussi, un peu sur ma faim. Je prends bonne note du
fait que vous avez établi des contacts et que la situation des médecins
légistes ne vous est pas inconnue. Mais vous devez être bien consciente qu’à
l’heure actuelle – et ce n’est pas nouveau, je le dénonce depuis longtemps
déjà –, nous vivons une situation inacceptable. La police fait appel
pour constater un décès à des médecins qui n’ont pas reçu la formation
adéquate pour déterminer s’il s’agit d’une mort naturelle ou pas. Par conséquent,
un certain nombre de morts par suite de violences nous échappent. Quand le
dossier vient sur la table de la Justice et qu’elle se rend compte a
posteriori qu’il y a un problème, que faut‑il faire ? Quand le corps
a été enterré, il faut l’exhumer, exhumation qui coûte plus cher que les
frais de médecin légiste. Mais quand le corps a été incinéré, ce qui est de
plus en plus fréquent, je vous souhaite bonne chance pour trouver une
piste ! Je voudrais
aussi porter un autre point important à votre connaissance. Le professeur
Van de Voorde, chef du service de médecine légale de la Katholieke
Universiteit Leuven, déclare que le nombre de cas à traiter ne cesse de
croître et que, par exemple, pour 75% des échantillons contenant des traces
de sperme utilisables, on n’effectue pas d’analyses ADN. La situation
est déplorable et je souhaiterais vraiment que nous ne soyons pas en ligne de
mire. Savoir qu’en Belgique, un meurtre sur deux ne serait pas découvert
m’interpelle, me tracasse et m’angoisse. |
De heer Jacques Brotchi (MR). – Mevrouw de minister, uw
antwoord voldoet me niet echt. Ik neem er nota van dat u contacten hebt
gelegd en dat de situatie van de forensisch artsen u niet onbekend is. U moet
zich er evenwel terdege van bewust zijn dat de situatie op dit ogenblik – en
dat is niet nieuw, ik stel dat al lang aan de kaak – onaanvaardbaar is.
De politie doet voor het vaststellen van een overlijden een beroep op artsen
die niet adequaat zijn opgeleid om vast te stellen of de doodsoorzaak al dan
niet natuurlijk is. Bijgevolg blijven een aantal gewelddadige overlijdens uit
ons vizier. Als
het dossier op de tafel van Justitie belandt en die er zich rekenschap van
geeft dat er een probleem is, wat moet er dan worden gedaan? Als het lichaam
begraven is, moet het worden opgegraven, wat duurder is dan de kosten voor
een forensisch arts. Wanneer het lichaam echter verast is, wat meer en meer
gebeurt, wens ik u veel geluk om nog enig spoor te vinden! Ik
zou u nog een ander belangrijk punt ter kennis willen brengen. Professor
Van de Voorde, diensthoofd forensische geneeskunde van de Katholieke
Universiteit Leuven, verklaart dat het aantal te behandelen gevallen
onophoudelijk stijgt en dat bij voorbeeld 75% van de stalen met bruikbare
spermasporen niet aan een DNA‑analyse wordt onderworpen. De
situatie is werkelijk betreurenswaardig en ik zou echt willen dat ons land
niet het mikpunt wordt. De
wetenschap dat in België één moord op twee niet wordt ontdekt, houdt me
bezig, verontrust en beangstigt me. |
|||
Projet de loi relatif à la Coopération belge au Développement
(Doc. 5‑1908) (Procédure d’évocation) |
Wetsontwerp betreffende de
Belgische Ontwikkelingssamenwerking (Stuk 5‑1908) (Evocatieprocedure)
|
|||
Algemene
bespreking
|
||||
M. le
président. –
Mme Arena et M. Vastersavendts se réfèrent à leur rapport écrit. |
De
voorzitter. –
Mevrouw Arena en de heer Vastersavendts verwijzen naar hun
schriftelijk verslag. |
|||
M. Benoit
Hellings (Ecolo). – Je
souhaiterais d’ores et déjà justifier mes amendements. À la lecture de
ce projet de loi, Ecolo et Groen ont eu le sentiment qu’il inscrivait la
coopération dans une logique strictement néolibérale du « tout à la
croissance économique », surtout dans ses articles que je qualifierais
de « très économicocentrés ». C’est la raison pour laquelle nous
avons rédigé et déposé quatre amendements qui visent à y rendre une meilleure
place à l’économie. Dans le premier
amendement, nous demandons que l’aide humanitaire soit apportée uniquement
pour la prévention civile des conflits, et non pour ses aspects
éventuellement militaires. L’amendement no 2
concerne l’article 3. Il précise que la Coopération belge au
Développement doit viser l’éradication de la pauvreté, de l’exclusion et des
inégalités. La croissance économique est évidemment souhaitable dans les pays
du Sud, mais il faut qu’elle soit associée à une redistribution des
richesses, clairement définie. Enfin, il vise à inscrire les objectifs de la
Coopération belge au développement dans les objectifs de développement des
Nations unies, dont nous débattrons d’ailleurs longuement lors du colloque
organisé ici‑même, la semaine prochaine. Cet amendement
équilibre le paradigme de la croissance et l’aligne sur l’objectif de la
coopération au développement. J’en viens à
l’amendement no 3. La coopération doit viser d’abord et avant
tout à développer un commerce endogène, avant d’envisager une présence sur
les marchés internationaux. L’idée de cet amendement est donc de privilégier
le « commerce Sud‑Sud ». L’amendement no 4
concerne les informations communiquées au Parlement et la transparence des
décisions prises. Il convient notamment d’assurer la transparence concernant
les conflits qui surviennent entre les différentes politiques. Je pense
notamment aux Affaires étrangères et à la Défense. |
De heer Benoit Hellings (Ecolo). – Ik wil alvast onze
amendementen verdedigen. Als
we het voorliggend wetsontwerp lezen, krijgen wij bij Ecolo en Groen het
gevoel dat men hiermee de ontwikkelingssamenwerking op een neoliberale leest
wil schoeien, waarbij alles moet wijken voor de economische groei, vooral in
de artikelen die toegespitst zijn op de economie. Daarom hebben we vier
amendementen opgesteld en ingediend met het oog op een betere benadering van
de economie. In
het eerste amendement vragen we dat humanitaire hulp enkel wordt verleend
voor de civiele preventie van de conflicten, en niet voor de eventueel
militaire aspecten ervan. Amendement
nummer 2 gaat over artikel 3. Het stelt dat de Belgische
ontwikkelingssamenwerking tot doel heeft armoede, uitsluiting en ongelijkheid
uit te bannen. Economische groei is natuurlijk wenselijk in de landen van het
Zuiden, maar hij moet gekoppeld worden aan een duidelijk plan voor de herverdeling
van de welvaart. Het is ook onze bedoeling om de doelstellingen van de
Belgische ontwikkelingssamenwerking af te stemmen op de ontwikkelingsdoelen
van de Verenigde Naties, die we volgende week uitgebreid zullen bespreken op
een colloquium dat hier over dat thema wordt gehouden. Dit
amendement wil een meer evenwichtige benadering van de groei laten
samenvallen met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking. Dan
kom ik tot amendement nummer 3. Ontwikkelingssamenwerking moet er in de
eerste plaats op gericht zijn een endogene handel uit te bouwen alvorens te
denken aan een aanwezigheid op de internationale markten. Er moet dus
voorrang gegeven worden aan “Zuid‑Zuidhandel”. Amendement nummer 4 gaat over de informatie die aan het parlement wordt meegedeeld en over de transparantie van de genomen beslissingen. Er moet met name meer transparantie zijn over de conflicten die ontstaan tussen de verschillende beleidsdomeinen. Ik denk daarbij vooral aan Buitenlandse zaken en Defensie. |
|||
Mme Sabine
Vermeulen (N‑VA). – Le projet de loi apporte de nouveaux éléments positifs. Il met
notamment l’accent sur les droits de l’homme et sur un travail décent mais il
n’est, par exemple, pas assez contraignant quant aux droits des femmes et des
enfants. Nous aurions aussi souhaité qu’il traite du développement de l’État
de droit et de la lutte contre la corruption. Le
contrôle parlementaire nous préoccupe beaucoup, tout comme le suivi et
l’évaluation de l’aide aux projets et de l’aide budgétaire. Nous aurions
souhaité que le Parlement ait un retour d’information annuel, surtout pour
les pays bénéficiant d’une aide budgétaire. Le Parlement n’est pas non plus
impliqué dans le choix des pays partenaires, malgré les importantes
conséquences diplomatiques et financières qui en découlent. Le
projet de loi restreint aussi énormément le contrôle exercé par le Parlement
fédéral sur le pouvoir exécutif. M. Anciaux a jugé très positif
l’amendement de la N‑VA portant sur les lacunes en matière de critères de
reconnaissance des ONG. Le jeu politique entre la majorité et l’opposition
l’a toutefois contraint de voter contre cet amendement en commission. Dans
une dernière tentative, nous redéposons l’amendement pour qu’il puisse être
inséré dans le projet de loi. |
Mevrouw Sabine
Vermeulen (N‑VA).
– Het wetsontwerp voegt nieuwe, goede elementen toe zoals de focus op
mensenrechten en waardig werk. Dat juichen we toe. Maar op sommige essentiële
vlakken schiet het ontwerp tekort. Zo is de tekst te vrijblijvend over
vrouwen‑, en kinderrechten. Ook de opbouw van de rechtsstaat en de strijd
tegen corruptie hadden we graag in het ontwerp gezien. We maken
ons ook grote zorgen over de parlementaire controle en er zijn ook
tekortkomingen inzake de opvolging en evaluatie van project- en
begrotingshulp. We hadden graag jaarlijks feedback daarover gekregen in het
parlement. Zeker voor de landen waaraan België begrotingssteun geeft. Het
parlement is evenmin betrokken in de keuze van de partnerlanden nochtans
hebben die verreikende, diplomatieke en financiële gevolgen. Het
wetsontwerp beknot ook danig de controle door het federale parlement op de
uitvoerende macht. Collega Anciaux vond het ingediende N‑VA‑amendement inzake
de ontbrekende criteria voor de erkenning van de ngo’s heel goed. Het
politieke spel van meerderheid versus oppositie dwong hem er echter toe om in
de commissie tegen dat amendement te stemmen. Als ultieme poging dienen we
het amendement opnieuw in om iedereen nogmaals de kans te geven om het op te
nemen in het wetsontwerp. |
|||
M. Philippe
Mahoux (PS). – Je ne
comptais pas intervenir sur ce texte mais je ne peux laisser passer certaines
outrances. Dire du texte
soumis à notre vote qu’il est néolibéral est absolument déplacé. Ou
l’intervenant n’a pas le sens de la démesure, ou il n’a pas lu correctement
le document… Je rappellerai
donc quelques règles que nous défendons depuis très longtemps. Nous prônons
une politique de coopération au développement qui vise à réduire la fracture
entre le Nord et le Sud et à permettre le développement des populations. Nous refusons
toute confusion entre le commerce extérieur – compétence désormais très
réduite au niveau fédéral – et la coopération au développement. Nous
considérons qu’il est possible de mener des politiques de coopération au
développement qui ne soient pas strictement liées, sans exclure certains
liens, avec notre politique étrangère. Ces principes
que nous avons toujours défendus sont basés sur les règles et valeurs qui
sont les nôtres, avant tout celles de la solidarité. De plus, nous veillons
particulièrement à confier aux pays avec lesquels nous coopérons le rôle
essentiel. Cette mise au
point m’est apparue indispensable, après l’antépénultième intervention. |
De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik was niet van plan iets te
zeggen over deze tekst, maar ik kan niet nalaten sommige beweringen te
weerleggen. Het
klopt immers helemaal niet dat de voorliggende tekst neoliberaal zou zijn.
Ofwel heeft de spreker die dat zegt de neiging tot overdrijven, ofwel heeft
hij het document niet goed gelezen … Ik
overloop dus een aantal vuistregels die we in dit verband al lang verdedigen. We
zijn voor een ontwikkelingsbeleid dat de kloof tussen het Noorden en het
Zuiden wil dichten en de ontwikkeling van volkeren mogelijk moet maken. We
wijzen elke vermenging tussen buitenlandse handel, een bevoegdheid die op
federaal niveau niet veel meer voorstelt, en ontwikkelingssamenwerking
resoluut af. We
vinden dat het mogelijk is een ontwikkelingsbeleid te voeren dat niet
volledig gelijkloopt met ons buitenlands beleid, al kunnen er wel raakpunten
zijn. Deze
principes hebben we altijd verdedigd en ze zijn gebaseerd op de normen en
waarden die we huldigen, vooral de solidariteit. Bovendien letten we er
altijd op dat de voornaamste rol in de samenwerking weggelegd is voor de
landen waarmee we samenwerken. Deze
rechtzetting leek me noodzakelijk na wat we eerder in deze bespreking hebben
gehoord. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze
bespreking
|
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2465/8.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2465/8.) |
|||
M. le
président. – À
l’article 2, M. Hellings propose l’amendement no 1
(voir document 5‑1908/2). |
De voorzitter. – Op artikel 2 heeft
de heer Hellings amendement 1 ingediend (zie stuk 5‑1908/2). |
|||
À
l’article 3, M. Hellings propose l’amendement no 2
(voir document 5‑1908/2). |
Op
artikel 3 heeft de heer Hellings amendement 2 ingediend
(zie stuk 5‑1908/2). |
|||
À
l’article 6, M. Hellings propose l’amendement no 3
(voir document 5‑1908/2). |
Op
artikel 6 heeft de heer Hellings amendement 3 ingediend
(zie stuk 5‑1908/2). |
|||
À
l’article 26, Mme Vermeulen propose l’amendement no 8
(voir document 5‑1908/3). |
Op
artikel 26 heeft de mevrouw Vermeulen amendement 8 ingediend
(zie stuk 5‑1908/3). |
|||
À
l’article 35, M. Hellings propose l’amendement no 4
(voir document 5‑1908/2). |
Op
artikel 35 heeft de heer Hellings amendement 4 ingediend
(zie stuk 5‑1908/2). |
|||
– Le vote sur les amendements est réservé. |
– De stemming over de amendementen wordt aangehouden. |
|||
– Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu’au vote sur
l’ensemble du projet de loi. |
– De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn
geheel hebben later plaats. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van
artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952)
(Evocatieprocedure)
|
||||
Wetsontwerp tot wijziging van het
Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de
externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het
slachtoffer toegekende rechten in het raam van de
strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953)
|
||||
Wetsvoorstel tot bestraffing van
sommige zware misdrijven met daadwerkelijk levenslange opsluiting (van
mevrouw Anke Van dermeersch en de heren Jurgen Ceder en Bart
Laeremans; Stuk 5‑658)
|
||||
Algemene
bespreking
|
||||
M. le président. – Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment) Mme Khattabi se réfère à son rapport écrit. |
De voorzitter. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming) Mevrouw Khattabi verwijst naar haar schriftelijk verslag. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Je constate que le rapporteur est absent. Nous ne pouvons donc pas entamer la discussion. |
De heer Bart Laeremans (VB). – Ik stel vast dat de rapporteur niet aanwezig is. In dat geval kunnen we de bespreking niet aanvatten. |
|||
M. le
président. – La
commission a désigné M. Vastersavendts en tant que corapporteur. Je lui donne la
parole. |
De voorzitter. – De commissie heeft de heer Vastersavendts
als corapporteur aangesteld. Ik geef
hem het woord. |
|||
M. Yoeri
Vastersavendts (Open Vld), corapporteur. – En l’absence de rapport
écrit, je présente brièvement un rapport oral concernant le projet de loi
modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle. Je voudrais
aussi me référer au rapport détaillé de Mme Khattabi concernant le
projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du
17 mai 2006, dont le contenu se rattache à ce projet. L’article 2
du projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction
criminelle est ainsi rédigé : « L’article 344
du Code d’instruction criminelle, remplacé par la loi du
21 décembre 2009, est complété par un alinéa rédigé comme
suit : “Le
cas échéant, l’arrêt de condamnation mentionne si la personne condamnée
réunit les conditions déterminés par l’article 25, §2, d) ou e), ou à
l’article 26, §2, d) ou e), de la loi du 17 mai 2006 relative
au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de
liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités
d’exécution de la peine.” ». En commission, Mme Faes a déposé neuf amendements, auxquels la ministre a répondu en détail. Les amendements ont été rejetés. |
De heer Yoeri
Vastersavendts (Open Vld), corapporteur. – Bij gebrek aan een schriftelijk verslag
breng ik kort mondeling verslag uit over het wetsontwerp tot wijziging van
artikel 344 van het Wetboek van strafvordering. Daarbij verwijs ik ook
graag naar het omstandige verslag van mevrouw Khattabi over het
wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van
17 mei 2006, dat inhoudelijk aansluit bij dit ontwerp. Artikel 2
van het wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van
strafvordering luidt als volgt: “Artikel 344
van het Wetboek van strafvordering vervangen bij de wet van
21 december 2009, wordt aangevuld met een lid, luidende: ‘In
voorkomend geval vermeldt het veroordelend arrest of de veroordeelde zich
bevindt in de bij artikel 25, §2, d) of e), of artikel 26, §2, d)
of e), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe
rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het
slachtoffer toegekende rechten in het raam van de
strafuitvoeringsmodaliteiten bepaalde voorwaarden.’”. In de commissie heeft mevrouw Faes negen amendementen ingediend, waarop de minister zeer omstandig heeft geantwoord. De amendementen werden niet aangenomen. |
|||
M. Bart
Laeremans (VB). – Je constate que M. Vastersavendts s’est limité à un rapport très
bref au sujet du deuxième projet et je regrette que nous n’ayons pas entendu
Mme Khattabi. |
De heer Bart
Laeremans (VB). –
Ik stel vast dat de heer Vastersavendts zich beperkt heeft tot een
heel kort verslag over het tweede ontwerp en ik vind het spijtig dat we
mevrouw Khattabi niet hebben gehoord. |
|||
Mme Christine
Defraigne (MR). – Ces
deux projets concernent des sujets sensibles qui ont fait couler beaucoup
d’encre avant même que les discussions ne débutent au sein de notre
commission. Il me paraît donc important de resituer ces deux textes. Ils visent les
crimes les plus graves qui ont justifié une condamnation à trente ans de
réclusion ou à perpétuité, ou encore les cas de récidive. Je ne trouve pas
scandaleux que pour ces crimes les plus graves traités en cour d’assises, la
société veuille savoir quel temps d’emprisonnement va être effectivement
exécuté par le condamné. J’ai pu remarquer qu’il existait un décalage
grandissant entre ce que les praticiens du droit, les éminents juristes,
professeurs d’université et certains avocats exprimaient et ce que la société
ressentait. Ce projet est
la concrétisation d’un des points de l’accord de gouvernement qui constitue
une priorité pour notre formation. Il doit toutefois s’inscrire dans un
ensemble plus vaste prévoyant également la récidive, crime sur délit,
considérée sous l’angle de la peine infligée. Il doit s’agir d’une réflexion
globale touchant à une nécessaire réforme de notre Code pénal mais aussi de
notre Code d’instruction criminelle, parce que notre procédure pénale qui, au
fil du temps, a fait l’objet de modifications qui ont nui à sa cohérence, a
besoin d’être non seulement toilettée, mais parfois aussi revue de fond en
comble. Il faudra aussi
prendre la peine de réfléchir à l’amélioration du sort des victimes dans le
cadre des procédures de libération conditionnelle. La victime n’a pas un
droit de veto, elle n’a pas voix au chapitre sur la peine dans les procès
pénaux, même si elle fait valoir ses arguments. En l’occurrence, c’est plutôt
par l’accès au dossier devant le tribunal de l’application des peines qu’il
faudra améliorer la situation de la victime. Les
modifications législatives qui nous sont proposées devront être évaluées. Il
faudra voir dans quelle mesure elles influencent les magistrats, le verdict
des jurés et la délibération sur la peine. Il faudra aussi travailler sur les
plans de réinsertion pour les cas les plus graves. En effet, beaucoup de
formations de réinsertion qui doivent en grande part être assurées par les
communautés, ont été abandonnées par celles‑ci. Ces plans de réinsertion
devront être assortis d’obligations de résultats et les communautés devront
davantage prendre leur part de responsabilités. J’ai entendu déplorer que
certains plans de réinsertion ont été abandonnés par la Fédération Wallonie‑Bruxelles,
ce qui n’est pas admissible. Contrairement
aux craintes qui ont été émises, je ne pense pas que les textes risquent
d’entraîner une surpopulation carcérale. En effet, fort heureusement, cela
concerne une minorité de cas, soit 275 à 300 détenus sur une population
carcérale qui avoisine les 11 000 détenus. Pour diminuer
la surpopulation carcérale, il y a lieu de travailler sur plusieurs facteurs,
entre autres les peines alternatives, dans un certain nombre de cas. Il faut
aussi absolument améliorer la situation des internés, qui est un véritable
scandale de notre système carcéral : 10% de la population est constituée
par des personnes internées qui n’ont pas leur place en prison. Il faut se préoccuper
aussi de l’exécution de certaines conventions bilatérales en vertu desquelles
les détenus devraient pouvoir purger leur peine dans leur pays d’origine. La législation
que nous sommes amenés à voter aujourd’hui n’est ni un accomplissement ni un
aboutissement mais constitue une étape importante qui peut avoir une valeur
symbolique dans cette indispensable adaptation de nos procédure pénales que
j’appelle de mes vœux. |
Mevrouw Christine Defraigne (MR). – Deze ontwerpen liggen voor
velen gevoelig en hebben al veel inkt doen vloeien nog vóór we de bespreking
ervan in de commissie hebben aangevat. Het lijkt me daarom van belang ze even
te situeren. Deze
twee teksten gaan over de zwaarste misdrijven, die aanleiding gaven tot een
veroordeling tot dertig jaar of levenslange opsluiting, of over gevallen van
herhaling. Ik vind het niet schandalig dat de maatschappij voor die zwaarste
misdrijven, die voor het Assisenhof zijn behandeld, wil weten hoe lang de
veroordeelde in werkelijkheid in de gevangenis zal doorbrengen. Ik heb
vastgesteld dat de discrepantie toeneemt tussen wat rechtspractici, eminente
juristen, hoogleraren en sommige advocaten zeggen en hoe de samenleving dat
ervaart. Dit
ontwerp is de concretisering van één van de punten uit het regeerakkoord die
door onze fractie als prioritair worden beschouwd. Het moet evenwel breder
worden opgevat en ook gelden voor de bestraffing van gevallen van herhaling,
namelijk het plegen van een misdaad na een wanbedrijf. Het is een globale
denkoefening over de hervorming van ons Strafwetboek, maar ook van ons
Wetboek van Strafvordering, omdat onze strafprocedure, die in de loop der
jaren op bepaalde punten is gewijzigd en aldus aan coherentie heeft ingeboet,
niet enkel dient te worden opgefrist, maar grondig moet worden herbekeken. Er
moet ook worden nagedacht over de verbetering van het lot van slachtoffers in
het kader van de procedures voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het
slachtoffer komt geen vetorecht toe, het heeft geen stem in het kapittel in
het strafproces, ook al kan het zijn argumenten laten gelden. Het is veeleer
door toegang te verlenen tot het dossier voor de strafuitvoeringsrechtbank
dat de situatie van het slachtoffer verbeterd kan worden. De
voorliggende wetswijzigingen zullen geëvalueerd moeten worden. In welke mate
zullen ze van invloed zijn op de magistraten, op het verdict van de jury en
op de deliberatie over de strafmaat? Er moet ook geschaafd worden aan de re‑integratie
voor de ergste gevallen. Veel van de re‑integratie‑programma’s die grotendeels
door de gemeenschappen moeten worden verzekerd, werden door hen stopgezet.
Aan die re‑integratieprogramma’s moeten resultaatsverbintenissen worden
gekoppeld en de gemeenschappen moeten daarin hun verantwoordelijkheid op zich
nemen. Sommige re‑integratieprogramma’s zouden door de Franse Gemeenschap
zijn stopgezet. Dat valt te betreuren en dat zou niet mogen gebeuren. In
tegenstelling tot wat gevreesd wordt, denk ik niet dat deze teksten tot
overbevolking zullen leiden in de gevangenissen. Het gaat immers, gelukkig
maar, om een minderheid, zo’n 275 tot 300 gedetineerden op een
gevangenispopulatie van om en bij de 11 000 gevangenen. Om
de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan moeten verschillende
factoren worden aangepakt, onder meer de alternatieve straffen. Ook de
situatie van de geïnterneerden moet worden verbeterd: het is de schandvlek
van ons gevangeniswezen dat 10% van de gevangenispopulatie in feite dient te
worden geïnterneerd en niet op zijn plaats zit in de gevangenis. Er moet ook
aandacht besteed worden aan sommige bilaterale overeenkomsten krachtens welke
gedetineerden hun straf in hun land van herkomst zouden moeten kunnen
uitzitten. De
wetgeving waarover we vandaag stemmen is geen verworvenheid, noch een
eindpunt, maar een belangrijke stap met een symbolische waarde in de
noodzakelijke aanpassing van onze strafprocedures waar ik reikhalzend naar
uitzie. |
|||
(Mme Sabine
de Bethune, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitster:
mevrouw Sabine de Bethune.) |
|||
M. Bart
Laeremans (VB). – Le projet de loi relative au statut juridique externe des personnes
condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la
victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine est assurément
l’exemple le plus éclatant de ce qu’on pourrait appeler une législation de
l’apparence, une législation de perception ou une législation symbolique. Le
gouvernement espère pouvoir crier sur les toits que la législation sur la
libération conditionnelle a finalement été rendue plus stricte et que les
criminels seront libérés moins vite. Le
gouvernement parle du changement le plus important de la loi Lejeune en 125
ans mais rien n’est moins vrai. En affirmant cela, la ministre de la Justice
fait une entorse à la vérité. La loi Lejeune n’existe en effet plus depuis
sept ans déjà. En 2006, sous l’impulsion de la ministre Onkelinx, elle a été
intégralement supprimée et remplacée par la loi sur le statut juridique
externe des condamnés, une loi qui comportait un changement fondamental. À
partir de ce moment, la libération conditionnelle est en effet passée d’une
mesure d’exception ou d’une faveur pour les détenus en un droit constant pour
les condamnés, droit auquel on ne peut déroger qu’exceptionnellement et
qu’avec une bonne motivation lorsqu’il existe des contre‑indications. C’est
la loi de 2006 qui fut l’intervention la plus importante en 125 ans et non la
réforme apparente actuelle. Bien
entendu, la ministre Turtelboom bénéficie de circonstances atténuantes. Elle
n’est pas juriste et s’est donc peu occupée de justice dans le passé. Ce
n’est pas une honte et je ne le lui reproche dès lors pas le moins du monde. On
peut toutefois attendre d’une ministre qu’elle se fasse briefer, surtout dans
ces circonstances. Il est en effet particulièrement pénible d’entendre au
parlement une ministre de la Justice ne pas dire la vérité ou déformer les
faits. Sous
la ministre Onkelinx, notre politique d’exécution des peines, qui était déjà
la plus laxiste d’Europe, a rapidement évolué vers la plus laxiste d’Occident
voire du monde. Où ailleurs qu’ici la plupart des personnes condamnées à une
peine d’emprisonnement effectif de trois ans maximum, ne sont‑elles pas
incarcérées ? Dans le meilleur des cas, cette peine est exécutée au
moyen d’un bracelet électronique porté pendant quelques semaines,
confortablement chez soi. Où ailleurs qu’ici les peines de six ou huit mois
maximum ne sont‑elles même pas exécutées avec un bracelet électronique ?
Bientôt, les peines seront peut‑être exécutées au moyen d’un ingénieux
système téléphonique grâce auquel les condamnés doivent se signaler pendant
quelques jours ou tout au plus pendant quelques semaines. Où ailleurs dans le
monde tous les détenus ayant encouru une peine d’emprisonnement effectif de
plus de trois ans ont‑ils le droit de pouvoir soutirer leur libération après
avoir purgé un tiers de leur peine, sauf s’il y a des contre‑indications ? Je
défie les criminologues de consacrer des études et des recherches
comparatives sérieuses au laxisme de l’exécution des peines. Ce serait plus
intéressant que l’énième radotage rasoir sur les soi‑disant effets
préjudiciables de la détention sur les condamnés. Je suis curieux de savoir
si les criminologues de gauche qui ont toujours contribué à pousser notre
système pénal vers le gouffre, peuvent indiquer où l’exécution des peines est
encore plus laxiste et plus légère que dans notre sinistre pays. Avec
la nouvelle loi, presque rien ne change dans la pratique. Le peu de détenus
qui purgent quand même une peine de moins de trois ans, sont automatiquement
libérés au tiers de leur peine et ne doivent donc plus paraître devant le
tribunal de l’application des peines. Cela ne change pas. La
réforme de 2006 avec l’instauration des tribunaux de l’application des peines
vaudrait aussi pour les personnes condamnées à une peine d’emprisonnement de
moins de trois ans mais ni le précédent gouvernement ni l’actuel n’ont rien
fait à ce sujet. Pire encore, le gouvernement reporte à nouveau la décision,
cette fois en 2015, moment où, nous l’espérons, le gouvernement Di Rupo ne
sera plus qu’un triste souvenir. On
modifie tout aussi peu la procédure‑carrousel révoltante pour les grands
criminels qui ont purgé un tiers de leur peine, procédure lors de laquelle
ils doivent paraître tous les ans devant le même tribunal de l’application
des peines jusqu’à ce que, soit par compassion soit parce qu’il en a marre de
voir toujours les même visages, il procède bien trop tôt à la libération. Ce
carrousel est un calvaire terrible et déshonorant pour les victimes et leurs
proches. Ils sont contraints de tout revivre année après année. Ils doivent
chaque fois à nouveau se justifier. Ils doivent sacrifier du temps et de
l’argent et prendre des risques pour expliquer pourquoi ils veulent maintenir
certains criminels en prison. Même les victimes de Dutroux doivent chaque
fois à nouveau rassembler leur courage pour maintenir derrière les barreaux
l’assassin barbare de leurs enfants, de leur frère ou de leur sœur. Le
système fonctionne totalement à l’envers. Les victimes ne doivent pas
protéger la société mais les autorités doivent rassurer les victimes et
offrir à tous les citoyens – qui sont tous des victimes potentielles –
l’assurance et la garantie que les délinquants dangereux restent derrière les
barreaux, là où ils ont leur place, et que certains dangereux criminels ou
auteurs des délits les plus atroces soient pour toujours, donc pour le reste
de leur vie, bannis de la société. Les autorités, donc le gouvernement,
doivent veiller à ce que la décision du juge pénal soit exécutée d’une
manière convenable et crédible. Nous ne demandons ainsi rien de particulier,
seulement que les règles de l’État de droit soient respectées. Les jugements
et les arrêts sont là pour être exécutés. Si
la ministre avait finalement annoncé ici que le gouvernement fait ce que
demande la population, il se serait agi d’un véritable changement. En 1996,
la population a, au moyen de la plus grande pétition jamais organisée dans ce
sinistre pays, celle de l’asbl Marc et Corine, exigé des peines
incompressibles de manière à ce que le juge pénal puisse réellement protéger
la société et ait enfin à nouveau le sentiment qu’on tient compte de ses
jugements et qu’il sert réellement à quelque chose. Cet
espoir plus que légitime des juges pénaux est à mille lieues du texte qui
nous est soumis aujourd’hui. La loi sur la libération conditionnelle n’est
absolument pas fondamentalement modifiée. On introduit une loi d’exception
pour les cas extrêmes. L’allongement, du tiers à la moitié de la peine, du
délai au terme duquel on peut procéder à la libération est en effet limité au
petit groupe de criminels qui sont condamnés à trente ans ou à la réclusion à
perpétuité. Il ne s’agirait actuellement que de 365 condamnés. Ce
nombre est purement hypothétique car la nouvelle législation ne s’applique
pas à eux. La prolongation de la durée minimale effective de la peine ne vaut
que pour celui qui doit encore être condamné. Dans la pratique, les premières
conséquences concrètes ne seront donc visibles que dans dix ans au plus tôt.
On ne peut donc prévoir l’impact de cette loi. Bien entendu, le durcissement
aura des conséquences pour la fixation de la peine. J’entends déjà ceux qui,
à l’instar de Jef Vermassen, plaident en surfant sur l’émotion, demander de
ne pas donner trente ans à leur pauvre client parce qu’il tomberait alors
sous le coup du terrible régime d’exception. Aujourd’hui, très peu de détenus
sont condamnés à une peine de privation de liberté de 28 ou 29 ans. Cela va
radicalement changer dans les prochaines années. C’est certain. La
seule catégorie de criminels pour laquelle la nouvelle loi va entraîner un
vrai changement, même si c’est dans une mesure limitée, est celle des détenus
qui purgent actuellement une peine de trente ans ou à perpétuité et qui ont
en outre été mis à disposition. Pour eux, on prévoit que, désormais, les cinq
membres du tribunal de l’application des peines doivent se prononcer à
l’unanimité sur une libération ou sur une autre modalité d’exécution de la
peine. Ce
nombre est très limité. Si celui annoncé par le Conseil supérieur de la
Justice est exact, il s’agit d’à peine treize personnes. Durant l’examen en
commission à la Chambre et au Sénat, la ministre n’était pas en mesure de
confirmer ou d’infirmer ce nombre, ce qui en dit déjà long. Ou peut‑être ne
voulait‑elle tout simplement pas le confirmer parce que ce chiffre porte‑malheur
montre clairement le manque de pertinence du projet de loi. D’un
point de vue légistique, nous ne pouvons pas davantage, en tant que
législateur, être fiers de ce texte. Les dispositions des articles 4 et
6 relatives à la récidive sont en effet illisibles pour des personnes
normales et même pour des juristes normaux. Au lieu de simplement décrire la
récidive comme la récidive, on fait dans le projet une distinction inutile
entre, d’une part, les peines correctionnelles lourdes et, d’autre part, les
peines criminelles. Cette distinction est désespérément confuse et débouche
sur une liste sans fin d’articles de loi et même de parties d’articles pour
lesquels la récidive peut être invoquée, contrairement à une série d’autres
articles pour lesquels ce n’est pas possible. Une
telle énumération illisible d’articles offre indubitablement de belles
perspectives aux avocats procéduriers à la Hans Rieder. Les magistrats et les
honnêtes fonctionnaires qui doivent appliquer la loi pendant dix ans
s’arracheront toutefois les cheveux. Ils se demanderont comment ces
parlementaires irresponsables ont osé coucher une telle chose sur papier. Le
Vlaams Belang ne se sent pas responsable de ce travail bâclé. En commission,
mon groupe a tout mis en œuvre pour vous amener à de meilleures idées et pour
avancer des alternatives. Vous n’avez toutefois rien voulu entendre. Vous
vous dites nonchalamment heureux avec un peu de window dressing
qui jette de la poudre aux yeux des gens, avec un peu de législation
symbolique qui est en outre de très mauvaise facture. La ministre n’a en
effet pas le courage de résister au parti socialiste, opposé à un véritable
durcissement de la politique de libération. Et ce parti est encore et
toujours maître dans cet épouvantable pays. |
De heer Bart
Laeremans (VB). –
Het wetsontwerp over de externe rechtspositie van veroordeelden tot een
vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van
de strafuitvoeringsmodaliteiten is allicht het meest schitterende voorbeeld
van wat men schijnwetgeving, perceptiewetgeving of symboolwetgeving zou
kunnen noemen. De regering hoopt te kunnen rondbazuinen dat de wetgeving op
de voorwaardelijke invrijheidstelling eindelijk verstrengd is en dat de
criminelen minder snel zullen worden vrijgelaten. De
regering spreekt over de grootste verandering in 125 jaar van de wet Lejeune,
maar niets is minder waar. Met de uitspraak zet de minister van Justitie de
waarheid op haar kop. De wet Lejeune bestaat immers al zeven jaar lang niet
meer. In 2006 werd ze onder impuls van minister Onkelinx immers integraal
afgeschaft en vervangen door de wet op de externe positie van veroordeelden,
die wel een fundamentele omslag inhield. Vanaf dat moment werd de
voorwaardelijke invrijheidstelling immers omgevormd van een
uitzonderingsmaatregel of een gunst voor gedetineerden tot een vast recht
voor veroordeelden, waarvan slechts uitzonderlijk en goed gemotiveerd kan
worden afgeweken als er tegenindicaties zijn. De wet van 2006 was de meest
fundamentele ingreep in 125 jaar, en niet de schijnhervorming van vandaag. Natuurlijk
zijn er verzachtende omstandigheden voor minister Turtelboom. Ze is geen
juriste en heeft zich in het verleden nauwelijks met Justitie beziggehouden.
Dat is geen schande en dat verwijt ik haar dan ook allerminst. Van een
minister mag evenwel worden verwacht dat ze zich, vooral in die
omstandigheden, laat briefen. Het is immers behoorlijk pijnlijk als een
minister van Justitie in het Parlement niet de waarheid spreekt of feiten
verdraait. Onder
minister Onkelinx is ons strafuitvoeringsbeleid, dat al het meest lakse in
Europa was, met rasse schreden geëvolueerd naar het meest lakse van het
westelijk halfrond of zelfs van de hele wereld. Waar elders dan hier wordt
het merendeel van de veroordeelden die een straf hebben gekregen van maximum
drie jaar effectieve cel, niet in de cel gestopt? In het beste geval wordt
die straf uitgevoerd met enkele weken enkelband, gezellig aan de haard. Waar
elders dan hier worden straffen tot maximum zes of acht maanden zelfs niet
met een enkelband uitgevoerd? Binnenkort worden de straffen misschien
uitgevoerd via een handig telefoonsysteem waarbij veroordeelden zich enkele
dagen of hooguit enkele weken moeten melden. Waar elders in de wereld hebben
alle gedetineerden met meer dan drie jaar effectieve celstraf het recht om al
na een derde van de straf te hebben uitgezeten, hun vrijlating te mogen
afdwingen, tenzij daar tegenindicaties voor zijn? Ik daag
de criminologen uit daarover studiewerk te verrichten en ernstig vergelijkend
onderzoek te doen naar de laksheid van de strafuitvoering. Dat zou
interessanter zijn dan het zoveelste zeurderige gedram over de zogeheten
detentieschade die een veroordeelde in de cel zou oplopen. Ik ben benieuwd of
de linkse criminologen die ons strafsysteem steeds verder naar de afgrond
hebben helpen duwen, kunnen meedelen waar de strafuitvoering nog lakser en
lichtzinniger verloopt dan in dit onzalige land. Met de
nieuwe wet verandert in de praktijk nagenoeg niets. Er verandert niets aan
het feit dat het beperkt aantal gedetineerden dat toch een straf uitzit die
korter is dan drie jaar, automatisch na een derde van hun straf vrijkomt, en
dus nog altijd niet moet voorkomen voor de strafuitvoeringsrechtbank. De
hervorming van 2006 met de invoering van de strafuitvoeringsrechtbanken zou
ook gelden voor de veroordeelden met minder dan drie jaar straf, maar de
vorige regering noch de huidige hebben ter zake iets ondernomen. Erger nog,
de regering stelt de beslissing opnieuw uit, ditmaal tot 2015, een moment
waarop de regering‑Di Rupo hopelijk alleen nog een nare herinnering is. Er
verandert evenmin iets aan de hemeltergende draaimolenprocedure voor zware
criminelen die een derde van hun straf hebben uitgezeten, waarbij ze jaar na
jaar voor dezelfde strafuitvoeringsrechtbank moeten verschijnen, totdat ze uit
medelijden of omdat ze de steeds weerkerende gezichten beu is, veel te vroeg
tot vrijlating overgaat. Die
draaimolen is een vreselijke, mensonterende martelgang voor de slachtoffers
en hun nabestaanden. Ze worden gedwongen om alles jaar na jaar te herbeleven.
Ze moeten zich telkens opnieuw verantwoorden. Ze moeten tijd en geld
opofferen en ze moeten hun nek uitsteken om te verantwoorden waarom ze
bepaalde criminelen in een cel willen houden. Zelfs de slachtoffers van
Dutroux moeten telkens weer alle moed bijeenrapen om de gruwelmoordenaar van
hun kinderen, hun broer of hun zus achter de tralies te houden. Het
systeem zit helemaal verkeerd in elkaar. De slachtoffers moeten de
samenleving niet beveiligen, maar de overheid moet de slachtoffers
geruststellen. Ze moet alle burgers – die allen potentiële slachtoffers
zijn – de zekerheid en de waarborg bieden dat gevaarlijke misdadigers
achter de tralies blijven, waar ze thuishoren, en dat bepaalde gevaarlijke
criminelen of daders van de meest vreselijke misdrijven voorgoed, dus voor
heel hun leven, uit de samenleving worden verbannen. De overheid, dus de
regering, moet ervoor zorgen dat de beslissing van de strafrechter op een
fatsoenlijke en geloofwaardige wijze ten uitvoer wordt gelegd. Hiermee vragen
we niets bijzonder, maar enkel dat de regels van de rechtsstaat worden
nageleefd. Vonnissen en arresten zijn er om ten uitvoer te worden gelegd. Mocht de
minister hier eindelijk hebben aangekondigd dat de regering datgene zou doen
wat de bevolking vraagt, dan zou het om een echte verandering gaan. De
bevolking heeft in 1996 met de grootste petitie ooit in dit onzalige land,
die van de vzw Marc et Corine, onsamendrukbare straffen geëist zodat de
strafrechter de samenleving echt kan beschermen en eindelijk opnieuw het
gevoel en het besef zou krijgen dat met zijn vonnissen rekening wordt
gehouden en dat hij niet langer een bloempotrol vervult. Die meer
dan gerechtvaardigde hoop van de strafrechters staat mijlenver van de tekst
die hier vandaag voorligt. De wet op de voorwaardelijke invrijheidsstelling
wordt helemaal niet fundamenteel gewijzigd. Er wordt een uitzonderingswet
ingevoerd voor uitzonderlijke gevallen. De verstrenging van de
vrijlatingstermijn tot de helft van de straf in plaats van één derde is
immers beperkt tot de kleine groep misdadigers die tot dertig jaar of
levenslange hechtenis of opsluiting worden veroordeeld. Het zou op dit moment
om slechts 365 veroordeelden gaan. Dat getal
is puur hypothetisch want op hen is de nieuwe wet niet van toepassing. De verlenging
van de minimale effectieve strafduur geldt enkel voor wie vandaag nog moet
worden veroordeeld. In de praktijk zullen de eerste concrete gevolgen dus ten
vroegste binnen tien jaar zichtbaar zijn. Dan nog is niet te voorspellen hoe
veel, of beter hoe weinig impact deze wet zal hebben. Uiteraard zal de
verstrenging gevolgen hebben voor de straftoemeting. Ik hoor de emo‑pleiters
zoals Jef Vermassen al pleiten om hun arme cliënt toch geen dertig jaar te
geven omdat hij dan onder het vreselijke uitzonderingsregime valt. Vandaag
zijn heel weinig gedetineerden veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 28 of
29 jaar. Daarin zal de komende jaren drastisch verandering komen. Dat is
zeker. De enige
categorie van misdadigers waarvoor de nieuwe wet echt verandering teweegbrengt,
zij het slechts in beperkte mate, zijn de gedetineerden die vandaag een straf
van dertig jaar of levenslang uitzitten en daarbovenop een
terbeschikkingstelling kregen opgelegd. Voor die groep van veroordeelden
wordt met onmiddellijke ingang bepaald dat de vijf leden van de
strafuitvoeringsrechtbank unaniem moeten beslissen over een vrijlating of een
andere strafuitvoeringsmodaliteit. Dat
aantal is op enkele handen te tellen. Als het cijfer van de Hoge Raad voor
Justitie juist is, gaat het over amper dertien personen. Tijdens de
commissiebesprekingen in Kamer en Senaat was de minister niet eens in staat
om dat aantal te bevestigen of te ontkennen, wat op zich al veelzeggend is.
Of misschien wilde de minister het gewoon niet bevestigen, omdat dat ongeluksgetal
de irrelevantie van het wetsontwerp zo sterk in de verf zet. Ook
vanuit legistiek oogpunt kunnen we als wetgever onmogelijk trots zijn op deze
tekst. De bepalingen inzake recidive in de artikelen 4 en 6, zijn immers
onleesbaar voor normale mensen en zelfs voor normale juristen. In plaats van
recidive eenvoudigweg als recidive te omschrijven, wordt in het ontwerp een
nutteloos onderscheid gemaakt tussen zware correctionele straffen, enerzijds,
en criminele straffen, anderzijds. Dat onderscheid is hopeloos
onoverzichtelijk, en leidt tot een eindeloze opsomming van wetsartikelen en
zelfs delen van artikelen waarvoor recidive kan worden ingeroepen, in
tegenstelling tot een reeks andere artikelen waarvoor dat niet kan. Zo’n
onleesbare opsomming van artikelen biedt ongetwijfeld mooie perspectieven
voor procedurepleiters à la Hans Rieder. De magistraten en de brave
ambtenaren die die wet moeten toepassen, zullen zich echter over tien jaar de
haren uit het hoofd rukken. Hoe hebben die onverantwoordelijke parlementairen
dat voor mekaar gekregen, hoe hebben ze zoiets op papier durven te zetten,
zullen ze zeggen. Het
Vlaams Belang voelt zich niet verantwoordelijk voor dat broddelwerk. In de
commissie heeft mijn fractie er alles aan gedaan om u op betere gedachten te
brengen en om alternatieven naar voren te schuiven. Maar u heeft niet willen
luisteren, u stelt zich gemakzuchtig tevreden met wat windowdressing die de
mensen zand in de ogen strooit, met wat symboolwetgeving die bovendien van
zeer slechte makelij is. U heeft namelijk niet de moed om het hoofd te bieden
aan de Parti Socialiste, die gekant is tegen een echte verstrenging van het
vrijlatingsbeleid. En die partij is nog altijd heer en meester in dit
vreselijke land. |
|||
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je serai bref car d’autres orateurs interviendront certainement en
détail sur le contenu des deux projets de loi. Le
groupe sp.a soutiendra ces projets, car ils nous sont soumis en exécution de
l’accord de gouvernement, lequel prévoit expressément la réalisation des
changements proposés. De plus, la population se sent très concernée par ceux‑ci.
La ministre a présenté des projets qui traduisent correctement les accords
conclus entre les partis de la majorité. Notre parti respectera donc cet
engagement. Je
profite toutefois de l’occasion pour exprimer mon inquiétude, en réaction à
une société qui demande avec insistance un renforcement des peines. Celui‑ci
est bien présent dans ces projets de loi et le fait que d’aucuns le trouvent
trop faible me rassure en quelque sorte sur son caractère modéré. Je
voudrais toutefois formuler deux réflexions, en réaction donc à la tendance
générale et à une conviction dominante dans la société. Je
voudrais, en toute modestie, y associer une observation. La
libération conditionnelle des condamnés à une longue peine fait l’objet d’un
renforcement reposant sur la conviction que certains d’entre eux sont trop
vite libérés. Toutefois, même si la majeure partie de la population n’est pas
d’accord, nous devons oser nous demander si nous sommes toujours dans le bon
en matière de protection de la société et des victimes. Nous devons parfois
oser remettre notre système pénal en question. Le
projet améliore bien entendu la position de la victime dans le processus
pénal et je m’en réjouis, mais il aura d’autres effets. Par exemple, les
condamnés à une longue peine resteront plus longtemps en prison. Le nombre de
détenus va donc encore augmenter dans nos prisons, ce qui nous oblige, comme
vient de le dire Mme Defraigne, à accorder une plus grande attention à
ceux qui n’y sont pas à leur place. Je pense en premier lieu aux malades et
aux internés : 1 100 cas au total. Résoudre ce problème est une
priorité. Selon
certain organismes, notamment la Ligue des droits de l’homme, le projet
rendra, à terme, une nouvelle prison nécessaire. Quoi qu’il en soit, nous
devons empêcher que de longs séjours en prison rendent les établissements
pénitentiaires ingérables. Ma
deuxième réflexion concerne – et M. Laeremans se trompe à cet
égard – le droit des détenus à comparaître régulièrement et
automatiquement devant le tribunal de l’exécution des peines, ce qui permet à
celui‑ci de suivre leur réinsertion et leur évolution. Le projet supprime le
caractère automatique de la comparution, que l’intéressé devra lui‑même
solliciter. |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). –
Ik ga het kort houden, in de wetenschap dat er ongetwijfeld nog sprekers
zullen volgen die heel uitgebreid zullen ingaan op de inhoud van de twee
wetsontwerpen. De sp.a‑fractie
zal de twee wetsontwerpen goedkeuren, omdat ze worden voorgelegd ter
uitvoering van het regeerakkoord. Dat akkoord stipuleert uitdrukkelijk dat de
voorgestelde wijzigingen moeten worden doorgevoerd. Bovendien bestaat er
zonder enige twijfel een groot maatschappelijk draagvlak voor die
wijzigingen. De minister heeft ontwerpen voorgelegd die op correcte wijze
vertalen wat er tussen de meerderheidspartijen ter zake is afgesproken. Onze
fractie zal dat engagement dus nakomen. Ik maak
echter van de gelegenheid gebruik om mijn bezorgdheid te uiten. Het is een
bezorgdheid die ingaat tegen de algemene en nadrukkelijke vraag vanuit de
samenleving naar een verstrenging van de strafuitvoering. Die verstrenging
zit wel degelijk in de voorliggende wetsontwerpen en het feit dat het voor
sommigen niet ver genoeg gaat, stelt mij in zekere zin gerust dat dit ontwerp
niet té ver gaat. Toch
vraag ik de aandacht van de minister voor twee kleine bedenkingen, die, zoals
ik juist zei, ingaan tegen de algemene stroom en tegen de maatschappelijk
overheersende overtuiging. Laat mij
daar in alle bescheidenheid een bedenking aan koppelen. De
voorwaardelijke invrijheidstelling voor langgestraften wordt verstrengd. Die
verstrenging steunt op de overtuiging dat sommige langgestraften te snel
kunnen vrijkomen. Maar ook als een grote meerderheid van de bevolking het
daar niet mee eens is, moeten we ons durven af te vragen of we nog altijd
juist zitten, als het erom gaat de samenleving en de slachtoffers te
beveiligen. Soms moeten we ons strafsysteem ter discussie stellen. Uiteraard
houdt het ontwerp een verbetering in van de positie van het slachtoffer in de
strafprocesprocedure. Ik juich dat toe en ben daar erg tevreden mee. Maar het
ontwerp heeft ook andere consequenties. De langgestraften zullen bijvoorbeeld
minder snel vrijkomen. Dat komt erop neer dat onze gevangenissen nog meer
gevangenen zullen tellen. We zijn dus genoodzaakt, zoals
mevrouw Defraigne daarnet heeft gezegd, nog meer aandacht te schenken
aan diegenen die in de gevangenis zitten, maar daar niet op hun plaats zijn.
Ik denk dan in de eerste plaats aan zieken en geïnterneerden. In totaal gaat
het om meer dan 1100 gevallen. Het is absoluut prioritair met dat probleem
komaf te maken. Sommige
personen en organisaties, onder meer de Liga voor mensenrechten, menen zelfs
dat het ontwerp op termijn een nieuwe gevangenis nodig zal maken. Hoe dan ook
moeten we voorkomen dat gewone strafinrichtingen onbeheersbaar worden door
langere verblijven in de gevangenis. Mijn tweede bedenking – en daar had collega Laeremans volledig ongelijk in – heeft te maken met het recht van gedetineerden om regelmatig en automatisch voor de strafuitvoeringsrechtbank te verschijnen. Op die manier kon de strafuitvoeringsrechtbank zicht houden op de reclassering en op de evolutie van de gedetineerden. Volgens het ontwerp is er evenwel geen automatische verschijning voor de strafuitvoeringsrechtbank meer. De betrokkene zal dat zelf moeten vragen. |
|||
M. Bart
Laeremans (VB). – M. Anciaux sait parfaitement qu’en pratique, cela reviendra au
même, puisque le détenu continuera à être prévenu automatiquement par la
direction et pourra donc comparaître chaque année s’il en fait la demande. |
De heer Bart
Laeremans (VB). –
Tot dusver is er een automatisme, maar voortaan zullen de gedetineerden nog
wel automatisch elk jaar door de directie worden verwittigd en vervolgens een
aanvraag kunnen indienen. De heer Anciaux weet perfect dat in de
praktijk alles op hetzelfde zal neerkomen. De meeste gevangenen die nu automatisch
zullen verschijnen, zullen immers ook in de toekomst elk jaar opnieuw kunnen
verschijnen. |
|||
M. Bert
Anciaux (sp.a). – L’automatisme en vigueur actuellement va disparaître puisque le
détenu qui souhaite une libération conditionnelle devra prendre lui‑même
l’initiative. Jusqu’à
présent, la direction de la prison était obligée de formuler un avis, mais ce
ne sera plus le cas. Le
fait qu’un plus grand nombre de détenus restent en prison jusqu’à la fin de
leur peine aura un effet pervers : ils seront libérés sans aucune
condition ni accompagnement complémentaire. En
renforçant les règles relatives à la libération anticipée, nous aurons moins
de prise sur la vie du détenu lorsque ce dernier réintégrera la société. Il
doit apporter une contribution à celle‑ci et non lui porter préjudice. Une
réinsertion sans conditions ni accompagnement augmente le risque de récidive. D’autres
ont également exprimé cette préoccupation. La semaine prochaine,
j’interrogerai la ministre au sujet d’un directeur de prison qui lance
certaines pistes pour appréhender différemment l’exécution des peines dans
certaines prisons. Si les autorités carcérales l’ont sévèrement admonesté, la
position de la ministre est beaucoup plus nuancée. Nous devons au moins nous
demander si les prisons constituent bien la meilleure protection pour notre
société. Je sais qu’en disant cela, je suis à contre‑courant mais je me
réserve le droit d’exprimer mon inquiétude. Ces
projets visent à concrétiser l’accord gouvernemental, que la ministre a
exécuté correctement. Par conséquent, le groupe sp.a émettra un vote positif. |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). –
Is het nodig daarover nog te discussiëren? Het automatisme dat er vandaag is,
zal wegvallen. De gedetineerde moet voortaan zelf het initiatief nemen, wil
hij voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Dat zou
de heer Laeremans gelukkig moeten maken, maar blijkbaar voelt hij
zich liever ongelukkig. Maar mij baart deze bepaling enigszins zorgen. Tot nog
toe kon de gevangenisdirectie verplicht worden om een advies te formuleren,
maar nu is dat niet langer het geval. Voor deze
wijzigingen zijn argumenten te geven, maar we moeten beseffen dat veel meer
gedetineerden zullen vastzitten tot op het einde van hun straf. Daarbij heb
ik dus een bedenking. Dat heeft immers één perfide gevolg: die gedetineerden
zullen vrijkomen zonder enige voorwaarde of verdere begeleiding. Het
strenger maken van de regels inzake vervroegde invrijheidstelling zorgt
ervoor dat we minder greep hebben op het leven van de gedetineerden zodra ze
in de samenleving terechtkomen. Gedetineerden die weer in de samenleving
komen, moeten kunnen bijdragen tot die samenleving in plaats van haar te
koeioneren. We moeten dus opletten dat gedetineerden die tot het einde van
hun straf vastzitten, niet in de samenleving terugkomen zonder enige
begeleiding of voorwaarden, want dan neemt de kans op recidive toe. Mijn
bezorgdheid is de minister niet vreemd; ook anderen hebben ze al geuit.
Volgende week ga ik de minister ondervragen over een gevangenisdirecteur die
een aantal sporen aanreikt voor een andere strafuitvoering in bepaalde
gevangenissen. De top van het Gevangeniswezen heeft hem daarover zwaar
aangepakt. Het standpunt van de minister is veel genuanceerder. We moeten
op zijn minst het debat kunnen voeren over de vraag of gevangenissen wel de
beste beveiliging zijn voor onze samenleving. Ik weet dat ik daarmee tegen de
stroom inga, maar ik wil het recht behouden om die bezorgdheid te uiten. Deze
ontwerpen zijn een uitvoering van het regeerakkoord. De minister heeft het
akkoord correct uitgevoerd. De sp.a‑fractie zal de ontwerpen bijgevolg ook
goedkeuren. |
|||
Mme Martine
Taelman (Open Vld). – J’enfonce une porte ouverte lorsque je dis qu’un appel a été lancé
depuis longtemps pour durcir les règles de la libération conditionnelle.
Après le vote de ce jour, la loi Lejeune ne sera plus la loi Lejeune.
J’entends M. Laeremans marmonner quelque chose mais je me sens
sérieusement soutenue dans mes propos, notamment par un article du Juristenkrant
indiquant que les règles relatives à la libération conditionnelle deviennent
plus claires et plus dures. M. Laeremans ne doit donc pas me croire ou
même croire la ministre, mais les explications d’un éminent juriste dans le Juristenkrant
constituent un argument d’autorité qui mérite le respect. Notre
groupe est heureux qu’une avancée ait enfin lieu après tant d’années. Je
voudrais encore faire deux remarques. Nous
avons discuté de la question de savoir si nous devions fixer le champ d’application
en termes généraux ou établir une liste. Le Conseil d’État a conseillé de
travailler avec une liste et nous avons suivi cet avis. Il s’agit d’une
solution de sécurité qui implique qu’en tant que législateur, nous mesurions
chaque modification de la législation pénale à l’aune des dispositions
relatives à la libération conditionnelle. Pour
M. Anciaux, ce n’est pas logique et constitue potentiellement un
problème. Pour moi, il est important et logique que les règles de procédure
soient modifiées : désormais, une libération conditionnelle n’intervient
plus automatiquement. L’intéressé doit la demander. En
écoutant l’exposé de M. Laeremans, j’ai dû repenser à une rencontre,
voici quelques semaines, avec deux parlementaires canadiens. C’est une anecdote
mais elle est amusante. Au Canada, on peut devenir sénateur sur la base d’un
long et bon état de service. L’un des Canadiens était sénateur, l’autre
député mais aussi associé dans un important bureau d’avocats. Il m’a présenté
son collègue en ces termes : « Mon collègue ici présent est un des
meilleurs ministres de la Justice que le Canada ait jamais connu. Pourtant,
il n’est pas avocat. Lorsqu’il était ministre, il m’appelait presque tous les
jours pour me demander mon avis au sujet de certains dossiers. J’ai dû chaque
fois constater qu’il faisait ensuite précisément le contraire. Et c’est,
selon moi, la raison pour laquelle il fut un si bon ministre de la
Justice. » Peut‑être y a‑t‑il là un fond de vérité ? Je
termine. Globalement, nous pouvons être très heureux de ce projet parce qu’il
constitue à nouveau une étape importante dans la manière dont nous procédons
avec l’exécution des peines. Notre groupe adoptera dès lors le projet avec
une très grande conviction. |
Mevrouw Martine
Taelman (Open Vld).
– Ik trap een open deur in wanneer ik zeg dat er al lang een roep is om de
regels voor de voorwaardelijke invrijheidstelling te verstrakken. Na de
stemming van vandaag zal de wet‑Lejeune niet langer de wet‑Lejeune zijn. Ik
hoor de heer Laeremans iets mompelen, maar ik voel me behoorlijk
gesteund in mijn uitspraak, meer bepaald door een artikel uit de Juristenkrant
met als titel “Er komt meer duidelijkheid en scherpte in de regels rond de
voorwaardelijke invrijheidstelling”. De heer Laeremans moet het dus
niet van mij aannemen of zelfs niet van de minister, maar de uitspraak van
een eminent jurist in de Juristenkrant is een gezagsargument dat
respect verdient. Onze
fractie is blij dat er eindelijk na zoveel jaren een doorbraak is. Twee
opmerkingen wil ik wel nog maken. We hebben
gediscussieerd over de vraag of we het toepassingsgebied in algemene
bewoordingen moesten vastleggen dan wel of we een lijst moesten opstellen. De
Raad van State adviseerde om te werken met een lijst en we hebben dat advies
gevolgd. Het is een veiligheidsoplossing, die wel impliceert dat we als
wetgever elke wijziging in de strafwetgeving toetsen aan de bepalingen inzake
de voorwaardelijke invrijheidstelling. Voor
de heer Anciaux is het niet logisch en vormt het mogelijk een
probleem, voor mij is het belangrijk en logisch dat de procedureregels worden
gewijzigd: voortaan komt een voorwaardelijke invrijheidstelling niet meer
automatisch voor, de betrokkene moet erom vragen. Bij de
uiteenzetting van de heer Laeremans moest ik terugdenken aan een
ontmoeting van een paar weken geleden met twee Canadese parlementsleden. Het
is een anekdote, maar wel een grappige. In Canada kan men senator worden na
een lange en goede staat van dienst. De ene Canadees was senator, de andere
was kamerlid en ook partner in een belangrijk advocatenkantoor. Hij stelde me
zijn collega voor als volgt: “Mijn collega hier is een van de beste ministers
van Justitie die Canada ooit heeft gekend. Nochtans is hij geen advocaat.
Toen hij minister was, belde hij me bijna elke dag op om mijn advies te
vragen in bepaalde dossiers. Ik moest telkens vaststellen dat hij daarna
precies het tegenovergestelde deed. En volgens mij is dat de reden waarom hij
zo’n goede minister van Justitie was.” Misschien zit daar wel een grond van waarheid
in. Ik
besluit. Globaal mogen we heel blij zijn met het ontwerp, omdat het opnieuw
een belangrijke stap vooruit is in de manier waarop we met onze
strafuitvoering omgaan. Onze fractie zal het ontwerp dan ook met heel veel
overtuiging goedkeuren. |
|||
Mme Inge
Faes (N‑VA).
– Notre groupe votera contre les deux projets de loi parce que nous plaidons
pour une approche globale de la libération conditionnelle. L’approche
fragmentaire des projets est absolument insuffisante à nos yeux. Nous avons
déposé de nombreux amendements à ces projets. Ils ont tous été rejetés. Au
fond, nous avons quatre questions prioritaires. Pour
commencer, les victimes et la société doivent être mieux informées. Nous
estimons qu’il est important de renforcer le rôle de la victime dans la
procédure de la libération conditionnelle. Les victimes doivent aussi être
informées sur les conditions qui sont formulées dans leur intérêt. Le juge
pénal doit également selon nous mieux informer les parties quant à la durée
concrète de la peine de prison qu’encourra un condamné avant qu’il ne puisse
entrer en ligne de compte pour une peine alternative. Enfin, notre groupe
plaide pour une meilleure communication de la justice. Nous voulons donner
davantage d’instruments aux tribunaux, dans les limites de leur indépendance,
afin de communiquer avec la presse, en premier lieu en valorisant le rôle du
magistrat de presse. Malheureusement, nos amendements ont été rejetés. En
second lieu, nous soulignons les lacunes dans la loi. Grâce à elles, Michelle
Martin, pourtant récidiviste, a pu être libérée plus tôt. Le nouveau projet
de loi n’offre aucune solution à ce sujet. Celui qui est d’abord condamné par
un tribunal correctionnel et ensuite par une cour d’assises, n’est, selon la
loi, pas un récidiviste et peut donc toujours être libéré après un tiers de
la peine et non après deux tiers comme ce devrait être le cas selon les
règles actuelles. Le troisième point auquel nous demandons d’être attentif
est l’évaluation du fonctionnement des tribunaux de l’application des peines.
Les présents textes constituent une motion de méfiance à leur égard. Ils
existent pourtant depuis cinq ans déjà et font du bon travail. Une
amélioration est bien entendu toujours possible. Les juges de l’application
des peines en sont d’ailleurs demandeurs. Les affaires Amrani et Martin
montrent clairement qu’il est temps de procéder à une évaluation. Celle‑ci
aurait dû être effectuée préalablement aux deux projets de loi qui sont
aujourd’hui le résultat d’une politique de retour de flamme. En quatrième
lieu, nous plaidons pour un maintien voire un durcissement de la libération
conditionnelle, à savoir après trois cinquièmes de la peine de prison et plus
après un tiers. En cas de récidive, la libération ne peut selon nous être
possible qu’après trois quarts de la peine. Nous ne sommes pas partisans du
durcissement sélectif visé par le gouvernement. Il ne vaudra que pour les
personnes qui sont condamnées à trente ans de prison et qui ont commis une
certaine infraction très violente. Le présent projet ne fait que rendre les
règles plus complexes. Des cas graves risquent en outre d’être négligés. En
commission, nous avons cité l’exemple éloquent d’une personne qui est
condamnée à 29 ans. Son délit est‑il moins grave ? Ne requiert‑il pas
également une application plus stricte de la libération conditionnelle ?
C’est selon nous le cas. Pour ces raisons, nous voterons contre les projets
de loi. |
Mevrouw Inge
Faes (N‑VA). –
Onze fractie zal tegen de twee wetsontwerpen stemmen omdat we voor een globale
aanpak van de voorwaardelijke invrijheidstelling pleiten. De fragmentarische
aanpak in de ontwerpen is voor ons absoluut onvoldoende. Op beide ontwerpen
hebben wij tal van amendementen ingediend, die allemaal werden weggestemd. In
wezen hebben wij vier aandachtspunten. Om te
beginnen moeten de slachtoffers en de maatschappij beter worden geïnformeerd.
Wij vinden het belangrijk dat de rol van het slachtoffer in de procedure van
de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt versterkt. Slachtoffers moeten ook
worden ingelicht over de voorwaarden die in hun belang worden geformuleerd.
De strafrechter moet de partijen volgens ons ook beter inlichten over de
concrete duur van de gevangenisstraf die een veroordeelde zal moeten
ondergaan, alvorens hij voor een alternatieve straf in aanmerking kan komen.
Tot slot pleit onze fractie voor een betere communicatie van het gerecht. We
willen de rechtbanken binnen de grenzen van hun onafhankelijkheid meer
instrumenten geven om met de pers te communiceren, door in de eerste plaats
de rol van de persrechter op te waarderen. Helaas werden onze amendementen
weggestemd. Ten
tweede wijzen we op de lacune in de wet waardoor Michelle Martin als
recidivist toch vroeger vrijkwam. Het nieuwe wetsontwerp biedt hiervoor geen
oplossing. Wie eerst door een correctionele rechtbank wordt veroordeeld en
vervolgens door een hof van assisen, is volgens de wet geen recidivist en kan
dus nog steeds na een derde van de straf vrijkomen, en niet na twee derden
zoals dat volgens de huidige regels zou moeten. Dit probleem wordt niet in
alle gevallen opgelost. Het derde
punt waarvoor we aandacht vragen, is de evaluatie van de werking van de
strafuitvoeringsrechtbanken. De voorliggende teksten zijn een motie van
wantrouwen aan hun adres. Toch zijn de strafuitvoeringsrechtbanken al vijf
jaar aan de slag en verrichten ze goed werk. Uiteraard is er ruimte voor
verbetering, zoals de strafuitvoeringsrechters trouwens zelf vragen. De zaken
Amrani en Martin maken duidelijk dat het tijd is voor een evaluatie. Die
evaluatie had moeten voorafgaan aan beide wetsontwerpen die nu het resultaat
zijn van steekvlampolitiek. Ten
vierde pleiten wij voor een behoud, maar verstrenging van de voorwaardelijke
invrijheidstelling, namelijk pas na drie vijfden van de gevangenisstraf in
plaats van een derde. In geval van recidive kan vrijlating volgens ons pas na
drie vierden van de straf. Van de selectieve verstrenging die de regering
beoogt, zijn wij geen voorstander. De voorgestelde verstrenging zal alleen
gelden voor veroordeelden tot dertig jaar gevangenis, die een bepaald zwaar
geweldmisdrijf hebben gepleegd. Het voorliggende ontwerp maakt de regels
alleen maar complexer. Ernstige gevallen dreigen bovendien over het hoofd te
worden gezien. In de commissie haalden we het sprekende voorbeeld aan van
iemand die tot negenentwintig jaar wordt veroordeeld. Is zijn misdaad dan
minder ernstig? Vereist die niet eveneens een strengere toepassing van de
voorwaardelijke invrijheidstelling? Volgens ons is dat het geval. Om die
reden zullen we tegen de wetsontwerpen stemmen. |
|||
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Sans
aborder le fond du dossier, il est inquiétant qu’une fois encore, une réforme
importante fasse suite à l’émoi suscité dans l’opinion publique par la
libération de Michèle Martin et la demande de libération conditionnelle
introduite par Marc Dutroux. Or,
contrairement à ce que la presse a parfois titré, il n’est pas du tout
correct de soutenir que Marc Dutroux pourrait être libéré. La mise à
disposition du gouvernement qui a été prononcée lors de sa condamnation
permet de prolonger la peine ; il n’est donc nullement nécessaire de
modifier notre législation pour rassurer la population. On a donc nagé
dans ce dossier en pleine « émocratie ». La ministre légifère donc
sous le coup de l’émotion en suivant la vox populi. Par ailleurs,
la ministre s’est obstinée à avancer dans ce dossier alors que tous les
acteurs critiquaient unanimement cette réforme. Il est regrettable qu’ils
n’aient pas du tout été auditionnés. La ministre
s’est défendue, dans la presse, d’avoir légiféré sous le coup de l’émotion.
Nous voulons bien la croire, mais nous n’avons reçu aucune raison objective
justifiant que l’on procède, sans aucune évaluation conséquente, à une adaptation
en profondeur de la loi de 2006 sur les tribunaux de l’application des
peines. La seule réponse de la ministre a été de dire que les gens voulaient
cela. Or, on le sait,
le nombre de libérations conditionnelles est, depuis 2011, historiquement bas. Pourquoi le
gouvernement préfère‑t‑il contraindre les détenus à exécuter leur peine
complète alors que l’on sait que la libération sans encadrement de détenus à
fond de peine pose davantage de problèmes de récidive. Promouvoir un
système où l’on encourage les détenus à purger l’intégralité de leur peine ne
revient‑il pas à vider les tribunaux de l’application des peines de leur
substance ? Différents
éléments du texte posent question. Le projet de
loi modifie les procédures de libération conditionnelle pour tous les
condamnés. Les procédures ne seront en effet plus lancées automatiquement
mais après une demande écrite du condamné qui aura été préalablement informé
par le directeur de la prison. Nous craignons que cette nouvelle procédure ne
pénalise certains détenus moins bien informés ou moins proactifs. Il modifie
également la composition du tribunal de l’application des peines et prévoit
que les décisions d’accorder une modalité d’exécution de la peine seront
prises à l’unanimité plutôt qu’à la majorité. Pourquoi
ajouter deux juges au tribunal correctionnel ? Faut‑il y voir un signe
de défiance à l’égard du tribunal de l’application des peines ?
L’imposition de la règle de l’unanimité ne traduit‑elle pas la volonté de
voir une jurisprudence plus sévère en matière de libération
conditionnelle ? Enfin, le
projet ne contient aucune disposition améliorant la situation de la victime
dans le cadre des procédures devant les tribunaux de l’application des
peines. Nous regrettons
que le gouvernement n’ait pas modifié le projet de loi pour donner une place
aux victimes lors des procédures devant le TAP. Vous aurez compris que mon
groupe ne soutiendra pas cette réforme. |
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Nog los van de grond van de
zaak, verontrust het mij dat alweer een belangrijke hervorming als een
steekvlam volgt op de opwinding in de publieke opinie na de vrijlating van
Michelle Martin en het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling van
Marc Dutroux. Maar,
in tegenstelling tot wat we in de pers soms lezen, kan je niet zomaar stellen
dat Marc Dutroux zou kunnen vrijkomen. De terbeschikkingstelling van de
regering, die samen met zijn veroordeling werd uitgesproken, maakt een
verlenging van zijn straf mogelijk; de wetgeving hoeft dus helemaal niet
gewijzigd te worden om de bevolking gerust te stellen. Dit
dossier is een uiting van emocratie. De minister laat zich leiden door
emoties en de vox populi. Ze wou er per se mee doorgaan, terwijl alle
actoren kritiek hadden op deze hervorming. Het is jammer dat niemand van hen
werd gehoord. De
minister bestreed in de media de gedachte dat ze de wet wou wijzigen onder
druk van emoties. We willen haar wel geloven, maar er is geen enkele
objectieve reden gegeven waarom, zonder enige relevante evaluatie, de wet van
2006 op de strafuitvoeringsrechtbanken ingrijpend moest worden gewijzigd. Het
enige antwoord van de minister was dat de mensen dit willen. Het
is nochtans algemeen bekend dat het aantal voorwaardelijke
invrijheidstellingen sedert 2011 historisch laag is. Waarom
verkiest de regering gedetineerden te dwingen om hun volledige straf uit te
zitten, terwijl men weet dat de vrijlating zonder begeleiding van een
gedetineerde die zijn hele straf heeft uitgezeten meer risico’s inhoudt voor
herhaling? Komt
het promoten van een systeem, waarin gevangenen worden aangezet hun straf
volledig uit te zitten, niet neer op het uithollen van de opdracht van de
strafuitvoeringsrechtbanken? Een
aantal onderdelen van de tekst roepen vragen op. Het
wetsontwerp wijzigt de procedures voor de voorwaardelijke invrijheidstelling
voor alle veroordeelden. De procedures zullen immers niet langer automatisch
worden opgestart, maar pas na een schriftelijk verzoek van de veroordeelde
die daarvan vooraf door de gevangenisdirecteur op de hoogte is gebracht. We
vrezen dat deze procedure in het nadeel zal uitvallen van minder goed
geïnformeerde of weinig proactieve gevangenen. Ook
de samenstelling van de strafuitvoeringsrechtbank wordt gewijzigd en
beslissingen over de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit moeten
eenparig worden genomen in plaats van bij meerderheid van stemmen. Waarom
worden aan de strafuitvoeringsrechtbank twee correctionele rechters
toegevoegd? Is het een teken van wantrouwen? Is het opleggen van de
eenparigheidsregel geen uiting van de wil om de rechtspraak inzake
voorwaardelijke invrijheidstelling strenger te maken? Ten
slotte bevat het ontwerp geen enkele bepaling die de positie van het
slachtoffer in het kader van de procedure voor de strafuitvoeringsrechtbank
verbetert. We
betreuren dat de regering het wetsontwerp niet heeft aangepast om meer
rekening te houden met de slachtoffers tijdens de procedures voor de
strafuitvoeringsrechtbanken. U zal begrepen hebben dat onze fractie dit
ontwerp niet zal goedkeuren. |
|||
M. Rik
Torfs (CD&V). – Le CD&V, fidèle à l’accord de gouvernement, votera cette loi. Je
me réjouis que certaines modifications aient pu être apportées lors de l’examen
au parlement. Le texte actuel est meilleur que l’original. Je
souhaiterais néanmoins formuler quelques remarques. Nous avançons lentement
vers une société plus répressive. Cela a‑t‑il un sens ? Je suis le
premier à dire que nous avons sans doute versé dans l’excès contraire par le
passé. Dans les années soixante et septante, des criminologues comme Hulsman
et Hoefnagels et par la suite surtout M. Hulsman, plaidaient pour une
vision abolitionniste des peines, partant du principe qu’il faut parler avec
les gens pour que tout rentre dans l’ordre. Cela n’a pas de sens évidemment
sinon l’unanimité parfaite régnerait au parlement. Envisageons‑nous de suivre
une voie plus répressive ? Avant tout, nous devons garder la tête
froide. Quoiqu’il ait fait, celui qui est condamné reste toujours un être
humain. Il convient peut‑être de le rappeler à ceux qui semblent l’oublier en
grande partie. À
défaut, nous risquons de trop mettre en lumière un des trois objectifs d’une
loi et le moins noble des trois, à savoir l’esprit de vengeance. C’est
probablement inévitable du point de vue anthropologique, car l’être humain a
besoin d’une réparation. La vengeance ne nous protège certainement pas contre
une société à la dérive. Les deux autres objectifs, à savoir la prévention générale
et la prévention spéciale, sont pour moi plus importants du point de vue
criminologique. La
prévention spéciale consiste à faire peur à l’auteur des faits. Nous savons
tous que les gens qui séjournent plus de sept ans en prison représentent un
danger à leur sortie. Ce n’est qu’une constatation, la question est de savoir
comment nous pouvons nous en accommoder. Une peine plus sévère est parfois
quand même nécessaire. Certaines personnes doivent peut‑être rester en prison
pour le restant de leur vie mais pas toutes de préférence. Je préfère les
voir ici au parlement. J’en
arrive au troisième point, la prévention générale. Dans quelle mesure
réussirons‑nous à protéger la société et à empêcher que d’autres personnes
commettent le même type de crimes ? Cette mesure conduira‑t‑elle à
l’amélioration de la prévention générale ? Parviendrons‑nous à ainsi à
éviter que des gens commettent des délits parce qu’elles risquent en théorie
de passer quelques années de plus en prison ? Il me semble plus
important de veiller à ce que les lois et les peines existantes soient
appliquées plutôt que d’élaborer un cadre théorique prévoyant des peines de
plus en plus longues. Réfléchissons
donc à une société plus répressive. En ce qui me concerne, le premier
objectif est : comment protéger la société ? Je
souhaiterais également faire remarquer que nous ne dirons jamais assez
l’importance de l’État de droit démocratique, avec ses droits et ses
libertés. Personne aujourd’hui n’ose plus dire ouvertement qu’il se moque des
droits et des libertés. C’est peut‑être un acquis, bien que j’estime que
toutes les idées, mêmes horribles, doivent pouvoir être exprimées. Nous
devons éviter de nous engager sur une pente glissante où, par de petites
mesures, nous démantelons progressivement et en silence l’état de droit.
M. Laeremans a parlé tout à l’heure d’avocats procéduriers à la Rieder.
Je réponds à cela que les procédures ne sont pas que des petites règles qui
entravent la justice. Elles sont le seul moyen de rendre justice. Autrement,
nous aboutirons dans une société du lynchage, ce qu’il faut éviter à tout
prix. La procédure c’est le contenu, je tiens à le souligner fermement. |
De heer Rik
Torfs (CD&V).
– De CD&V‑fractie zal, trouw aan het regeerakkoord, deze wet goedkeuren.
Ik ben blij dat er gedurende de parlementaire behandeling een aantal
wijzigingen konden worden aangebracht. De huidige tekst is beter dan de
oorspronkelijke. Toch wil
ik nog een paar opmerkingen formuleren. We gaan langzaam de weg op van een
meer repressieve samenleving. Wat haalt dat uit? Ik ben de eerste om te
zeggen dat we in het verleden misschien te veel de andere richting zijn
uitgegaan. In de jaren zestig en zeventig pleitten criminologen, zoals
Hulsman en Hoefnagels, en dan vooral de heer Hulsman, voor een
abolitionistische visie op straffen. Hij ging ervan uit dat men moet praten
met mensen. Als men blijft praten dan komt alles goed. Dat is natuurlijk
onzin, want dan zou er ook in het parlement volstrekte eensgezindheid
heersen. Zoeken we de andere weg, de meer repressieve? Laten we vooral het
hoofd koel houden. Wie ook veroordeeld wordt, wat hij ook heeft gedaan, het
blijft altijd een mens. Dat overstijgt zijn handelingen. Misschien moet eraan
herinnerd worden op momenten dat het grotendeels door velen wordt vergeten. Als we
het niet zo zien, gaan we één van de drie doelstellingen van een wet te veel
belichten, namelijk de wraakgedachte, de minst nobele van de drie. Dat is
misschien antropologisch niet te vermijden omdat de mens hoe dan ook
genoegdoening nodig heeft. Wraak is zeker niet iets wat ons beschermt tegen
een maatschappij die ontspoort. De twee andere doelstellingen, namelijk de
algemene en de bijzondere preventie zijn wat mij betreft criminologisch
gezien belangrijker. De
bijzondere preventie is het afschrikken van de concrete persoon, de dader. We
weten allemaal dat mensen die langer dan zeven jaar in de gevangenis zitten
er gevaarlijk uitkomen. Het is maar een vaststelling, maar de vraag is hoe we
daarmee kunnen omgaan. Soms is er misschien toch een grotere straf nodig.
Sommige mensen moeten misschien levenslang in de gevangenis blijven, maar
liefst niet al te veel. Ik zie ze liever hier in het parlement. Een derde
punt is de algemene preventie. Algemene preventie betekent: in hoeverre gaan
we erin slagen de samenleving te beschermen en te verhinderen dat andere
mensen hetzelfde soort misdrijven gaan plegen. Zal deze maatregel bijdragen
tot een verbetering van de algemene preventie? Gaan we daardoor bereiken dat
mensen zich niet aan die misdrijven wagen, omdat er een kans is dat ze in
theorie een paar jaar langer in de gevangenis zullen zitten? Mij lijkt het
belangrijker ervoor te zorgen dat de bestaande wetten worden uitgevoerd, net
zoals de straffen die worden opgelegd, en niet dat we een theoretisch kader
uitwerken waarbij straffen almaar langer worden. Daar blijkt niet altijd een
grotere visie uit. Laten we
dus nadenken over een repressievere samenleving. Voor mij is het eerste doel:
hoe beschermen we de maatschappij? Een
tweede opmerking die ik wil maken is dat we niet genoeg kunnen zeggen hoe
belangrijk de liberale democratische rechtsstaat, met rechten en vrijheden,
wel is. Er is vandaag geen mens die nog openlijk durft te zeggen dat rechten
en vrijheden hem worst zullen wezen. Dat mensen die dat denken, dat niet meer
durven te zeggen is misschien een verworvenheid, ofschoon ik eigenlijk vind
dat ook afschuwelijke ideeën moeten kunnen worden verwoord. Het gevaar is de slippery slope, hoe we stilaan via kleine maatregelen alsmaar verder de rechtsstaat op een geruisloze, sluipende manier afbouwen. De heer Laeremans hoorde ik daarnet nog spreken van procedurepleiters à la Rieder, maar mijn antwoord daarop is dat procedures niet zomaar regeltjes zijn die gerechtigheid in de weg staan. Procedures zijn de enige weg om tot gerechtigheid te komen. Anders komen we terecht in een lynching‑maatschappij en dat moeten we te allen prijze voorkomen. Procedure is inhoud, dat wil ik heel sterk benadrukken. |
|||
M. Bart
Laeremans (VB). – Encore une fois, je ne vois pas vraiment de contradiction. Je ne suis
pas contre le strict respect des procédures. Je reconnais leur importance.
Mais vous embrouillez tout en énumérant tous les articles possibles.
Mme Taelman se demandait il y a un instant si nous ne devrions pas voir,
pour chaque nouvelle peine que nous votons, si nous voulons l’insérer dans le
Code ou non. Il y a même des articles dans lesquels la règle de la récidive
est d’application dans certaines parties et pas dans d’autres. Cela manque
totalement de transparence. Je préviens simplement que des avocats
procéduriers qui se focalisent sur ce sujet abusent de la situation. Je
trouve que cet avertissement n’a pas perdu de sa pertinence. |
De heer Bart Laeremans (VB). – Opnieuw zie ik niet echt een tegenspraak. Ook ik ben niet tegen een strikt naleven van procedures, ook ik vind procedures wel degelijk belangrijk. Alleen maakt u het wel erg onoverzichtelijk met uw ellenlange opsomming van alle mogelijke artikels. Mevrouw Taelman vroeg zich daarnet ook al af of we bij iedere nieuwe bestraffingsmaatregel die we goedkeuren, niet moeten nagaan of wij die in het Wetboek willen invoegen of niet. Er zijn zelfs artikels waarvan bij sommige delen de recidiveregel van toepassing is en bij andere niet. Dat is totaal ondoorzichtig. Ik waarschuw alleen dat procedurepleiters, advocaten die daarop focussen, daar misbruik van maken. Ik vind die waarschuwing nog altijd van belang. |
|||
M. Rik
Torfs (CD&V). – J’accueille votre remarque avec sympathie. Elle montre que vous
n’êtes pas contre les bonnes procédures et, surtout, que vous voulez plus de
clarté. Je ne peux que m’en réjouir. En ce sens, nous sommes peut‑être plus
proches l’un de l’autre que nous le pensons, ce qui pour vous doit être une
horrible constatation… La
non‑rétroactivité mérite également toute notre attention. Ce principe doit
non seulement être inscrit dans les textes, mais aussi être effectivement
appliqué. À cet égard, je continue à me réjouir de vivre dans un pays qui,
Dieu merci, reconnaît encore la Convention européenne des droits de l’homme.
De ce fait, toute personne qui se sent lésée par cette loi a toujours la
possibilité de s’adresser à la Cour européenne des droits de l’homme. Mais,
je le répète, gardons‑nous de nous engager sur une pente glissante. Je
suis conscient qu’un tel plaidoyer ne me rapportera pas de voix aux
élections. C’est justement pour cela que je dois le faire. Je suis tout à
fait d’accord avec M. Anciaux que nous allons de la sorte à contre‑courant
d’évolutions importantes dans notre société. Nous devons retourner à la
source de nos systèmes et de nos idées, ce qui nous oblige à aller à contre‑courant.
C’est évidemment un chemin plus difficile que se laisser emporter par le
courant vers la mer. |
De heer Rik
Torfs (CD&V).
– Ik verwelkom uw toevoeging met veel sympathie, want daaruit blijkt dat u
niet tegen goede procedureregels bent en dat u vooral meer helderheid wil. Ik
heb daar uiteraard geen enkel bezwaar tegen. In die zin staan wij wellicht
dichter bij elkaar dan we denken, wat voor u een gruwelijke vaststelling moet
zijn … Een ander
element waar we aandacht voor moeten hebben is de non‑retroactiviteit, die
niet alleen mag liggen in de formulering van de wet maar ook in de uitvoering
ervan. Wat dit betreft blijf ik gelukkig dat we in een land leven dat
godzijdank nog altijd het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
erkent. Daardoor heeft iedereen die zich door deze wetgeving geschaad voelt,
nog altijd de mogelijkheid om het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te
consulteren. Maar nogmaals, laten we ons hoeden voor het afglijden op de slippery
slope. Ik weet
ook wel dat ik met een pleidooi als dit bij verkiezingen geen stemmen haal.
Daarom juist moet je dit soort ideeën toch formuleren. Ik ben het hierover
helemaal eens met mijnheer Anciaux dat we hiermee ingaan tegen belangrijke
evoluties in de samenleving. Het antwoord daarop is dat we terug moeten gaan
naar de bron van onze systemen, van onze ideeën. De bron vind je alleen maar
door tegen de stroom in te gaan. Dat is de moeilijkste weg, maar daarmee
alleen kom je bij de bron die ons allemaal heeft geïnspireerd, niet door mee
te drijven met de rivier, op weg naar zee, waar het water zout is. |
|||
(Applaudissements) |
(Applaus) |
|||
Mme Annemie
Turtelboom,
ministre de la Justice. – Ce projet de loi donne exécution à la réforme de la
loi Lejeune, comme annoncé dans l’accord de gouvernement. Je citerai
notamment le passage suivant : « Pour ces mêmes infractions, le
juge pourra, lors de la condamnation, considérer que l’auteur est en état de
récidive s’il avait été condamné à une peine correctionnelle effective de
trois années minimum dans les dix ans qui précèdent. » Le projet
de loi à l’examen vise donc une meilleure différenciation entre la fixation
de la peine et l’exécution de la peine et ce, en vue d’instaurer un
traitement plus sévère et, partant, plus acceptable pour la société, de
certaines catégories de condamnés. L’accord de gouvernement précise en effet
clairement l’intention du gouvernement de se montrer nettement plus sévère à
l’égard des auteurs d’infractions particulièrement graves. J’ai
en effet réagi positivement aux propositions visant un autre type de régime
pénitentiaire, auquel M. Anciaux a fait référence, parce que je suis
convaincue qu’il faut une meilleure différenciation au niveau de l’exécution
de la peine. Nous devons oser intervenir plus sévèrement pour les personnes
condamnées à de lourdes peines, mais l’exécution de la peine doit être
différenciée. Il faut aussi que les peines soient plus souvent exécutées
qu’aujourd’hui. La
première version de ce projet a été finalisée en juin 2012. En
septembre, le texte a été approuvé en première lecture par le Conseil des
ministres. Il a ensuite été soumis pour avis au Conseil d’État et au Conseil
supérieur de la Justice. Le résultat demeure conforme à l’objectif énoncé
dans l’accord de gouvernement, à savoir un durcissement des conditions de
libération anticipée. |
Mevrouw Annemie
Turtelboom,
minister van Justitie. – Dit wetsontwerp geeft uitvoering aan de hervorming
van de wet Lejeune, zoals in het regeerakkoord was aangekondigd. Ik citeer
onder meer volgende passage: “Voor dezelfde inbreuken kan de rechter op het
ogenblik van de veroordeling vaststellen dat de dader zich in staat van
wettelijke herhaling bevindt wanneer deze werd veroordeeld tot een effectieve
correctionele straf van minimum drie jaar in de voorbije tien jaar.” Het
ontwerp dat vandaag ter stemming voorligt kadert in een verdere
differentiatie van de straftoemeting en de strafuitvoering met het oog op een
strengere, meer aanvaardbare benadering van sommige categorieën van
veroordeelden. Immers, in het regeerakkoord heeft de regering duidelijk haar
intentie geformuleerd om beduidend strenger op te treden ten aanzien van
diegenen die bijzonder zware misdrijven plegen. Ik heb
inderdaad positief gereageerd op de voorstellen in verband met een ander
soort gevangeniswezen, waarnaar de heer Anciaux verwees, omdat ik
ervan overtuigd ben dat er veel meer differentiatie in de strafuitvoering
moet komen: voor de zwaargestraften moeten we zwaar durven en kunnen
optreden, maar de strafuitvoering moet op een gedifferentieerde manier
gebeuren. En er moeten ook meer straffen worden uitgevoerd dan vandaag het
geval is. De eerste
versie van dit ontwerp was al klaar in juni vorig. In september was er een
eerste lezing in de ministerraad. Het advies van de Raad van State en van de
Hoge Raad voor Justitie werd gevraagd. Het resultaat blijft wat het
regeerakkoord beoogde: een verstrenging van de regels voor de vervroegde
invrijheidsstelling. |
|||
Ce renforcement
s’opérera de deux manières. D’une part, la partie minimale de la peine à purger
par un condamné sera revue à la hausse. Les condamnés devront donc rester
plus longtemps en prison avant de pouvoir demander une surveillance
électronique ou une libération conditionnelle. D’autre part, la procédure
devant de tribunal de l’application des peines sera plus stricte pour les
condamnés à de lourdes peines qui ont été mis à disposition, c’est‑à‑dire les
personnes pour lesquelles le juge a estimé que les faits ont eu un impact
important sur la société. Voyons d’abord
le renforcement de la partie minimale de la peine à purger. Les condamnés à
des lourdes peines devront en purger la moitié au lieu d’un tiers. La
procédure sera encore plus stricte pour les récidivistes. La personne déjà
condamnée à une peine correctionnelle de trois ans au moins et qui sera de
nouveau condamnée, au cours d’une période de dix ans après la fin de cette
peine, à trente ans de réclusion ou à perpétuité, devra rester presque deux
fois plus longtemps en prison. |
Deze
verstrenging gebeurt op twee manieren. Enerzijds zal de minimaal door een
veroordeelde uit te zitten straf verhoogd worden. Veroordeelden zullen dus
langer in de gevangenis verblijven vóór ze elektronisch toezicht of een
voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen aanvragen. Bovendien zal de
procedure voor de strafuitvoeringsrechtbank strenger zijn voor wie
veroordeeld werd tot een zware straf en ter beschikking gesteld werd. Met
andere woorden, voor mensen waarvan de rechter vond dat hun daden een
belangrijke impact hebben gehad op de maatschappij. Het
minimaal uit te zitten gedeelte van de straf wordt dus uitgebreid. Wie
veroordeeld wordt tot een zware straf, moet daar minstens de helft van
uitzitten in plaats van een derde. De procedure is nog strenger in geval van
herhaling. Wie eerder al veroordeeld werd tot een correctionele straf van
ministens drie jaar en in de loop van de tien jaar die volgen op het einde
van de straf opnieuw wordt veroordeeld tot dertig jaar of levenslange
opsluiting, zal bijna tweemaal zo lang in de gevangenis moeten blijven. |
|||
En
outre, le processus décisionnel pour les tribunaux de l’application des
peines a été renforcé. Cela concerne bien sûr les futurs condamnés. Le
renforcement entrera en vigueur dès que le projet de loi aura été publié au Moniteur
belge. Comme
je l’ai fait en commission, je renvoie à l’étude réalisée durant l’été 2012
par l’Institut national de criminalistique et de criminologie montrant que
les tribunaux de l’application des peines se montrent plus sévères que le
pouvoir exécutif à l’époque. Là où le pouvoir exécutif ne rejetait que dix
pour cent des demandes, le tribunal de l’application des peines en rejette
quarante pour cent. Jusqu’à présent, le dossier d’une personne condamnée qui entre en ligne de compte pour une libération anticipée est automatiquement transmis au tribunal de l’application des peines. Les choses vont changer sur ce plan. |
Daarnaast
wordt ook het beslissingsproces voor de strafuitvoeringsrechtbank verstrengd.
Uiteraard betreft het toekomstige veroordeelden. De verstrenging treedt in werking
zodra het wetsontwerp is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Zoals ik
in de commissie heb gedaan, verwijs ik naar de studie van het Nationaal
Instituut voor criminalistiek en criminologie van de zomer 2012, waaruit
blijkt dat de beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbanken strenger zijn
dan de beslissingen die vroeger door de uitvoerende macht werden genomen. De
uitvoerende macht weigerde slechts tien procent van de aanvragen; de
strafuitvoeringsrechtbank weigert veertig procent van de aanvragen. Tot op vandaag wordt het dossier van een veroordeelde die in aanmerking komt om vervroegd vrij te komen automatisch overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank. Dat zal nu veranderen. |
|||
Un condamné qui
souhaite introduire une demande de libération conditionnelle ou de
surveillance électronique, devra expressément en faire la demande. |
Een
veroordeelde die een voorwaardelijke invrijheidstelling of een elektronisch
toezicht wil aanvragen, zal daarvoor een formeel verzoek moeten indienen. |
|||
Je
ne suis pas d’accord avec les sénateurs qui disent que rien ne changera. Il
est logique qu’une personne qui veut être libéré de façon anticipée en fasse
elle‑même la demande. Nous en informerons bien sûr les parties concernées et
devons leur faire connaître leurs droits. En
outre, pour les condamnés aux peines les plus lourdes, nous allons élargir
les tribunaux de l’application des peines à cinq juges – trois professionnels
et deux non professionnels – qui devront prendre leurs décisions à
l’unanimité. Le
projet de loi modifie donc la procédure d’octroi d’une modalité d’exécution
de la peine pour les condamnés aux peines les plus lourdes, à savoir les
condamnés à une peine privative de liberté de trente ans ou à une peine
privative de liberté à perpétuité et pour lesquels le tribunal de
l’application des peines a prononcé une mise à disposition. Il vise donc le
groupe restreint des délinquants les plus dangereux ou les plus lourdement
condamnés de notre société. C’est
une des réformes les plus importantes de ce qui était une législation très
ouverte et progressive. Nous suivons toutefois l’exemple de tous nos pays
voisins. Le moment où un condamné peut être libéré anticipativement est
déterminé de manière plus stricte pour ceux qui ont encouru les peines les
plus lourdes. La procédure des tribunaux de l’application des peines est
également adaptée, les juges devant statuer à l’unanimité. Nous exécutons
ainsi l’accord de gouvernement et rencontrons le souhait constant de nombreux
partis. |
Ik ben
het niet eens met de senatoren die zeggen dat dit niets zal veranderen. Het
is logisch dat iemand die vervroegd wil vrijkomen, zelf de aanvraag hiervoor
doet. Uiteraard zullen we de betrokkenen informeren en moeten wij hen op hun
rechten wijzen. Bovendien
zullen we voor de zwaar veroordeelden de strafuitvoeringsrechtbank uitbreiden
naar vijf rechters – drie professionele en twee andere – die eenparig
zullen moeten beslissen. Het wetsontwerp
wijzigt de toekenningsprocedure van een strafuitvoeringsmodaliteit voor
personen die tot de zwaarste straffen veroordeeld zijn, namelijk tot een
vrijheidsstraf van dertig jaar of tot een levenslange vrijheidsstraf, en ten
aanzien van wie de strafuitvoeringsrechtbank ook een terbeschikkingstelling
heeft uitgesproken. Het gaat derhalve om de beperkte categorie van de
gevaarlijksten of zwaarst veroordeelden in onze samenleving. Dit is
een van de belangrijkste hervormingen van wat ooit een zeer open en progressieve
wetgeving was. We volgen echter het voorbeeld van al onze buurlanden. Het
moment waarop een veroordeelde vervroegd kan vrijkomen wordt strenger bepaald
voor wie de zwaarste straffen heeft opgelopen. Ook de procedure voor de
strafuitvoeringsrechtbank wordt aangepast, waardoor rechters met unanimiteit
moeten beslissen. Op die manier voeren we het regeerakkoord uit en komen we
tegemoet aan de vaste wil van vele partijen. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking van het
wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van
strafvordering (Stuk 5‑1952) (Evocatieprocedure)
|
||||
(Le texte adopté par la commission de la Justice est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2603/6.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2603/6.) |
|||
– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Artikelsgewijze bespreking van het
wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van
17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden
tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het
raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953)
|
||||
(Pour le
texte amendé par la commission de la Justice, voir document 5‑1953/4.) |
(Voor
de tekst geamendeerd door de commissie voor de Justitie, zie stuk 5‑1953/4.) |
|||
– Les articles 1er à 23 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 tot 23 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure)
|
||||
Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de
santé (II) (Doc. 5‑1996) |
Wetsontwerp houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996)
|
|||
Algemene
bespreking
|
||||
Mme la présidente. – Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment) |
De voorzitster. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming) |
|||
M. Jacques
Brotchi (MR). – Le
projet de loi qui nous est soumis comporte de nombreuses dispositions
importantes pour la santé publique. Mon
intervention se limitera à commenter deux chapitres qui revêtent pour moi une
importance toute particulière, à savoir les pratiques non conventionnelles et
les biobanques. La disposition
relative aux pratiques non conventionnelles supprime la procédure actuelle
qui prévoit que les arrêtés royaux d’exécution de la loi du
29 avril 1999 doivent être confirmés par une loi. Il est
regrettable que le verrou de la confirmation des arrêtés royaux par la loi
soit supprimé. Néanmoins la ministre s’est engagée en commission à procéder à
des auditions au parlement avant de prendre tout arrêté royal en la matière
et de travailler par étapes successives sur chaque pratique. Le parlement
restera ainsi associé au débat, ce qui était pour moi fondamental. Il conviendra à
cet égard de déterminer dans quelle assemblée auront lieu les auditions. Je
plaide pour un partage entre la Chambre des représentants et le Sénat. Le
Sénat pourrait dans un premier temps se saisir de l’ostéopathie, ou
éventuellement d’une autre discipline, si tel était le souhait de la
commission. Concernant
l’encadrement des pratiques non conventionnelles par les futurs arrêtés
royaux, je tiens à insister sur l’importance du diagnostic médical préalable.
C’est la raison pour laquelle je suis partisan d’un accès aux pratiques non
conventionnelles, soit effectuées par des médecins, soit fondées sur une
prescription médicale à l’instar de ce qui existe pour la kinésithérapie. En
vue des discussions à venir, je rappelle également que l’Académie de médecine
a remis un avis le 16 juin 2011 au sujet des pratiques non
conventionnelles. Dans cet avis, l’Académie recommande que la pratique de
l’acupuncture soit réservée aux médecins ayant suivi une formation
complémentaire de post‑graduat. Je voudrais en
venir à un autre chapitre de la loi portant des dispositions diverses, à
savoir les biobanques. Le projet de
loi modifie la loi du 19 décembre 2008 relative à l’obtention et à
l’utilisation de matériel corporel humain destiné à des applications
médicales humaines ou à la recherche scientifique. Il règle en particulier la
structure des biobanques, structure destinée au stockage et à la mise à la
disposition de matériel corporel humain à des fins scientifiques. En
l’absence d’applications humaines dans ce type de structure, une
réglementation plus souple est prévue afin de ne pas entraver la recherche
scientifique. Cet assouplissement est compréhensible. Du reste, les experts
recommandaient que la situation évolue et que l’industrie puisse également se
lancer dans le « bio‑banking » sous certaines conditions. Les
nouvelles dispositions ambitionnent de parfaire le travail législatif entamé
en 2008. À titre
personnel, je continue à considérer que la voie à privilégier est celle d’un
adossement du secteur industriel au secteur académique sous la forme d’un
partenariat public‑privé. Cela permettrait à mon avis d’optimiser la
recherche et d’avancer dans les meilleures conditions en garantissant un
élément essentiel : le respect de la dignité humaine, de la vie privée
et de la protection des patients. Le groupe MR
relève que la réflexion doit encore être poursuivie avant de prendre les
arrêtés d’exécution les plus adéquats et les plus performants possibles. Nous
serons évidemment très attentifs aux actes réglementaires qui seront adoptés
dans la foulée de ce texte, notamment en ce qui concerne le rôle des
biobanques qui est un élément tout à fait essentiel. Des questions
fondamentales doivent encore être examinées. Des questions éthiques aussi.
Des enjeux financiers doivent également être pris en considération et être
discutés avec le secteur. Vu l’importance
du présent projet de loi, mon groupe le soutiendra. |
De heer Jacques Brotchi (MR). – Het voorliggende wetsontwerp
bevat veel belangrijke bepalingen voor de volksgezondheid. Ik
zal me in mijn uiteenzetting beperken tot twee hoofdstukken die voor mij een
bijzonder belang hebben, namelijk de niet‑conventionele praktijken en de
biobanken. De
bepaling met betrekking tot de niet‑conventionele praktijken heft de huidige
procedure op, die bepaalt dat de koninklijke besluiten tot uitvoering van de
wet van 29 april 1999 bekrachtigd moeten worden door een wet. Het
is jammer dat die veiligheid, namelijk de bevestiging van de koninklijke
besluiten door de wet, is opgeheven. Toch heeft de minister in de commissie
beloofd om hoorzittingen in het parlement te houden vooraleer eender welk
koninklijk besluit in die materie te nemen en elke praktijk stap voor stap te
behandelen. Het parlement zal dus bij het debat betrokken blijven, wat voor
mij van fundamenteel belang was. Er
zal dus moeten worden bepaald in welke assemblee de hoorzittingen worden
gehouden. Ik pleit voor een verdeling tussen de Kamer en de Senaat. De Senaat
zou zich in een eerste fase kunnen toeleggen op de osteopathie, of eventueel
een andere discipline, als dat de wens van de commissie is. In
verband met de omkadering van de niet‑conventionele praktijken door de
toekomstige koninklijke besluiten, dring ik aan op het belang van de
voorafgaande medische diagnose. Daarom ben ik voorstander van een toegang tot
de niet‑conventionele praktijken, hetzij uitgevoerd door artsen, hetzij op
basis van een medisch voorschrift zoals dat bestaat voor kinesitherapie. In
het licht van de komende debatten herinner ik er ook aan dat de Koninklijke
Academie voor geneeskunde op 16 juni 2011 een advies heeft
uitgebracht over de niet‑conventionele praktijken. In dat advies beveelt de
Academie aan dat acupunctuur zou worden voorbehouden aan artsen die een
bijkomende postgraduaatopleiding hebben gevolgd. Ik
kom tot het hoofdstuk over de biobanken. Het
wetsontwerp wijzigt de wet van 19 december 2009 inzake het
verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de
geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek. De wet
regelt in het bijzonder de structuur van de biobanken, een structuur met als
doel menselijk materiaal op te slaan en het ter beschikking te stellen voor
wetenschappelijke doeleinden. Aangezien menselijke toepassingen in een
dergelijke structuur ontbreken, wordt in een soepeler reglementering
voorzien. Die versoepeling is begrijpelijk. Voor het overige pleitten de
experts voor een evolutie en voor de mogelijkheid dat de industrie zich ook
op het terrein van de “biobanking” kan begeven onder bepaalde voorwaarden. De
nieuwe bepalingen strekken ertoe het wetgevend werk dat in 2008 was begonnen,
te voltooien. Persoonlijk
blijf ik voorstander van een formule waarbij de industriële sector die
aanleunt bij de academische sector in de vorm van een publiek‑private
samenwerking. Op die manier kan het onderzoek worden geoptimaliseerd en
vooruitgang worden geboekt in de beste omstandigheden, en terzelfdertijd een
essentieel element te garanderen, namelijk het respect voor de menselijke
waardigheid, voor de privacy en voor de bescherming van de patiënten. De
MR‑fractie vestigt er de aandacht op dat de reflectie nog moet worden
voortgezet alvorens zo performant en adequaat mogelijke uitvoeringsbesluiten
te nemen. We zullen uiteraard zeer aandachtig zijn voor de reglementaire
handelingen die in aansluiting op die tekst worden aangenomen, in het
bijzonder wat het bijzonder belangrijk punt van de rol van de biobanken
betreft. Er zijn ook ethische vragen. Ook met financiële overwegingen moet
rekening worden gehouden en ze moeten worden besproken met de sector. Gezien
het belang van het huidige wetsontwerp, zal mijn fractie het steunen. |
|||
M. Louis
Ide (N‑VA).
– Je réagis au premier point cité par M. Brotchi. Je ne répéterai pas
tout ce qui a été dit en commission. Tout cela figure dans le rapport. En ce
qui concerne les pratiques non conventionnelles, je recommande à chacun de
prendre connaissance du rapport relatif à la discussion du projet de loi
portant des dispositions diverses en matière de santé. Je
partage le point de vue de M. Brotchi qui estime que cette discussion
devrait avoir lieu au parlement. Nous sommes rattrapés par le temps. La
proposition de résolution relative aux médecines alternatives déposée par ma
collègue Elke Sleurs et moi‑même vient d’être distribuée aujourd’hui.
S’agissant d’une initiative du Sénat, il serait donc normal que la discussion
ait lieu ici. Je
constate cependant que les collègues de la Chambre ont pris l’initiative,
hier ou avant‑hier, d’organiser le 20 mars prochain des auditions
relatives à l’homéopathie. Nous travaillons donc en parallèle alors que l’intention
de la commission était de travailler ensemble. Le ministre était également
favorable à cette proposition. La présidente pourrait peut‑être intervenir
auprès des collègues de la Chambre pour voir si nous pouvons organiser ces
travaux ensemble. |
De heer Louis
Ide (N‑VA). – Ik
pik in op wat collega Brotchi als eerste punt heeft aangehaald. Ik zal niet
alles herhalen wat in de commissie gezegd is, want er is een goed verslag
opgesteld. Met betrekking tot de niet‑conventionele praktijken raad ik iedereen
aan akte te nemen van het verslag over de bespreking van het wetsontwerp
houdende diverse bepalingen inzake gezondheid. De discussie ging voornamelijk
daarover. Ik deel
de bezorgdheid van collega Brotchi, die vindt dat de discussie best in het
parlement gehouden wordt. We worden enigszins ingehaald door de realiteit.
Net vandaag werd het voorstel van resolutie betreffende de alternatieve
geneeswijzen uitgedeeld, dat collega Elke Sleurs en ikzelf hebben ingediend.
Die resolutie is een initiatief van de Senaat en het zou dan ook goed zijn
dat het hier wordt besproken. Ik stel
echter vast dat collega’s in de Kamer gisteren of eergisteren het initiatief
genomen hebben om op 20 maart hoorzittingen te organiseren rond
homeopathie. We werken dus parallel, terwijl het de intentie van de commissie
was om de werkzaamheden samen te organiseren en ook de minister dat voorstel
genegen was. Misschien kan de voorzitster bemiddelen bij de collega’s van de
Kamer om na te gaan of we deze werkzaamheden samen kunnen organiseren. |
|||
Mme la
présidente. – Je prends
note de votre demande. Je prendrai contact avec la Chambre, mais les services
de la commission compétente doivent également assumer leurs responsabilités. |
De voorzitster. – Ik neem nota van uw vraag. Ik zal contact
opnemen met de Kamer, maar ook de bevoegde commissiediensten moeten hun
verantwoordelijkheid op zich nemen. |
|||
M. Louis
Ide (N‑VA).
– Des contacts ont lieu entre les présidents des commissions, mais il
faudrait également que ce soit le cas aux autres niveaux. |
De heer Louis
Ide (N‑VA). – Op
het niveau van de voorzitter en voorzitster van de commissies wordt contact
gelegd, maar het kan geen kwaad dat ook anderen dat doen. |
|||
Mme la
présidente. – J’appuie
votre demande. |
De voorzitster. – Geen probleem. Ik steun uw vraag. |
|||
Mme Mieke
Vogels (Groen). – Je ne partage pas le point de vue de M. Ide sur les médecines
alternatives, mais je renvoie cependant au compte rendu de notre discussion.
Je suis néanmoins d’accord avec lui pour dire que devrions pouvoir discuter
de ce problème dans une commission mixte. Madame la présidente, je vous
demande par conséquent de bien vouloir intervenir à ce sujet. |
Mevrouw Mieke
Vogels (Groen). –
Ik deel de visie van de heer Ide over alternatieve geneeswijzen
principieel niet, maar ik verwijs wel naar het verslag van onze discussie
daarover. Ik ben het wel met hem eens dat we die aangelegenheid in een
gezamenlijke commissie moeten kunnen bespreken. Mevrouw de voorzitster,
ik vraag u dan ook vriendelijk hierin te bemiddelen. |
|||
M. Philippe
Mahoux (PS). – Sans
vouloir réserver ce débat à des médecins, je ne peux m’empêcher de m’exprimer
comme médecin et comme chef de groupe. En ce qui
concerne les médecines alternatives, j’attire l’attention sur l’élément
diagnostic et la différence entre celui‑ci et la prise en charge
thérapeutique. Par ailleurs,
je voudrais rappeler l’importance des règles de Claude Bernard sur la
médecine expérimentale et de la mise à l’épreuve de la technique pour
déterminer son efficacité éventuelle. Pour le reste,
par rapport à l’intervention de mon doublement collègue M. Brotchi sur
les biobanques, nous restons attachés au débat de 2008 sur la conservation de
tissus humains ; une bonne manière de les protéger est de les confier à
des centres reconnus publics, pour la plupart universitaires. |
De heer Philippe Mahoux (PS). – Dit moet geen debat onder
artsen worden, maar ik kan niet anders dan als arts en als fractieleider
spreken. Wat
de alternatieve geneeskunde betreft, vestig ik de aandacht op de diagnose en
op het verschil daarvan met de therapeutische behandeling. Ik
wil trouwens herinneren aan het belang van de regels van Claude Bernard over
de experimentele geneeskunde en de beproeving van de techniek om de eventuele
werkzaamheid ervan te bepalen. Wat
de uiteenzetting van de heer Brotchi betreft, die mijn collega is
op twee vlakken, blijven we bij het standpunt dat we hebben ingenomen tijdens
het debat van 2008 over de bewaring van menselijke weefsels; een goede manier
om ze te beschermen is ze toe te vertrouwen aan openbaar erkende, in
hoofdzaak universitaire centra. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking van het
wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I)
(Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure)
|
||||
(Le texte adopté par la commission des Affaires sociales est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2600/8.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2600/8.) |
|||
– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Artikelsgewijze bespreking van het
wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II)
(Stuk 5‑1996)
|
||||
(Le texte adopté par la commission des Affaires sociales est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2600/7.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2600/7.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Verzending van een wetsvoorstel
naar een andere commissie
|
||||
M. Philippe
Mahoux (PS). – Lors de
la dernière réunion des commissions réunies de la Justice et des Affaires
sociales j’ai demandé le renvoi à cette dernière d’un texte relatif aux
relations de travail des personnes qui donnent des organes (doc. 5‑1130). Ma
suggestion n’a pas soulevé d’objections, et je la formule donc en séance
publique. |
De heer Philippe Mahoux (PS). – Tijdens de jongste vergadering
van de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale
Aangelegenheden heb ik gevraagd het wetsvoorstel met betrekking tot de
ontslagbescherming van werknemers die potentiële orgaandonoren zijn (stuk 5‑1130)
naar de laatstgenoemde commissie te verzenden. Er werden geen bezwaren geuit
tegen mijn voorstel, dus herhaal ik het in de plenaire vergadering. |
|||
(Assentiment) |
(Instemming) |
|||
Overlijden van Hugo Chávez,
president van Venezuela
|
||||
Mme la
présidente. – Le Sénat
a appris avec regret le décès du président du Venezuela, Hugo Rafael Chávez
Frías, à l’âge de 58 ans, au terme d’un long et pénible combat contre la
maladie. Au nom de notre
Assemblée et en mon nom propre, je présente les condoléances les plus vives à
la famille du président Chavez, au peuple et aux autorités du Venezuela. |
De voorzitster. – De Senaat heeft met diep leedwezen het
overlijden vernomen van de president van Venezuela, Hugo Rafael Chávez Frías,
die op 58‑jarige leeftijd zijn lange en moeilijke strijd tegen ziekte
verloor. Namens
onze Assemblee en in mijn eigen naam betuig ik aan de familie van president
Chávez, aan het volk en aan de autoriteiten van Venezuela mijn diepste
medeleven. |
|||
Inoverwegingneming
van voorstellen
|
||||
Mme la
présidente. – La liste
des propositions à prendre en considération a été distribuée. Est‑ce qu’il y
a des observations ? Puisqu’il n’y a
pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération
et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. |
De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen
voorstellen werd rondgedeeld. Zijn er
opmerkingen? Aangezien
er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging
genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. |
|||
(La liste
des propositions prises en considération figure en annexe.) |
(De
lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage
opgenomen.) |
|||
Stemmingen
|
||||
(Les listes
nominatives figurent en annexe.) |
(De
naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.) |
|||
Projet de loi relatif à la Coopération belge au Développement
(Doc. 5‑1908) (Procédure d’évocation) |
Wetsontwerp betreffende de
Belgische Ontwikkelingssamenwerking (Stuk 5‑1908) (Evocatieprocedure)
|
|||
M. le
président. – Nous
votons sur l’amendement no 1 de M. Hellings. |
De voorzitster. – We stemmen over amendement 1 van
de heer Hellings. |
|||
Vote no 1 |
Stemming 1 |
|||
Présents :
59 |
Aanwezig: 59 |
|||
– L’amendement n’est pas adopté. |
– Het amendement is niet aangenomen. |
|||
– Le même résultat de vote est accepté pour l’amendement no 2 de M. Hellings. Cet amendement n’est donc pas adopté. |
– Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor amendement 2 van de heer Hellings. Het amendement is dus niet aangenomen. |
|||
M. le
président. – Nous
votons sur l’amendement no 3 de M. Hellings. |
De voorzitster. – We stemmen over amendement 3 van
de heer Hellings. |
|||
Vote no 2 |
Stemming 2 |
|||
Présents :
61 |
Aanwezig: 61 |
|||
– L’amendement n’est pas adopté. |
– Het amendement is niet aangenomen. |
|||
M. le
président. – Nous
votons sur l’amendement no 8 de Mme Vermeulen et
consorts. |
De voorzitster. – We stemmen over amendement 8 van
mevrouw Vermeulen c.s. |
|||
Vote no 3 |
Stemming 3 |
|||
Présents :
61 |
Aanwezig: 61 |
|||
– L’amendement n’est pas adopté. |
– Het amendement is niet aangenomen. |
|||
M. le
président. – Nous
votons sur l’amendement no 4 de M. Hellings. |
De voorzitster. – We stemmen over amendement 4 van
de heer Hellings. |
|||
Vote no 4 |
Stemming 4 |
|||
Présents :
61 |
Aanwezig: 61 |
|||
– L’amendement n’est pas adopté. |
– Het amendement is niet aangenomen. |
|||
Mme la
présidente. – Nous
votons à présent sur l’ensemble du projet de loi. |
De voorzitster. – We stemmen nu over het wetsontwerp in
zijn geheel. |
|||
Vote no 5 |
Stemming 5 |
|||
Présents :
61 |
Aanwezig: 61 |
|||
– Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à
la Chambre des représentants en vue de la sanction royale. |
– De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de
Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de
bekrachtiging door de Koning. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van
artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952)
(Evocatieprocedure)
|
||||
Vote no 6 |
Stemming 6 |
|||
Présents :
61 |
Aanwezig: 61 |
|||
– Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à
la Chambre des représentants en vue de la sanction royale. |
– De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de
Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de
bekrachtiging door de Koning. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van het
Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de
externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het
slachtoffer toegekende rechten in het raam van de
strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953)
|
||||
Vote no 7 |
Stemming 7 |
|||
Présents :
60 |
Aanwezig: 60 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il a été amendé et sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het werd geamendeerd en zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers
worden overgezonden. |
|||
– À la suite de ce vote, la proposition de loi punissant certaines infractions graves de la réclusion à perpétuité effective (de Mme Anke Van dermeersch et MM. Jurgen Ceder et Bart Laeremans ; Doc. 5‑658) devient sans objet. |
– Ten gevolge van deze stemming vervalt het wetsvoorstel tot bestraffing
van sommige zware misdrijven met daadwerkelijk levenslange opsluiting (van
mevrouw Anke Van dermeersch en de heren Jurgen Ceder en Bart
Laeremans; Stuk 5‑658). |
|||
Wetsontwerp houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995) (Evocatieprocedure)
|
||||
Vote no 8 |
Stemming 8 |
|||
Présents :
61 |
Aanwezig: 61 |
|||
M. Louis
Ide (N‑VA).
– Nous nous sommes abstenus lors du vote de ce projet de loi parce que nos
amendements n’ont pas été soutenus en commission. |
De heer Louis
Ide (N‑VA). – Wij
hebben ons bij de stemming over dit wetsontwerp onthouden omdat onze
amendementen niet gesteund werden in de commissie. |
|||
– Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à
la Chambre des représentants en vue de la sanction royale. |
– De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de
Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de
bekrachtiging door de Koning. |
|||
Projet de loi portant des dispositions diverses en matière de
santé (II) (Doc. 5‑1996) |
Wetsontwerp houdende diverse
bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996)
|
|||
Vote no 9 |
Stemming 9 |
|||
Présents :
61 |
Aanwezig: 61 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera soumis à la sanction royale. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd. |
|||
Regeling
van de werkzaamheden
|
||||
Mme la
présidente. – Le Bureau
propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine : |
De voorzitster. – Het Bureau stelt voor volgende week deze
agenda voor: |
|||
Jeudi
14 mars 2013 à 15 heures Débat
d’actualité et questions orales. Projet de loi
portant assentiment au Protocole relatif aux préoccupations du peuple
irlandais concernant le Traité de Lisbonne, fait à Bruxelles le
13 juin 2012 ; Doc. 5‑1938/1. Proposition de
loi spéciale modifiant l’article 1er de la loi spéciale du
2 mai 1995 relative à l’obligation de déposer une liste de mandats,
fonctions et professions et une déclaration de patrimoine (de M. Louis
Ide et consorts) ; Doc. 5‑930/1. Proposition de
loi modifiant l’article 1er de la loi du 2 mai 1995
relative à l’obligation de déposer une liste de mandats, fonctions et
professions et une déclaration de patrimoine (de M. Louis Ide et
consorts) ; Doc. 5‑1022/1. Proposition de
loi spéciale modifiant la législation spéciale en ce qui concerne la
déclaration électronique des mandats (de M. Dirk Claes) ;
Doc. 5‑1961/1. Proposition de
loi modifiant la législation en ce qui concerne la déclaration électronique
des mandats (de M. Dirk Claes) ; Doc. 5‑1962/1. Proposition de
loi instaurant un avis parlementaire dans le cadre de la nomination des chefs
de missions diplomatiques et de postes consulaires belges (de M. Karl
Vanlouwe) ; Doc. 5‑1150/1. Projet de loi
supprimant la fonction de dépositaire central des protêts confiée à la Banque
nationale de Belgique ; Doc. 5‑1879/1. Proposition de
résolution relative au rapport de l’Organisation des Nations unies (ONU) sur
les massacres commis en République démocratique du Congo (de M. Richard
Miller) ; Doc. 5‑494/1 et 2. Proposition de
résolution relative au conflit dans l’Est du Congo et à l’implication du
Rwanda et de l’Ouganda (de Mme Nele Lijnen et consorts) ;
Doc. 5‑1931/1 et 2. Prise en
considération de propositions. |
Donderdag
14 maart 2013 om 15 uur Actualiteitendebat
en mondelinge vragen. Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol over de bezwaren van het Ierse volk ten
aanzien van het Verdrag van Lissabon, gedaan te Brussel op
13 juni 2012; Stuk 5‑1938/1. Voorstel
van bijzondere wet tot wijziging van artikel 1 van de bijzondere wet van
2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten,
ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van
de heer Louis Ide c.s.); Stuk 5‑930/1. Wetsvoorstel
tot wijziging van artikel 1 van de wet van 2 mei 1995
betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen,
alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van de heer Louis Ide
c.s.); Stuk 5‑1022/1. Voorstel
van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving wat de
elektronische mandatenaangifte betreft (van de heer Dirk Claes);
Stuk 5‑1961/1. Wetsvoorstel
tot wijziging van de wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft
(van de heer Dirk Claes); Stuk 5‑1962/1. Wetsvoorstel
tot invoering van een parlementair advies bij de benoeming tot hoofd van de
Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten (van
de heer Karl Vanlouwe); Stuk 5‑1150/1. Wetsontwerp
tot opheffing van de opdracht van de Nationale Bank van België als centrale
depositaris van protesten; Stuk 5‑1879/1. Voorstel
van resolutie betreffende het verslag van de Verenigde Naties (VN) over de
moordpartijen in de Democratische Republiek Congo (van de heer Richard
Miller); Stuk 5‑494/1 en 2. Voorstel
van resolutie inzake het conflict in Oost‑Congo en de betrokkenheid van
Rwanda en Uganda (van mevrouw Nele Lijnen c.s.); Stuk 5‑1931/1 en
2. Inoverwegingneming van voorstellen. |
|||
À partir
de 17 heures : Votes |
Vanaf 17 uur: Stemmingen |
|||
Vote nominatif
sur l’ensemble du projet de loi dont la discussion est terminée. (Vote à la
majorité prévue par l’article 4, dernier alinéa, de la Constitution). |
Naamstemming
over het afgehandelde wetsontwerp in zijn geheel. (Stemming met de
meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet). |
|||
Votes
nominatifs sur l’ensemble des points à l’ordre du jour dont la discussion est
terminée. |
Naamstemmingen
over de afgehandelde agendapunten in hun geheel. |
|||
– Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux. |
– De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden. |
|||
Mme la
présidente. – L’ordre
du jour de la présente séance est ainsi épuisé. La prochaine
séance aura lieu le jeudi 14 mars à 15 h. |
De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is
afgewerkt. De
volgende vergadering vindt plaats op donderdag 14 maart om 15 uur. |
|||
(La séance
est levée à 18 h 20.) |
(De
vergadering wordt gesloten om 18.20 uur.) |
|||
Berichten
van verhindering
|
||||
M. Morael,
pour raison de santé, Mmes Khattabi et Matz, en mission à l’étranger,
Mme Pehlivan, pour raisons personnelles, demandent d’excuser leur
absence à la présente séance. |
Afwezig
met bericht van verhindering: de heer Morael, om
gezondheidsredenen, de dames Khattabi en Matz, met opdracht in het
buitenland, mevrouw Pehlivan, om persoonlijke redenen. |
|||
– Pris pour information. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Bijlage
|
|
|||
|
Naamstemmingen
|
|||
|
Vote no 1 |
Stemming 1 |
||
|
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Marcel Cheron, Benoit Hellings, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Filip Dewinter, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Rik Torfs, Anke Van dermeersch, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Frank
Boogaerts, Huub Broers, Bart De Nijn, Louis Ide, Lieve Maes, Danny Pieters,
Elke Sleurs, Helga Stevens, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen. |
|||
|
Vote no 2 |
Stemming 2 |
||
|
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Yves Buysse, Marcel Cheron, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Bart Laeremans, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Mieke Vogels. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Frank
Boogaerts, Huub Broers, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Louis
Ide, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Karl Vanlouwe,
Sabine Vermeulen. |
|||
|
Vote no 3 |
Stemming 3 |
||
|
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Vote no 4 |
Stemming 4 |
||
|
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Elke Sleurs, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Vote no 5 |
Stemming 5 |
||
|
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Elke Sleurs, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 6 |
Stemming 6 |
||
|
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Elke Sleurs, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 7 |
Stemming 7 |
||
|
Présents : 60 |
Aanwezig: 60 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Benoit Hellings, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 8 |
Stemming 8 |
||
|
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen. |
|||
|
Vote no 9 |
Stemming 9 |
||
|
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Rik Torfs, Yoeri Vastersavendts, Johan Verstreken, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Frank Boogaerts, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Nijn, Filip Dewinter, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Sabine Vermeulen. |
|||
In
overweging genomen voorstellen
|
||||
Propositions de loi |
Wetsvoorstellen |
|||
Article 77 de la Constitution |
Artikel 77 van de Grondwet |
|||
Proposition de loi modifiant diverses lois suite
à la réforme du Sénat et portant diverses modifications en matière électorale
(de M. Francis Delpérée, Mme Martine Taelman,
MM. Marcel Cheron et Bert Anciaux,
Mme Christine Defraigne, MM. Dirk Claes et
Philippe Mahoux et Mme Freya Piryns ; Doc. 5‑1990/1). |
Wetsvoorstel
tot wijziging van diverse wetten ten gevolge van de hervorming van de Senaat
en houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen (van
de heer Francis Delpérée, mevrouw Martine Taelman,
de heren Marcel Cheron en Bert Anciaux,
mevrouw Christine Defraigne, de heren Dirk Claes en
Philippe Mahoux en mevrouw Freya Piryns; Stuk 5‑1990/1). |
|||
– Commission des Affaires institutionnelles |
– Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden |
|||
Article 81 de la Constitution |
Artikel 81 van de Grondwet |
|||
Proposition de loi modifiant diverses lois suite
à la réforme du Sénat (de M. Bert Anciaux,
Mme Christine Defraigne, MM. Dirk Claes et
Philippe Mahoux, Mme Freya Piryns,
M. Francis Delpérée, Mme Martine Taelman et
M. Marcel Cheron ; Doc. 5‑1991/1). |
Wetsvoorstel
tot wijziging van diverse wetten ten gevolge van de hervorming van de Senaat
(van de heer Bert Anciaux,
mevrouw Christine Defraigne, de heren Dirk Claes en
Philippe Mahoux, mevrouw Freya Piryns,
de heer Francis Delpérée, mevrouw Martine Taelman en
de heer Marcel Cheron; Stuk 5‑1991/1). |
|||
– Commission des Affaires institutionnelles |
– Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden |
|||
Proposition de loi modifiant le Code
d’instruction criminelle en ce qui concerne l’anonymat des témoins (de
M. Yoeri Vastersavendts et consorts ; Doc. 5‑1993/1). |
Wetsvoorstel
tot wijziging van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot de
anonimiteit van de getuigen (van de heer Yoeri Vastersavendts
c.s.; Stuk 5‑1993/1). |
|||
– Commission de la Justice |
– Commissie voor de Justitie |
|||
Proposition de loi visant à renforcer la
protection du consommateur dans le cadre d’un recouvrement amiable des dettes
(de M. Gérard Deprez et consorts ; Doc. 5‑2003/1). |
Wetsvoorstel
om de consument beter te beschermen in het kader van een minnelijke
invordering van schulden (van de heer Gérard Deprez c.s.; Stuk 5‑2003/1). |
|||
– Commission des Finances et des Affaires économiques |
– Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
Propositions de loi spéciale |
Voorstellen van bijzondere wet |
|||
Article 77 de la Constitution |
Artikel 77 van de Grondwet |
|||
Proposition de loi spéciale modifiant la loi
spéciale du 16 juillet 1993 visant à achever la structure fédérale
de l’État et à compléter la législation électorale relative aux régions et
aux communautés, suite à la réforme du Sénat (de MM. Marcel Cheron
et Bert Anciaux, Mme Christine Defraigne, MM. Dirk Claes
et Philippe Mahoux, Mme Freya Piryns,
M. Francis Delpérée et Mme Martine Taelman ; Doc. 5‑1989/1). |
Voorstel
van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van
16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en
tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de gewesten en de
gemeenschappen, ten gevolge van de hervorming van de Senaat (van
de heren Marcel Cheron en Bert Anciaux,
mevrouw Christine Defraigne, de heren Dirk Claes en
Philippe Mahoux, mevrouw Freya Piryns,
de heer Francis Delpérée en mevrouw Martine Taelman;
Stuk 5‑1989/1). |
|||
– Commission des Affaires institutionnelles |
– Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden |
|||
Propositions de résolution |
Voorstellen van resolutie |
|||
Proposition de résolution relative aux médecines
alternatives (de M. Louis Ide et Mme Elke Sleurs ;
Doc. 5‑1994/1). |
Voorstel
van resolutie betreffende de alternatieve geneeswijzen (van
de heer Louis Ide en mevrouw Elke Sleurs; Stuk 5‑1994/1). |
|||
– Commission des Affaires sociales |
– Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
Proposition de résolution visant à instituer un
Comité D chargé de contrôler les différents lieux de privation de liberté en
Belgique (de Mmes Zakia Khattabi et Freya Piryns ; Doc. 5‑2002/1). |
Voorstel
van resolutie om een Comité D op te richten dat toezicht houdt op de
verschillende plaatsen in België war mensen van hun vrijheid zijn beroofd
(van de dames Zakia Khattabi en Freya Piryns; Stuk 5‑2002/1). |
|||
– Commission de la Justice |
– Commissie voor de Justitie |
|||
– Avis sur le projet de loi remplaçant
l’article 304 du Code judiciaire |
– Advies over het wetsontwerp tot
vervanging van artikel 304 van het gerechtelijk wetboek |
|||
Vragen
om uitleg
|
||||
Le Bureau a été
saisi des demandes d’explications suivantes : |
Het
Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen: |
|||
– de Mme Lieve Maes au ministre
des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des
Grandes Villes sur « la gare de Ninove » (no 5‑3235) |
– van mevrouw Lieve Maes
aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast
met Grote Steden over “het station van Ninove” (nr. 5‑3235) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux au ministre
de la Défense sur « l’unité multinationale d’avions de transport à
Melsbroek » (no 5‑3236) |
– van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over
“de multinationale eenheid transportvliegtuigen in Melsbroek”
(nr. 5‑3236) |
|||
Commission des
Relations extérieures et de la Défense |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de Mme Leona Detiège à la vice‑première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur
« le statut OMNIO » (no 5‑3237) |
– van mevrouw Leona Detiège
aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
over “het OMNIO‑statuut” (nr. 5‑3237) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie
voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux au ministre
de la Défense sur « le programme de partenariat militaire avec la
République démocratique du Congo » (no 5‑3238) |
– van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over
“het militaire partnerschapsprogramma met de Democratische Republiek Congo”
(nr. 5‑3238) |
|||
Commission des
Relations extérieures et de la Défense |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de M. Bart De Nijn au
secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux
Réformes institutionnelles sur « la communication et l’assistance des
services de police en cas de dépannage administratif » (no 5‑3239) |
– van
de heer Bart De Nijn aan de staatssecretaris voor
Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “de communicatie
en hulpverlening van politiediensten bij administratieve takeling”
(nr. 5‑3239) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Patrick De Groote à
la ministre de la Justice sur « l’intégration des différentes bases
de données d’armes » (no 5‑3241) |
– van
de heer Patrick De Groote aan de minister van Justitie
over “de integratie van de verschillende databanken van wapens”
(nr. 5‑3241) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de M. Patrick De Groote à
la ministre de la Justice sur « l’avis du Conseil consultatif des
armes sur la liste des armes à feu en vente libre » (no 5‑3242) |
– van
de heer Patrick De Groote aan de minister van Justitie
over “het advies van de Adviesraad voor wapens inzake de lijst van vrij
verkrijgbare vuurwapens” (nr. 5‑3242) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de Mme Cindy Franssen à la
ministre de l’Emploi sur « le traitement des réductions de cotisation
ONSS pour travailleurs » (no 5‑3244) |
– van
mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Werk over “de
verwerking van RSZ‑kortingen bij werknemers” (nr. 5‑3244) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie
voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de Mme Helga Stevens à la
ministre de la Justice sur « la présidence du Conseil central de
surveillance pénitentiaire » (no 5‑3245) |
– van mevrouw Helga Stevens
aan de minister van Justitie over “het voorzitterschap van de Centrale
Toezichtsraad voor het gevangeniswezen” (nr. 5‑3245) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de Mme Marie Arena au vice‑premier
ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des
Affaires européennes sur « les violations des droits humains au Qatar »
(no 5‑3246) |
– van mevrouw Marie Arena
aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse
Handel en Europese Zaken over “de schending van de mensenrechten in Qatar”
(nr. 5‑3246) |
|||
Commission des
Relations extérieures et de la Défense |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de M. Bert Anciaux au vice‑premier
ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur « l’impossibilité
de calculer correctement le salaire des travailleurs disposant d’une voiture
de société » (no 5‑3247) |
– van de heer Bert Anciaux
aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling
over “de onmogelijkheid om de lonen van werknemers met een bedrijfswagen
correct te berekenen” (nr. 5‑3247) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux au vice‑premier
ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord
sur « les pratiques de démarchage des prêteurs » (no 5‑3248) |
– van de heer Bert Anciaux
aan de vice‑eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee
over “de ronselpraktijken van kredietverleners” (nr. 5‑3248) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de Mme Martine Taelman au vice‑premier
ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des
Affaires européennes et au vice‑premier ministre et ministre de la Défense
sur « le rapport Stratfor relatif au terrorisme en Afrique du Nord »
(no 5‑3249) |
– van
mevrouw Martine Taelman aan de vice‑eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken en aan de vice‑eerste
minister en minister van Landsverdediging over “het Stratforrapport inzake
terrorisme in Noord‑Afrika” (nr. 5‑3249) |
|||
Commission des
Relations extérieures et de la Défense |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de M. Hassan Bousetta au
ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « le
crowdfunding » (no 5‑3250) |
– van
de heer Hassan Bousetta aan de minister van Financiën, belast
met Ambtenarenzaken over “de crowdfunding” (nr. 5‑3250) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux à la
ministre de la Justice sur « la libération d’un suspect faute
d’audition dans les temps » (no 5‑3251) |
– van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het
vrijlaten van een verdachte omdat hij niet tijdig werd verhoord”
(nr. 5‑3251) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de M. Yoeri Vastersavendts au
secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux
Réformes institutionnelles sur « la limitation des files par
l’utilisation de motocyclettes » (no 5‑3252) |
– van
de heer Yoeri Vastersavendts aan de staatssecretaris voor
Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “het
beperken van files door het gebruik van motorfietsen” (nr. 5‑3252) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. François Bellot au
ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement,
chargé des Grandes Villes sur « la situation de SNCB Logistics »
(no 5‑3253) |
– van
de heer François Bellot aan de minister van Overheidsbedrijven
en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over “de toestand
van NMBS Logistics” (nr. 5‑3253) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de Mme Dominique Tilmans au
vice‑premier ministre et ministre de la Défense sur « le programme
Musis » (no 5‑3254) |
– van
mevrouw Dominique Tilmans aan de vice‑eerste minister en minister
van Landsverdediging over “het Musisprogramma” (nr. 5‑3254) |
|||
Commission des
Relations extérieures et de la Défense |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de M. Bert Anciaux au ministre
des Finances, chargé de la Fonction publique sur « la capacité
d’intervention des autorités fédérales à l’égard de la banque Belfius »
(no 5‑3255) |
– van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over “het sturend vermogen van de federale overheid met betrekking
tot de bank Belfius” (nr. 5‑3255) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de Mme Elke Sleurs à la vice‑première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur
« le mécanisme de notification au sein du système européen de
reconnaissance des qualifications professionnelles » (no 5‑3256) |
– van mevrouw Elke Sleurs
aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
over “het meldingsmechanisme binnen het Europese systeem van erkenning van
beroepskwalificaties” (nr. 5‑3256) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie
voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de Mme Elke Sleurs à la vice‑première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur
« la reconnaissance des qualifications professionnelles en Europe »
(no 5‑3257) |
– van mevrouw Elke Sleurs
aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
over “de erkenning van beroepskwalificaties binnen Europa” (nr. 5‑3257) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie
voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de Mme Helga Stevens à la vice‑première
ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « la
notoriété du SMS d’alerte à Malines » (no 5‑3258) |
– van
mevrouw Helga Stevens aan de vice‑eersteminister en minister van
Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de bekendheid van de nood‑sms
in Mechelen” (nr. 5‑3258) |
|||
Commission de
l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de Mme Marie Arena au vice‑premier
ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des
Affaires européennes sur « la condamnation, dans le rapport 2012 des
chefs de mission de l’Union Européenne, des colonies israéliennes en
Cisjordanie » (no 5‑3259) |
– van mevrouw Marie Arena
aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse
Handel en Europese Zaken over “de veroordeling van de Israëlische
nederzettingen aan de Westelijke Jordaanoever in het 2012‑verslag van de
missiehoofden van de Europese Unie” (nr. 5‑3259) |
|||
Commission des
Relations extérieures et de la Défense |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de M. Bert Anciaux à la
ministre de la Justice sur « le contrôle du contenu des sermons des
imams et le rôle de l’Exécutif des Musulmans » (no 5‑3260) |
– van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de
inhoudelijke controle op de preken van de imams en de rol van de
Moslimexecutieve” (nr. 5‑3260) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de Mme Cindy Franssen au vice‑premier
ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des
Affaires européennes sur « la délivrance de permis de conduire à des
Belges résidant à l’étranger » (no 5‑3261) |
– van
mevrouw Cindy Franssen aan de vice‑eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de
uitreiking van rijbewijzen aan Belgen woonachtig in het buitenland”
(nr. 5‑3261) |
|||
Commission des
Relations extérieures et de la Défense |
Commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de Mme Cindy Franssen à la
vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances
sur « la délivrance de permis de conduire à des Belges résidant à
l’étranger » (no 5‑3262) |
– van
mevrouw Cindy Franssen aan de vice‑eersteminister en minister van
Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de uitreiking van rijbewijzen
aan Belgen woonachtig in het buitenland” (nr. 5‑3262) |
|||
Commission de
l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux au ministre
des Finances, chargé de la Fonction publique sur « les déclarations
publiques et les condamnations de la part d’un directeur de l’Inspection
spéciale des impôts » (no 5‑3263) |
– van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over “de publieke uitlatingen van en veroordelingen door
een directeur van de Bijzondere Belastinginspectie” (nr. 5‑3263) |
|||
Commission des
Finances et des Affaires économiques |
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux à la vice‑première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur
« la détérioration de l’état de santé des enfants et des adolescents »
(no 5‑3264) |
– van
de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister
van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de stijgende ongezondheid bij
kinderen en adolescenten” (nr. 5‑3264) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie
voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Bart Laeremans à la
ministre de la Justice sur « la mise en œuvre de la loi relative à la
réforme de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles » (no 5‑3265) |
– van
de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “de
uitrolling van de wet inzake de hervorming van het gerechtelijk
arrondissement Brussel” (nr. 5‑3265) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de M. Bart Laeremans à la
ministre de la Justice sur « l’élucidation de crimes au moyen d’une
avalanche de SMS » (no 5‑3266) |
– van
de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “de
opheldering van misdrijven via de zogeheten sms‑bom” (nr. 5‑3266) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de M. Bart Laeremans à la
ministre de la Justice sur « l’introduction furtive du blasphème dans
le droit pénal » (no 5‑3267) |
– van
de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “de
sluipende invoering van godslastering in het strafrecht” (nr. 5‑3267) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
Evocaties
|
||||
Par messages du
1er mars 2013, le Sénat a informé la Chambre des
représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation des projets
de loi qui suivent : |
De Senaat
heeft bij boodschappen van 1 maart 2013 aan de Kamer van
volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan,
op die datum, van de volgende wetsontwerpen: |
|||
Projet de loi portant des dispositions diverses
en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995/1). |
Wetsontwerp
houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995/1). |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden. |
|||
Projet de loi portant insertion du livre IV
« Protection de la concurrence » et du livre V « La
concurrence et les évolutions de prix » dans le Code de droit économique
et portant insertion des définitions propres au livre IV et au
livre V et des dispositions d’application de la loi propres au
livre IV et au livre V, dans le livre Ier du Code
de droit économique (Doc. 5‑1997/1). |
Wetsontwerp
houdende invoeging van boek IV “Bescherming van de mededinging” en van
boek V “De mededinging en de prijsevoluties” in het Wetboek van
economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan
boek IV en aan boek V en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen
aan boek IV en aan boek V, in boek I van het Wetboek van
economisch recht (Stuk 5‑1997/1). |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des
Affaires économiques. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en
voor de Economische Aangelegenheden. |
|||
Niet‑evocatie
|
||||
Par message du
5 mars 2013, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en
vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit : |
Bij
boodschap van 5 maart 2013 heeft de Senaat aan de Kamer van
volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de
Koning, het volgende niet‑geëvoceerde wetsontwerp: |
|||
Projet de loi portant réforme de la retenue de
3,55% au profit de l’assurance obligatoire soins de santé et de la cotisation
de solidarité effectuées sur les pensions (Doc. 5‑1964/1). |
Wetsontwerp
tot hervorming van de inhouding van 3,55% ten gunste van de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en de solidariteitsbijdrage
verricht op de pensioenen (Stuk 5‑1964/1). |
|||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Boodschappen
van de Kamer
|
||||
Par messages du
28 février 2013, la Chambre des représentants a transmis au Sénat,
tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour : |
Bij
boodschappen van 28 februari 2013 heeft de Kamer van
volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering
van dezelfde dag werden aangenomen: |
|||
Article 77 de la Constitution |
Artikel 77 van de Grondwet |
|||
Projet de loi portant des dispositions diverses
en matière de santé (II) (Doc. 5‑1996/1). |
Wetsontwerp
houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (II) (Stuk 5‑1996/1). |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden. |
|||
Projet de loi portant insertion des dispositions
réglant des matières visées à l’article 77 de la Constitution, dans le
livre IV « Protection de la concurrence » et le livre V
« La concurrence et les évolutions de prix » du Code de droit
économique (Doc. 5‑1998/1). |
Wetsontwerp
houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als
bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek IV “Bescherming van de
mededinging” en boek V “De mededinging en de prijsevoluties” van het
Wetboek van economisch recht (Stuk 5‑1998/1). |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des
Affaires économiques. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en
voor de Economische Aangelegenheden. |
|||
Projet de loi modifiant la loi du
15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour,
l’établissement et l’éloignement des étrangers, et modifiant la loi du
27 décembre 2006 portant des dispositions diverses (Doc. 5‑2000/1). |
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de
toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering
van vreemdelingen en van de wet van 27 december 2006 houdende
diverse bepalingen (Stuk 5‑2000/1). |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission de l’Intérieur et des
Affaires administratives. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse
Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. |
|||
Article 78 de la Constitution |
Artikel 78 van de Grondwet |
|||
Projet de loi portant des dispositions diverses
en matière de santé (I) (Doc. 5‑1995/1). |
Wetsontwerp
houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (I) (Stuk 5‑1995/1). |
|||
– Le projet de loi a été reçu le 1 mars 2013 ; la date
limite pour l’évocation est le lundi 18 mars 2013. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 1 maart 2013; de uiterste
datum voor evocatie is maandag 18 maart 2013. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 28 février 2013. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 februari 2013. |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden. |
|||
Projet de loi modifiant la loi du
15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour,
l’établissement et l’éloignement des étrangers, la loi du
12 janvier 2007 sur l’accueil des demandeurs d’asile et de
certaines autres catégories d’étrangers et la loi du 8 juillet 1976
organique des centres publics d’action sociale (Doc. 5‑1999/1). |
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de
toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering
van vreemdelingen, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de
opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen
en van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare
centra voor maatschappelijk welzijn (Stuk 5‑1999/1). |
|||
– Le projet de loi a été reçu le 1 mars 2013 ; la date
limite pour l’évocation est le lundi 18 mars 2013. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 1 maart 2013; de uiterste
datum voor evocatie is maandag 18 maart 2013. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 28 février 2013. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 februari 2013. |
|||
Article 80 de la Constitution |
Artikel 80 van de Grondwet |
|||
Projet de loi portant insertion du livre IV
« Protection de la concurrence » et du livre V « La
concurrence et les évolutions de prix » dans le Code de droit économique
et portant insertion des définitions propres au livre IV et au
livre V et des dispositions d’application de la loi propres au
livre IV et au livre V, dans le livre Ier du Code
de droit économique (Doc. 5‑1997/1). |
Wetsontwerp
houdende invoeging van boek IV “Bescherming van de mededinging” en van
boek V “De mededinging en de prijsevoluties” in het Wetboek van
economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan
boek IV en aan boek V en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen
aan boek IV en aan boek V, in boek I van het Wetboek van
economisch recht (Stuk 5‑1997/1). |
|||
– Le projet de loi a été reçu le 1 mars 2013 ; la date
limite pour l’évocation est le mercredi 6 mars 2013. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 1 maart 2013; de uiterste
datum voor evocatie is woensdag 6 maart 2013. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 28 février 2013. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 februari 2013. |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des
Affaires économiques. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en
voor de Economische Aangelegenheden. |
|||
Ontslag en benoeming van
regeringsleden
|
||||
Par lettre du
6 mars 2013, le premier ministre transmet une copie de l’arrêté
royal portant l’intitulé « Gouvernement – Démission – Nomination –
Modification ». |
Bij brief
van 6 maart 2013 zendt de eerste minister een afschrift over van
het koninklijk besluit met als opschrift “Regering – Ontslag – Benoeming –
Wijziging”. |
|||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Arbeidsauditoraat
|
||||
Par lettre du 4 mars 2013, l’auditeur
du travail d’Arlon, Marche‑en‑Famenne et Neufchâteau a transmis au Sénat,
conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de
fonctionnement 2012 de l’Auditorat du travail d’Arlon, Marche‑en‑Famenne et
Neufchâteau. |
Bij brief
van 4 maart 2013 heeft de arbeidsauditeur te Aarlen, Marche‑en‑Famenne
en Neufchâteau overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek
aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2012 van het
Arbeidsauditoraat te Aarlen, Marche‑en‑Famenne en Neufchâteau. |
|||
– Envoi à la commission de la Justice. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
|||
Arbeidsrechtbank
|
||||
Par lettre du 6 mars 2013, le
président du Tribunal du travail de Mons a transmis au Sénat, conformément à
l’article 340, §3, alinéas 1 et 5, du Code judiciaire, le rapport de
fonctionnement 2012 du Tribunal du travail de Mons, approuvé lors de son
assemblée générale du 4 mars 2013. |
Bij brief
van 6 maart 2013 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te
Bergen, overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het
Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2012 van
de Arbeidsrechtbank te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering
van 4 maart 2013. |
|||
– Envoi à la commission de la Justice. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
|||
Hoge Raad voor de Justitie
|
||||
Par lettre du
5 mars 2013, le président du Conseil supérieur de la Justice a
transmis au Sénat, conformément aux articles 259bis‑12, §1, et
259bis‑18 du Code judiciaire : |
Bij brief
van 5 maart 2013, heeft de voorzitter van de Hoge Raad voor de
Justitie, overeenkomstig de artikelen 259bis‑12, §1, en 259bis‑18
van het Gerechtelijk Wetboek, aan de Senaat overgezonden: |
|||
– Avis sur les avant‑projets de loi
relatifs à la réforme des arrondissements judiciaires et la mobilité des
membres de l’ordre judiciaire, tels qu’ils ont été communiqués au Conseil
supérieur de la Justice le 14 janvier 2013 |
– Advies over de voorontwerpen van
wet over de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en over de
mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde, zoals ze op
14 januari 2013 aan de Hoge Raad werden meegedeeld |
|||
– Avis sur le projet de loi remplaçant
l’article 304 du Code judiciaire |
– Advies over het wetsontwerp tot
vervanging van artikel 304 van het gerechtelijk wetboek |
|||
approuvés au cours de l’assemblée générale du
Conseil supérieur de la Justice du 27 février 2013. |
goedgekeurd
tijdens de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie van
27 februari 2013. |
|||
– Envoi à la commission de la Justice. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
|||